Titel I. De verschillende inkomstenbelastingen - Definities
Artikel 1.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 2
(12/01/2009- ...)
§ 1. Voor de toepassing van dit Wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel.
1° Rijksinwoners
Onder rijksinwoners worden verstaan :
a) de natuurlijke personen die in België hun woonplaats of de zetel van hun fortuin hebben gevestigd;
b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden;
c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren;
d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden.
De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats of de zetel van hun fortuin in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven.
Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd.
2° Gehuwden en echtgenoten - wettelijk samenwonenden
De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.
3° Gemeenschappelijke aanslag
Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden.
4° Kinderen
Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft.
5° Vennootschappen
Er wordt verstaan onder :
a) vennootschap : enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard.
Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt;
b) binnenlandse vennootschap : enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten;
[b)bis. Intra-Europese vennootschap : iedere vennootschap van een Lidstaat van de Europese Unie :
- die geen binnenlandse vennootschap is,
- die een rechtsvorm heeft genoemd in de bijlage bij de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, gewijzigd bij de Richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005,
- die volgens de fiscale wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie, andere dan België, wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde Staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Unie te zijn gevestigd, en
- die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de belastingen gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting opgesomd in artikel 3, c), van de voormelde richtlijn; (ing. W. 11 december 2008, art. 3, I: 12 januari 2009)]
c) buitenlandse vennootschap : enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft;
d) financieringsvennootschap : enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen;
e) thesaurievennootschap : enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen;
f) beleggingsvennootschap : enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft.
5°bis Gemeenschappelijk beleggingsfonds
Onder gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheert voor rekening van de deelnemers overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of overeenkomstig analoge bepalingen van buitenlands recht.
6° Gestort kapitaal
Onder gestort kapitaal wordt verstaan het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting.
7° Gerevaloriseerde waarde
Onder gerevaloriseerde waarde wordt verstaan de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald :
Jaren Toepasselijke coëfficiënten
1918 en vorige 16,33
1919 11,49
1920 6,15
1921 6,30
1922 6,43
1923 4,37
1924 3,89
1925 4,02
1926 2,72
1927 tot 1934 inbegrepen 2,35
1935 1,86
1936 tot 1943 inbegrepen 1,70
1944 tot 1948 inbegrepen 1,14
1949 1,10
1950 en volgende 1,0
8° Vastrentende effecten
Onder vastrentende effecten worden verstaan de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest.
Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract.
9° De uitdrukkingen "immateriële, materiële of financiële vaste activa", "oprichtingskosten" en "voorraden en bestellingen in uitvoering" hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.
10° Woonstaatheffing
Onder woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn.
11° Financiële instrumenten. Onder financiële instrumenten wordt verstaan de financiële instrumenten vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van [...] betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.
12° Zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten Onder zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten wordt verstaan :
a) de in artikel 3, 3°, van de wet van [...] betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten vermelde pandovereenkomsten en overeenkomsten die leiden tot eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten ("repo's");
b) binnen het kader van de in a bedoelde overeenkomsten, de marge-opvragingen bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van [...] betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, en de substituties, in de loop van de overeenkomst, van de oorspronkelijk als zekerheid gegeven activa door nieuwe financiële instrumenten;
c) de soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in a en b die, krachtens de bepalingen naar buitenlands recht, leiden of, terzake van de overeenkomsten van pandgeving, kunnen leiden tot een eigendomsoverdracht.
§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek, van de bijzondere wettelijke bepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten in hun hoofde, worden de overdrager, de pandgever en de leninggever die handelen in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot financiële instrumenten geacht eigenaar te blijven van de betrokken financiële instrumenten gedurende de hele looptijd van het contract.
In afwijking van het eerste lid, worden de inkomsten van kapitalen en roerende waarden uit financiële instrumenten die zijn overgedragen, in pand zijn gegeven of zijn uitgeleend in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening niet geacht te zijn ontvangen door de overdrager, de pandgever of de leninggever.
Titel II. Personenbelasting
Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen personen
Artikel 3.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 4.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 5.
(01/01/1992- ...)
Rijksinwoners zijn aan de personenbelasting onderworpen op grond van al hun in dit Wetboek als belastbaar vermelde inkomsten, zelfs indien sommige daarvan in het buitenland zijn behaald of verkregen.
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting
Afdeling I. Algemene bepaling van het belastbare inkomen
Artikel 6.
(01/01/1992- ...)
Afdeling II. Inkomen van onroerende goederen
Onderafdeling 1. Belastbare inkomsten
Artikel 7.
(01/01/2010- ...)
§ 1. Inkomsten van onroerende goederen zijn:
1° voor niet verhuurde onroerende goederen:
a) voor in België gelegen goederen:
- het kadastraal inkomen wanneer het gaat om ongebouwde onroerende goederen [, materieel en outillage die van nature of door hun bestemming onroerend zijn, (ing. W. 22 december 2009, art. 2, I: AJ 2010)] of de in artikel 12, § 3, vermelde woning.
- het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het andere goederen betreft;
b) voor in het buitenland gelegen goederen: de huurwaarde.
2° voor verhuurde onroerende goederen:
a) voor in België gelegen goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die ze noch geheel, noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid:
- het kadastraal inkomen wanneer het ongebouwde onroerende goederen [ of materieel en outillage die van nature of door hun bestemming onroerend zijn, (ing. W. 22 december 2009, art. 2, I: AJ 2010)]betreft;
- het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het andere goederen betreft;
b) het kadastraal inkomen, wanneer die goederen in Belgie zijn gelegen, overeenkomstig de pachtwetgeving zijn verhuurd en door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt ;
bbis). het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het gaat om gebouwde onroerende goederen verhuurd aan een rechtspersoon die geen vennootschap is, met het oog op het ter beschikking stellen ervan :
- aan een natuurlijke persoon om uitsluitend als woning te worden gebruikt;
- aan meerdere natuurlijke personen die ze uitsluitend gezamenlijk als woning gebruiken.
c) het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen dat niet lager mag zijn dan het kadastraal inkomen, wanneer het andere in België gelegen ongebouwde onroerende goederen [ of materieel en outillage die van nature of door hun bestemming onroerend zijn, (ing. W. 22 december 2009, art. 2, I: AJ 2010)] betreft, of het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het andere in België gelegen gebouwde onroerende goederen betreft
d) het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen wanneer het in het buitenland gelegen onroerende goederen betreft ;
3° de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten.
§ 2. Wanneer een huurvoordeel bestaat in een eenmaal door de huurder gedane uitgave, wordt het bedrag ervan over de gehele duur van het huurcontract verdeeld.
Artikel 8.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 9.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 10.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 11.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Onderafdeling 2. Vrijgestelde inkomsten
Artikel 12
(01/01/2012- ...)
§ 1. [Vrijgesteld zijn de inkomsten van onroerende goederen of delen van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (verv. W. 14 april 2011, art. 31, I: AJ 2012)] die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen.
§ 2. [Onverminderd de heffing van de onroerende voorheffing zijn vrijgesteld de inkomsten van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die bij loopbaanpacht of bij een gelijkaardige pachtovereenkomst in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte worden verhuurd.
Dezelfde vrijstelling geldt voor inkomsten van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die bij pachtovereenkomst van gronden of een gelijkaardige overeenkomst in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte worden verhuurd en die voorzien in een eerste gebruiksperiode van minimaal achttien jaar. (verv. W. 14 april 2011, art. 31, I: AJ 2012)]
§ 3. Onverminderd de heffing van de onroerende voorheffing is vrijgesteld het kadastraal inkomen van de woning die de belastingplichtige betrekt en waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is.
Wanneer de belastingplichtige meer dan één woning betrekt, wordt de vrijstelling toegekend voor één enkele woning naar zijn keuze.
De vrijstelling wordt eveneens toegekend wanneer de woning om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet persoonlijk door de belastingplichtige wordt betrokken.
De vrijstelling wordt niet toegekend voor het deel van de woning dat wordt gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige of van een van zijn gezinsleden of dat wordt betrokken door personen die geen deel uitmaken van zijn gezin.
Wanneer gehuwde belastingplichtigen meer dan één woning betrekken, wordt de vrijstelling slechts toegekend voor de door de echtgenoten gekozen woning die zij beide betrekken. De vrijstelling mag eveneens worden toegekend wanneer de echtgenoten of één van hen om beroepsredenen of redenen van sociale aard de aldus gekozen woning niet persoonlijk betrekken.
Wanneer de belastingplichtige een woning betrekt die gelegen is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en er de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van is, is de vrijstelling waarin deze paragraaf voorziet van toepassing op de huurwaarde van deze woning of, in de gevallen bedoeld in het derde en vijfde lid, op het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen.
Onderafdeling 3. Vaststelling van het netto-inkomen
Artikel 13.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 14.
Dit artikel is nog niet in werking getreden
Artikel 15.
Dit artikel is nog niet in werking. Hieronder vindt u de eerste "toekomstige versie".
(01/01/2092- ...)
§ 1. Het kadastraal inkomen wordt proportioneel verminderd naar verhouding tot de duur en de omvang van de onproduktiviteit, van het ontbreken van het genot van inkomsten of van het verlies ervan :
1° wanneer een niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed in de loop van het jaar gedurende ten minste 90 dagen volstrekt niet in gebruik is genomen en volstrekt geen inkomsten heeft opgebracht ;
2° wanneer materieel en outillage geheel, of voor een gedeelte dat ten minste 25 pct. van het kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, in het jaar gedurende ten minste 90 dagen buiten werking zijn gebleven ;
3° wanneer een onroerend goed of materieel en outillage geheel, of voor een gedeelte dat ten minste 25 pct. van het kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, zijn vernield.
§ 2. De voorwaarden voor de vermindering moeten worden nagegaan per kadastraal perceel of per gedeelte van kadastraal perceel wanneer dat gedeelte is ofwel een afzonderlijke huisvesting, ofwel een afdeling van de produktie of van de werkzaamheden die, of een onderdeel daarvan dat, afzonderlijk kan werken of kan worden geacht afzonderlijk te werken, ofwel een eenheid die van de andere goederen of delen die het perceel vormen kan worden afgezonderd en afzonderlijk kan worden gekadastreerd.
Onderafdeling 4. Woningaftrek
Artikel 16.
(01/01/2006- ...)
[... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 389, I: AJ 2006)]
Afdeling III. Inkomen van roerende goederen en kapitalen
Onderafdeling 1. Bepaling
Artikel 17.
(01/01/2008- ...)
§ 1. Inkomsten uit roerende goederen en kapitalen zijn alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk:
1° dividenden;
2° interest;
3° inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen;
4° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming. De lijfrenten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is gevormd, ofwel, met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, ofwel, in het kader van een aanvullend pensioen voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°bis, zijn geen pensioenen.
[5° de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht.(ing. W. 16 juli 2008, art. 2, I: 1 januari 2008)]
§ 2. Wanneer het bedrag van de inkomsten in vreemde valuta is bepaald, wordt het in euro omgezet naar de wisselkoers bij de betaling of de toekenning van die inkomsten.
Artikel 18.
(01/01/2011- ...)
Dividenden omvatten:
1° alle voordelen toegekend door een vennootschap aan aandelen en winstbewijzen hoe ook genaamd, uit welken hoofde en op welke wijze ook verkregen;
2° gehele of gedeeltelijke terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal, met uitzondering van terugbetalingen van gestort kapitaal verkregen ter uitvoering van een regelmatige beslissing tot vermindering van het maatschappelijk kapitaal, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen;
2°bis gehele of gedeeltelijke terugbetalingen van uitgiftepremies en van bedragen waarop ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen is ingeschreven, met uitzondering van terugbetalingen van bedragen die met gestort kapitaal worden gelijkgesteld ter uitvoering van één regelmatige beslissing van de algemene vergadering genomen overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op statutenwijzigingen;
2°ter uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap of van verkrijging van eigen aandelen door een dergelijke vennootschap;
3° ...
4° interest van voorschotten wanneer één van de volgende grenzen wordt overschreden en in de mate van die overschrijding:
- ofwel de in artikel 55 gestelde grens
- ofwel wanneer het totaal bedrag van de rentegevende voorschotten hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk.
Als voorschot wordt beschouwd, elke al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldlening verstrekt door een natuurlijk persoon aan een vennootschap waarvan hij aandelen bezit of door een persoon aan een vennootschap waarin hij een opdracht of functies als vermeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefent, alsmede in voorkomend geval, elke geldlening verstrekt aan die vennootschap, door hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, met uitzondering van :
1° obligaties en andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen;
2° geldleningen aan coöperatieve vennootschappen die door de Nationale Raad van de Coöperatie zijn erkend;
3° geldleningen verstrekt door in artikel 179 vermelde vennootschappen.
De dividenden omvatten niet de inkomsten [bedoeld in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, en 19bis (verv. W. 28 juli 2011, art. 2, I: 1 januari 2011)].
Artikel 19.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Interest omvat:
1° interest, premies en alle andere opbrengsten van leningen, daaronder begrepen zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten, van gelddeposito's en van elke andere schuldvordering;
2° de in artikel 10, § 2, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend, met uitzondering van het in die termijnen begrepen gedeelte dat dient om het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan, volledig weer samen te stellen.
3° de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende levensverzekeringscontracten die de belastingplichtige individueel heeft gesloten, wanneer het gaat om :
a) hetzij contracten die een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot :
- de in artikel 104, 9°, vermelde aftrek voor enige woning;
- een belastingvermindering voor het lange termijnsparen overeenkomstig de artikelen 145.1 tot 145.16;
b) hetzij contracten die verbonden zijn aan één of verschillende beleggingsfondsen wanneer bij hun inschrijving verbintenissen worden aangegaan die wat betreft hun duur en hun bedrag of hun rendementsvoet bepaald zijn;
4° de inkomsten uit aandelen betaald of toegekend door niet in artikel 19bis bedoelde beleggingsvennootschappen, en gehaald uit de gehele of gedeeltelijke verdeling van hun maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van hun eigen aandelen, wanneer bij het openbaar aanbod in België van de aandelen verbintenissen werden aangegaan die, wat het terugbetalingsbedrag of de rendementsvoet ervan betreft, bepaald waren en wanneer die verbintenissen betrekking hebben op een periode kleiner dan of gelijk aan acht jaar.
[De in het eerste lid, 3°, bedoelde afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten omvatten eveneens :
1° de afkoopwaarden bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden uitbetaald door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen opgericht door het genoemde koninklijk besluit van 14 november 2008, of door een gelijkwaardig garantiefonds gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
2° iedere som die door een vereffenaar of een curator wordt uitbetaald aan de verzekeringnemer wanneer is vastgesteld dat de verzekeringsonderneming in gebreke is gebleven, namelijk :
a) hetzij wanneer de verzekeringsonderneming failliet is verklaard;
b) hetzij wanneer de autoriteit die bevoegd is voor het toezicht van prudentiële aard, het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen of een gelijkwaardig Fonds ter kennis heeft gebracht dat zij vastgesteld heeft dat de financiële toestand van de verzekeringsonderneming haar ertoe geleid heeft de terugbetaling van een opeisbaar tegoed te weigeren en haar niet meer in staat stelt om een dergelijk tegoed onmiddellijk of binnen afzienbare termijn terug te betalen. (ing. W. 28 juli 2011, art. 3, I: 1 januari 2011)]
§ 2. Met betrekking tot vastrentende effecten [of in § 1, eerste lid, 4°, vermelde aandelen (verv. W. 28 juli 2011, art. 3, I: 1 januari 2011)] omvatten de inkomsten iedere som die boven de uitgifteprijs wordt betaald of toegekend, ongeacht of de toekenning plaatsheeft op de bij overeenkomst vastgestelde vervaldag.
Die inkomsten zijn ten name van elke opeenvolgende houder van de effecten belastbaar in verhouding tot het tijdperk waarin hij houder is geweest.
In afwijking van het vorige lid, is het totaal bedrag van de in het eerste lid bedoelde inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening, dat, tijdens de looptijd van die overeenkomst, is betaald of toegekend op de vastgestelde vervaldag, belastbaar ten name van de cessionaris, van de pandnemer of van de leningnemer.
§ 3. Met betrekking tot gelddeposito's, omvatten de inkomsten de opbrengsten uit verrichtingen, niet zijnde zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten, tot afstand, uit welken hoofde ook, door de ene partij van een som geld aan de tegenpartij waarbij deze laatste tegenover de eerste de verbintenis aangaat om op een vooraf bepaalde datum of gedurende een overeengekomen periode een hogere som geld terug te geven waarvan het bedrag bij de aanvang is overeengekomen. De inkomsten stemmen overeen met het verschil tussen die twee bedragen ongeacht de wijze van berekening en vaststelling.
§ 4. Met betrekking tot kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten [vermeld in § 1, eerste lid, 3°, (verv. W. 28 juli 2011, art. 3, I: 1 januari 2011)] stemmen de inkomsten overeen met het verschil tussen, enerzijds de betaalde of toegekende bedragen met uitsluiting van de overeenkomstig artikel 40 vrijgestelde deelnemingen in de winst, en, anderzijds, het totaal van de gestorte premies.
Het belastbare bedrag van de inkomsten [vermeld in § 1, eerste lid, 3°, (verv. W. 28 juli 2011, art. 3, I: 1 januari 2011)] , a, mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie van de interesten tegen 4,75 pct. per jaar, berekend op het totale bedrag van de gestorte premies.
Artikel 19bis.
(28/05/2010- datum onbepaald)
§ 1. Interest omvat eveneens de inkomsten in het bedrag verkregen ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan 40 % van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming. [Indien de verkrijger deze rechten door schenking heeft verkregen, wordt deze periode verlengd met de periode gedurende dewelke de schenker houder is geweest van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger of de schenker de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verkregen, of indien de verkrijger de datum van verkrijging niet kan aantonen, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005. (verv. W. 19 mei 2010, art. 2, I: 28 mei 2010)]
Deze verrichtingen zijn slechts belastbaar indien ze betrekking hebben op rechten van deelneming van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvoor de statuten of het fondsreglement geen uitkering van de netto-opbrengst voorzien.
Een collectieve beleggingsinstelling waarvan de statuten niet de jaarlijkse uitkering voorzien van alle inkomsten die werden verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, wordt voor de toepassing van het vorige lid geacht geen uitkering van de netto-opbrengst te voorzien.
Het belastbaar bedrag van de inkomsten bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het geheel van de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks, onder de vorm van interesten, meerwaarden of minderwaarden voortkomen van de opbrengsten uit activa die werden belegd in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 , wanneer de beheerder van de collectieve beleggingsinstelling in staat is dat gedeelte vast te stellen in het bedrag dat voortvloeit uit het verschil tussen het bij de verrichting verkregen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming.
Onder schuldvorderingen worden verstaan de schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a) van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009, met uitsluiting van die bedoeld in artikel 2, § 5 van hetzelfde koninklijk besluit .
Onder collectieve beleggingsinstellingen in effecten in de zin van deze bepaling, wordt verstaan de in artikel 2, § 1, 6°, van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009 bedoelde instellingen en de collectieve beleggingsinstellingen gevestigd buiten het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is.
Het in het eerste lid bedoelde percentage van 40 % wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instelling is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling.
Bij gebrek aan informatie over het voormelde percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat is belegd in schuldvorderingen, wordt dit percentage geacht meer dan 40 pct. te bedragen.
§ 2. Wanneer de beheerder niet in de mogelijkheid is om dat gedeelte te bepalen, is het belastbaar bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a) van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009 .
Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf.
Artikel 19ter.
(01/01/2007- ...)
[Interest omvat eveneens elke som toegekend of betaalbaar gesteld aan zijn leden door een gemeenschappelijk beleggingsfonds, andere dan toegekend naar aanleiding van de inkoop van eigen aandelen of de gehele of gedeeltelijke verdeling van zijn maatschappelijk vermogen.
Het eerste lid is slechts van toepassing indien de beheersvennootschap van de instellingen voor collectieve beleggingen niet voldoet aan de verplichting bedoeld in artikel 321bis. (ing. W. 27 december 2006, art. 314, I: 1 januari 2007)]
Artikel 20.
(... - ...)
Wanneer in artikel 17, § 1, 4°, vermelde lijfrenten [of tijdelijke renten (ing. W. 28 april 2003, art. 73, I: 1 januari 2004)] zijn aangelegd tegen storting met afstand van het kapitaal, wordt het belastbare bedrag ervan beperkt tot 3 pct. van dat kapitaal ; betreft het renten die voortvloeien uit de overdracht van de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, dan wordt de waarde van het kapitaal bepaald zoals op het stuk van registratierechten.
Artikel 20bis.
(28/04/2006- ...)
[In geval van toekenning of betaalbaarstelling van roerende inkomsten in de vorm van goederen in natura is het bedrag van het belastbaar inkomen gelijk aan de verkoopwaarde van de goederen op de datum van de toekenning of betaalbaarstelling ervan, zelfs wanneer de werkelijke overdracht van de goederen pas later plaatsvindt.
In geval van toekenning of betaalbaarstelling van inkomsten onder de vorm van effecten, mag, voor de toepassing van het eerste lid, de in aanmerking te nemen waarde niet lager zijn dan die welke zou bepaald zijn bij de laatste prijscourant gepubliceerd door de Belgische regering of op een gelijkaardige buitenlandse markt vóór de datum van toekenning of betaalbaarstelling; zijn de effecten niet in de prijscourant opgenomen of op een gelijkaardige buitenlandse markt genoteerd, dan is het aan de belastingplichtige om de verkoopwaarde onder toezicht van de administratie aan te geven. (ing. W. 25 april 2006, art. 2, I: 28 april 2006)]
Onderafdeling 2. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten
Artikel 21.
(01/04/2011- ...)
De inkomsten van roerende goederen en kapitalen omvatten niet :
1° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ;
2° inkomsten van aandelen, andere dan die vermeld in artikel 19, § 1, eerste lid, 4° en 19bis, betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een beleggingsvennootschap die in het land van haar fiscale woonplaats, een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht;
3° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen en uit leningen van voormalig Belgisch Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting ;
4° loten van effecten van leningen ;
5° de eerste schijf van 1.250 EUR per jaar van de inkomsten uit spaardeposito's die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen door de in België gevestigde kredietinstellingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met dien verstande dat :
- deze deposito's bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt [op advies van de Nationale Bank van België en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft (verv. W. 3 maart 2011, art. 97, I: 1 april 2011)] wat betreft de munt waarin deze deposito's luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan ;
- als opzeggingstermijn in de zin van deze bepaling niet worden beschouwd de termijnen die slechts een waarborg zijn die de depositaris voor zich heeft bedongen ;
6° de eerste schijf van 125 EUR van dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen met uitzondering van de coöperatieve participatievennootschappen bedoeld in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;
7° inkomsten uit effecten van leningen voor de herfinanciering van leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting. Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987;
8° inkomsten van roerende goederen en kapitalen, die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging of aan houders van een individuele spaarrekening ter zake van de in die rekening begrepen activa, voor zover aan de op dat stuk gestelde vereisten is voldaan en de gestorte bedragen in het kader van het pensioensparen voor belastingvermindering in aanmerking zijn genomen; de Koning neemt bijzondere maatregelen voor de toepassing van en de controle op deze bepaling ;
9° inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden betreffende levensverzekeringscontracten gesloten door een natuurlijke persoon, zoals die in artikel 19, §1, eerste lid, 3°, worden omschreven, in elk van de volgende gevallen :
a) wanneer de belastingplichtige die het contract heeft aangegaan alleen zichzelf heeft verzekerd en de voordelen van het contract bij leven bedongen zijn ten eigen gunste en het contract voorziet in het betalen bij het overlijden van een kapitaal gelijk aan ten minste 130 % van het totaal van de gestorte premies;
b) wanneer het contract gesloten is voor meer dan acht jaar en de kapitalen of afkoopwaarden effectief worden betaald meer dan acht jaar na het sluiten van het contract.
10° de eerste schijf van 125 EUR van interesten of dividenden betaald of toegekend door vennootschappen met een sociaal oogmerk :
die erkend zijn zowel door de minister van Financiën als door de minister of de ministers die bevoegd zijn tot de verlening ervan,
die uitsluitend als maatschappelijk doel hebben :
a) de bijstand aan personen;
b) de vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte;
c) de bescherming van het leefmilieu, daaronder begrepen de recyclage;
d) de natuurbescherming en het natuurbehoud;
e) de verwerving, het bouwen, de vernieuwing, de verkoop of het verhuren van sociale huisvesting;
f) de hulp aan ontwikkelingslanden;
g) de productie van duurzame energie;
h) de vorming;
i) de financiering van de hierboven bedoelde vennootschappen,
- en voor zover hun statuten bepalen dat in geval van vereffening het volledige nettoactief opnieuw wordt geïnvesteerd in een andere onder vorig streepje vermelde vennootschap met sociaal oogmerk.
Onderafdeling 3. Vaststelling van het netto-inkomen
Artikel 22.
(01/01/2012- ...)
§ 1. Onder netto-inkomen van roerende goederen en kapitalen wordt het bedrag verstaan dat in enige vorm is geind of verkregen, voor aftrek van de innings- en bewaringskosten en van andere soortgelijke kosten, en verhoogd met de roerende voorheffing met de fictieve roerende voorheffing en, in voorkomend geval met de woonstaatheffing [en de heffing bedoeld in artikel 174/1 (ing. W. 28 december 2011, art. 25, I: 1 januari 2012)].
Behalve indien dat inkomen ingevolge artikel 171, 2°, f, 2°bis tot 3°bis, [3° quater en 3° quinquies, afzonderlijk wordt belast, of indien het wordt onderworpen aan de heffing bedoeld in artikel 174/1, (verv. W. 28 december 2011, art. 25, I: 1 januari 2012)] wordt het verminderd met de desbetreffende innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten.
§ 2. Interest van schulden aangegaan om inkomsten van roerende goederen en kapitalen te verkrijgen of te behouden is niet aftrekbaar.
§ 3. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in § 2, wordt onder netto-inkomen van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5° het brutobedrag verstaan, verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair geraamd volgens percentages die de Koning bepaalt.
Afdeling IV. Beroepsinkomsten
Onderafdeling I. Belastbare inkomsten
A. Algemeen
Artikel 23.
(... - ...)
§ 1. Beroepsinkomsten zijn inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit werkzaamheden van alle aard, met name :
1° winst ;
2° baten ;
3° winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid ;
4° bezoldigingen ;
5° pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen.
§ 2. Onder het nettobedrag van beroepsinkomsten wordt verstaan het totale bedrag van die inkomsten met uitsluiting van de vrijgestelde inkomsten en na uitvoering van de volgende bewerkingen :
1° het brutobedrag van de inkomsten van iedere beroepswerkzaamheid wordt verminderd met de beroepskosten die op deze inkomsten betrekking hebben ;
2° beroepsverliezen die tijdens het belastbare tijdperk zijn geleden uit hoofde van enige beroepswerkzaamheid, worden afgetrokken van de inkomsten van andere beroepswerkzaamheden ;
3° van de beroepsinkomsten, bepaald overeenkomstig 1° en 2°, worden de beroepsverliezen van vorige belastbare tijdperken afgetrokken ;
4°[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 73, I: 1 januari 1993)]
§ 3. De Koning bepaalt de wijze waarop en de volgorde waarin de vrijstellingen en aftrekken worden aangerekend.
B. Winst
Artikel 24.
(01/01/2007- ...)
Winst bestaat uit inkomsten van alle nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen die voortkomen :
1° uit alle verrichtingen gedaan door de inrichtingen van die ondernemingen of door toedoen daarvan ;
2° uit enige waardevermeerdering van activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en uit enige uit die werkzaamheid volgende waardevermindering van passiva, wanneer de desbetreffende meerwaarden of minderwaarden zijn verwezenlijkt of in de boekhouding of jaarrekening zijn uitgedrukt ;
3° uit enige, zelfs niet-uitgedrukte of zelfs niet-verwezenlijkte meerwaarde op financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, indien de waarde daarvan op het einde van het belastbare tijdperk is toegenomen en in zover ze niet hoger is dan de aanschaffings- of beleggingswaarde ;
4° uit onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van passiva, in zover de onderwaardering of de overwaardering niet samenvalt met een al dan niet uitgedrukte vermeerdering of vermindering, naar het geval, noch met afschrijvingen die voor de toepassing van de belasting in aanmerking zijn genomen.
De bovenvermelde activa omvatten alle vermogensbestanddelen, met inbegrip van voorraden en bestellingen in uitvoering.
Meerwaarden op in artikel 66 vermelde voertuigen worden slechts tot 75 pct. in aanmerking genomen.
[Het onverdeeld vermogen van een gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt niet als een in het eerste lid bedoelde onderneming aangemerkt.
Als verwezenlijkt worden beschouwd, de vastgestelde meerwaarden bij omzetting van effecten in rechten van deelneming in beleggingsfondsen (ing. W. 27 december 2006, art. 315, I: 1 januari 2007)].
Artikel 25.
(16/05/2011- ...)
Winst omvat eveneens :
1° het loon dat de ondernemer zich voor zijn persoonlijke arbeid toekent ;
2° de voordelen van alle aard die de ondernemer behaalt uit hoofde of ter gelegenheid van het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid ;
3° de baten van de speculaties van de ondernemer ;
4° de sommen gebruikt om geleende kapitalen geheel of gedeeltelijk terug te betalen, om de onderneming uit te breiden of om de waarde van de activa te verhogen ;
5° alle reserves, voorzorgfondsen of voorzieningen, het naar het volgende jaar overgebrachte resultaat en alle sommen waaraan een soortgelijke bestemming is gegeven ;
6° de vergoedingen van alle aard die de ondernemer gedurende de exploitatie verkrijgt :
a) ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de beroepswerkzaamheid of van de winst van de onderneming tot gevolg kan hebben, met uitzondering van de vergoedingen ontvangen naar aanleiding van het vrijmaken van referentiehoeveelheden [overeenkomstig de federale en gewestelijke reglementeringen betreffende (verv. W. 14 april 2011, art. 32, I: 16 mei 2011)][de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten;
b) tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke winstderving.
Artikel 26.
(01/01/2008- ...)
Wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, worden die voordelen, [onverminderd de toepassing van artikel 49 en onder voorbehoud (verv. W. 27 april 2007, art. 81, I: 1 januari 2008)] van het bepaalde in artikel 54, bij haar eigen winst gevoegd, tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger.
Niettegenstaande de in het eerste lid vermelde beperking worden de abnormale of goedgunstige voordelen bij de eigen winst gevoegd wanneer die voordelen worden verleend aan :
1° een in artikel 227 vermelde belastingplichtige ten aanzien waarvan de in België gevestigde onderneming zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt;
2° een in artikel 227 vermelde belastingplichtige of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, aldaar niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan de in België gevestigde onderneming is onderworpen;
3° een in artikel 227 vermelde belastingplichtige die belangen gemeen heeft met de in 1° of 2° vermelde belastingplichtige of inrichting.
C. Baten
Artikel 27.
(24/03/2007- ...)
Baten zijn alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en alle niet als winst of als bezoldigingen aan te merken inkomsten uit een winstgevende bezigheid.
Zij omvatten :
1° de ontvangsten ;
2° de voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid ;
3° alle verwezenlijkte meerwaarden op activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt ;
4° de vergoedingen van alle aard die gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn verkregen :
a) ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de beroepswerkzaamheid of van de baten daarvan tot gevolg kan hebben ;
b) tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van baten.
5° de vergoedingen van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de [gemeenschaps- en gewestparlementen (verv. W. 1 maart 2007, art. 129, I: 24 maart 2007)] en het Europees Parlement, alsmede de vergoedingen voor de uitoefening van bijzondere functies in die vergaderingen, met uitzondering van de terugbetalingen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de [gemeenschaps- en gewestparlementen (verv. W. 1 maart 2007, art. 129, I: 24 maart 2007)] en het Europees Parlement van gedane kosten;
6° de vergoedingen van de leden van de provincieraden.
Meerwaarden op de in artikel 66 vermelde voertuigen worden slechts tot 75 % in aanmerking genomen.
Als verwezenlijkt worden beschouwd, de vastgestelde meerwaarden bij omzetting van effecten in rechten van deelneming in beleggingsfondsen.
D. Winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid
Artikel 28.
(16/05/2011- ...)
Winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid die de verkrijger of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is voorheen heeft uitgeoefend, zijn :
1° inkomsten die worden verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de onderneming of van de uitoefening van een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid en voortkomen uit meerwaarden op activa die voor de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt ;
2° inkomsten die worden verkregen of vastgesteld na de stopzetting en voortkomen uit de vorige beroepswerkzaamheid ;
3° de vergoedingen van alle aard die na de stopzetting zijn verkregen :
a) ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de werkzaamheid, van de winst of van de baten tot gevolg heeft of zou kunnen hebben, met uitzondering van de vergoedingen ontvangen naar aanleiding van het vrijmaken van referentiehoeveelheden [overeenkomstig de federale en gewestelijke reglementeringen betreffende (verv. W. 14 april 2011, art. 33, I: 16 mei 2011)] de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten;
b) of tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of van baten.
Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid volledig en definitief worden stopgezet.
E. Burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid
Artikel 29.
(... - ...)
§ 1. In burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die winst of baten verkrijgen, worden de opnemingen van de vennoten of leden en hun deel in de verdeelde of onverdeelde winst of baten, als winst of baten van de vennoten of leden aangemerkt.
§ 2. Voor de toepassing van § 1, worden geacht verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn :
1° onregelmatig opgerichte handelsvennootschappen ;
2° landbouwvennootschappen, behalve indien deze voor de heffing van de vennootschapsbelasting hebben gekozen ; de Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de keuze en het behoud ervan zijn onderworpen ;
3° Europese economische samenwerkingsverbanden ;
4° economische samenwerkingsverbanden ;
[5° verenigingen van medeëigenaars die krachtens artikel 577-5, § 1, van het Burgerlijk Wetboek rechtspersoonlijkheid bezitten. (ing. W. 22 december 1998, art. 5, I: 1 augustus 1995)]
F. Bezoldigingen
Artikel 30.
(... - ...)
Artikel 31.
(... - ...)
Bezoldigingen van werknemers zijn alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever.
Daartoe behoren inzonderheid :
1° wedden, lonen, commissies, gratificaties, premies, vergoedingen en alle andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van fooien en toelagen die, zelfs toevallig, uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid op enige andere wijze worden verkregen dan als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever ;
2° voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid ;
3° vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst ;
4° [vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, daarin begrepen de vergoedingen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, en de vergoedingen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, vierde streepje; (verv. W. 28 april 2003, art. 74, I: 1 januari 2004)]
5° bezoldigingen die door een werknemer zijn verkregen, zelfs indien ze zijn betaald of toegekend aan zijn rechtverkrijgenden.
[... (opgeh. W. 21 december 1994, art. 91, I: AJ 1995)]
[Wanneer de in artikel 145/1, 4°, vermelde aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt als bezoldiging van werknemer aangemerkt een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de bedragen die voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen, als er volle maanden overblijven tot het einde van de termijn van vijf jaar. (verv. W. 28 december 1992, art. 74, I: AJ 1993)]
De Koning bepaalt minimumbedragen voor bezoldigingen die belastbaar zijn ten name van werknemers die volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigd worden.
[Als bezoldigingen zijn eveneens belastbaar, de wedden en vergoedingen van de leden van de bestendige deputatie, met uitzondering van de terugbetaling van de kosten verbonden aan de uitoefening van het ambt. (ing. W. 4 mei 1999, art. 6, I: 8 oktober 2000)]
Artikel 31bis.
(01/01/2007- ...)
De in artikel 31, tweede lid, 4°, bedoelde vergoedingen omvatten eveneens :
1° [de brugpensioenen en de aanvullende vergoedingen die de werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige. De voormelde aanvullende vergoedingen zijn, voor zover de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting wel is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding;(verv. W. 17 mei 2007, art. 33, I: 1 januari 2007)]
- de aanvullende vergoedingen die bovenop een brugpensioen zijn verkregen door een gewezen werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt;
- [de aanvullende vergoedingen die een gewezen werknemer, die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen en voor zover de desbetreffende overeenkomst geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst is die is afgesloten voor 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst is die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt; (verv. W. 17 mei 2007, art. 33, I: 1 januari 2007)]
2° de in het 1° bedoelde aanvullende vergoedingen voor zover de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting niet is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding.
Voor de periode tot 31 december 2007, worden deze aanvullende vergoedingen gelijkgeschakeld met de in het eerste lid, 1°, bedoelde vergoedingen wanneer de regeling door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst of een individuele overeenkomst niet expliciet vermeldt dat er niets wordt doorbetaald bij werkhervatting.
[De brugpensioenen bestaan uit de volgende componenten :
1° een werkloosheidsuitkering;
2° een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede de vergoeding bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld. (ing. W. 17 mei 2007, art. 33, I: 1 januari 2007)]
Artikel 32.
(... - ...)
[Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die :
1° een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent;
2° in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard, uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst. (verv. W. 4 mei 1999, art. 2, I: AJ 1998)]
[Daartoe behoren inzonderheid :
1° vaste of veranderlijke tantièmes, zitpenningen, emolumenten en alle andere sommen toegekend door vennootschappen, andere dan dividenden of terugbetalingen van eigen kosten van de vennootschap;
2° voordelen, vergoedingen en bezoldigingen die in wezen gelijkaardig zijn aan die vermeld in artikel 31, tweede lid, 2° tot 5°;
3° in afwijking van artikel 7, de huurprijs en de huurvoordelen van een gebouwd onroerend goed verhuurd door de in het eerste lid, 1°, vermelde personen aan de vennootschap waarin zij een opdracht of gelijksoortige functies uitoefenen, voor zover zij meer bedragen dan vijf derden van het kadastraal inkomen gerevaloriseerd met de in artikel 13 vermelde coëfficiënt. Van deze bezoldigingen worden de kosten in verband met het verhuurde onroerend goed niet in aftrek gebracht. (verv. W. 20 december 1996, art. 5, I: AJ 1998)]
[Het eerste lid is niet van toepassing op natuurlijke personen, die onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen in verenigingen zonder winstoogmerk of andere rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 220, 3°, mits de inkomsten van onroerende goederen die zij uit diezelfde vereniging of rechtspersoon verkrijgen niet voor de in het tweede lid, 3°, bedoelde herkwalificatie tot bezoldiging in aanmerking komen.(ing. W. 4 mei 1999, art. 2, I: AJ 1998)]
[Het eerste lid is evenmin van toepassing op natuurlijke personen die bezoldigde functies uitoefenen in een vennootschap, waarin zij ook onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen, mits de inkomsten van onroerende goederen die zij uit diezelfde vennootschap verkrijgen niet voor de in het tweede lid, 3°, bedoelde herkwalificatie tot bezoldiging in aanmerking komen. (ing. W. 27 december 2005, art. 163, I: AJ 2006)]
Artikel 33.
(01/01/2004- ...)
[Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten zijn alle toekenningen van een deel van de winst en de baten aan de meewerkende echtgenoot die tijdens het belastbaar tijdperk geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent.
Deze bezoldigingen moeten overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot, doch mogen niet hoger zijn dan 30 pct. van het netto bedrag van de inkomsten van de beroepswerkzaamheid die met de hulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend, behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel. (verv. W. 24 december 2002, art. 16, I: AJ 2004)]
Artikel 33bis.
(01/01/2004- ...)
[Voor de toekenning van de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen worden de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast buiten beschouwing gelaten. (ing. W. 24 december 2002, art. 17, I: AJ 2004)]
G. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen
Artikel 34.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend:
1° pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid;
1°bis pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken.
2° kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van:
a) persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of werkgeversbijdragen. Wat de in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleiders betreft die zijn tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst, moet de notie « werkgeversbijdragen » voor de toepassing van deze bepaling worden vervangen door de notie « bijdragen van de onderneming »;
b) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, daarin begrepen de aanvullende pensioenen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de genoemde wet en de pensioenen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°;
c) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de onder b vermelde wet wanneer die bijdragen zijn gedaan in het kader van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van dezelfde wet;
d) bijdragen als vermeld in de artikelen 104, 9°, en 145/1, 2°.
Onder aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt verstaan het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen;
2°bis aanvullende pensioenen voor zelfstandigen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002;
3° inkomsten uit pensioensparen ingevolge artikel 145/8 .
§ 2. Tot de inkomsten uit pensioensparen behoren:
1° spaartegoeden op een collectieve of individuele spaarrekening;
2° pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van een spaarverzekering;
3° de volgende overdrachten :
- gedeeltelijke overdrachten van tegoeden van spaarrekeningen of van technische reserves van spaarverzekeringen ;
- volledige overdrachten van tegoeden van een individuele of collectieve spaarrekening naar een spaarverzekering ;
- volledige overdrachten van technische reserves betreffende een spaarverzekering naar een individuele of collectieve spaarrekening.
§ 3. Het belastbare bedrag van de in § 2, 1°, vermelde spaartegoeden is gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 4,75 pct. per jaar, van het totale bedrag van de op de spaarrekening ingeschreven nettosommen die als belastingvermindering in aanmerking zijn genomen.
De Koning kan die rentevoet aanpassen ten gevolge van de wijziging van de technische voet van 4,75 pct., bepaald in artikel 28, 1°, a, van het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.
§ 4. De kapitalen die voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract of een spaarverzekeringscontract dat heeft gediend voor het wedersamenstellen of waarborgen van een door de verzekerde gesloten lening voor een onroerend goed, en die worden vereffend ingevolge zijn overlijden, zijn belastbaar :
1° tot het bedrag dat dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van die lening :
- in hoofde van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed verwerven waarvoor de lening is gesloten en waarvan de verzekerde op het tijdstip van overlijden volle eigenaar was;
- in hoofde van de erfgenamen van de verzekerde in alle andere gevallen;
2° voor het eventuele saldo, in hoofde van de in het contract vermelde begunstigde.
[§ 5. De afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in § 1, 2°, die zijn gevormd door mid-del van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of door bijdragen als vermeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°, en de afkoopwaarden van een spaarverzekering als bedoeld in § 2, 2°, omvatten eveneens :
1° de afkoopwaarden bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden uitbetaald door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen opgericht door het genoemde koninklijk besluit van 14 november 2008, of door een gelijkwaardig garantiefonds gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
2° iedere som die door een vereffenaar of een curator wordt uitbetaald aan de verzekeringnemer wanneer is vastgesteld dat de verzekeringsonderneming in gebreke is gebleven, namelijk :
a) hetzij wanneer de verzekeringsonderneming failliet is verklaard;
b) hetzij wanneer de autoriteit die bevoegd is voor het toezicht van prudentiële aard, het Bijzonder Bescher-mingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen of een gelijkwaardig Fonds ter kennis heeft gebracht dat zij vastgesteld heeft dat de financiële toestand van de verzekeringsonderneming haar ertoe geleid heeft de terugbetaling van een opeisbaar tegoed te weigeren en haar niet meer in staat stelt om een dergelijk tegoed onmiddellijk of binnen afzienbare termijn terug te betalen. (ing. W. 28 juli 2011, art. 5, I: 1 januari 2011)]
Artikel 35.
(01/01/2004- ...)
[Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, worden aangemerkt als inkomsten van iedere echtgenoot in verhouding tot de persoonlijke rechten die iedere echtgenoot in die pensioenen heeft opgebouwd.
De in het eerste lid beoogde verhouding wordt vastgesteld door de instelling die instaat voor de toekenning van de pensioenrechten. (verv. W. 9 juli 2004, art. 47, I: 1 januari 2004)]
H. Raming van anders dan in geld verkregen inkomsten
Artikel 36.
(01/01/2013- ...)
§ 1. Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.
In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen.
§ 2. Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig als bedoeld in artikel 65 wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op zes zevenden van de cataloguswaarde van het kosteloos ter beschikking gestelde voertuig.
[Onder cataloguswaarde wordt verstaan de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde belasting over de toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno.
De cataloguswaarde wordt vermenigvuldigd met een percentage dat is bepaald in de onderstaande tabel, teneinde rekening te houden met de periode die is verstreken vanaf de datum van eerste inschrijving van het voertuig :
Periode verstreken sinds de eerste inschrijving van het voertuig (een begonnen maand telt voor een volledige maand) | Bij de berekening van het voordeel in aanmerking te nemen percentage van de cataloguswaarde |
Van 0 tot 12 maanden | 100 % |
Van 13 tot 24 maanden | 94 % |
Van 25 tot 36 maanden | 88 % |
Van 37 tot 48 maanden | 82 % |
Van 49 tot 60 maanden | 76 % |
Vanaf 61 maanden | 70 % |
(verv.W. 26 maart 2012, art. 143, I: AJ 2013 en op vlak van bedrijfsvoorheffing op de voordelen van alle aard die worden toegekend vanaf 1 mei 2012)]
Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5 pct. voor een referentie-CO2-uitstoot van 115 g/km voor voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor, en voor een referentie-CO2-uitstoot van 95 g/km voor voertuigen met dieselmotor.
De Koning bepaalt jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot in functie van de gemiddelde CO2-uitstoot van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011 volgens de modaliteiten die hij vastlegt. De gemiddelde CO2-uitstoot wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot van de voertuigen bedoeld in artikel 65 die als nieuw zijn ingeschreven.
Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig hoger ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 pct. per CO2-gram vermeerderd, tot maximum 18 pct.
Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig lager ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 pct. per CO2-gram verminderd, tot minimum 4 pct.
De voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen, worden, indien ze worden aangedreven door een benzine-, LPG- of aardgasmotor, gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 205 g/km, en, indien ze worden aangedreven door een dieselmotor, met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 195 g/km.
Het voordeel mag nooit minder bedragen dan 820 euro per jaar.
Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene wat overeenkomstig de vorige leden is vastgesteld, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel.
I. Inkomsten van onroerende en roerende goederen met beroepskarakter
Artikel 37.
(01/01/2012- ...)
Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten.
In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in zover zij hoger liggen dan 37.500 euro.
De netto-inkomsten van die roerende goederen en kapitalen omvatten de werkelijke of fictieve roerende voorheffing, alsmede het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing [en de heffing bedoeld in artikel 174/1. (ing. W. 28 december 2011, art. 26, I: 1 januari 2012)]
[J. Diverse inkomsten met beroepskarakter (ing. W. 15 december 2004, art. 36)]
Artikel 37bis.
(01/02/2005- ...)
[Onverminderd de toepassing van de roerende voorheffing, worden vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening, aangemerkt als beroepsinkomsten wanneer de financiële instrumenten die het voorwerp zijn van de overeenkomst worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van die inkomsten.
De netto-inkomsten van deze vergoedingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 98, tweede lid. (ing. W. 15 december 2004, art. 36, I: 1 februari 2005)]
Onderafdeling II. Vrijgestelde inkomsten
A. Sociale en culturele vrijstellingen
Artikel 38.
(01/01/2014- ...)
§ 1. Vrijgesteld zijn:
1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies
2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen;
3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend;
4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist;
5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten;
6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990;
7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oud-personeelsleden;
8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen;
9° voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt :
a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer : voor het volledige bedrag van de vergoeding;
b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd : voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand;
c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel : voor een maximum bedrag van 250 EUR per jaar;
10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken;
11°de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden:
a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen;
b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben;
c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid;
12° de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 2.850 EUR.
13° het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst tot 4,10 EUR per gepresteerd uur;
14° a) de kilometervergoeding toegekend voor de werkelijk met de fiets gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling voor een bedrag van maximum 0,145 euro per kilometer;
b) het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een fiets en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.
15° De deelnames in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen.
16° voordelen die ten name van de verkrijger voortvloeien uit de rechtstreekse betaling door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering van bijdragen of premies aan een pensioeninstelling voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
17° ten belope van maximaal 550 euro per belastbaar tijdperk, de tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs die door de werknemer wordt betaald voor de aankoop in nieuwe staat van een pc al dan niet met randapparatuur, internetaansluiting en internetabonnement, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 21 600 euro niet overschrijden en zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. Wat de aankoop van een pc of randapparatuur betreft, wordt deze vrijstelling slechts een maal per periode van drie belastbare tijdperken toegekend;
18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat bij de werkgever ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is;
19° de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend;
20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voorzover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden.
21° de forfaitaire vergoedingen verkregen door voogden die door de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie zijn aangewezen teneinde de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verzekeren, en die, tijdens het belastbaar tijdperk, niet meer dan twee voogdijopdrachten hebben uitgeoefend;
22° de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers.
23° de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en / of het produceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever, voor een maximumbedrag van 2.000 EUR per kalenderjaar en voorzover de in § 4 gestelde voorwaarden worden nageleefd.
24° ten belope van een maximumbedrag van 2200 euro per kalenderjaar, de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
25° de voordelen die bestaan uit de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques, de sport/cultuurcheques of de eco-cheques die beantwoorden aan de in artikel 38/1 vermelde voorwaarden;
26° de ontslaguitkering bedoeld in de artikelen 38 tot 43 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord;
27° ten belope van maximum [850 EUR (verv. W. 19 juni 2011, art. 2, I: van toepassing op de bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 1 januari 2014, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 1 januari 2014 is ter kennis gebracht)] en onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in § 5, de bezoldigingen die zijn verkregen uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn en de vergoedingen die door de werkgever al of niet contractueel zijn betaald uit hoofde van of naar aanleiding van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst.
De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.
§ 2. De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens toepasselijk op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders met loopbaanonderbreking of tijdskrediet, met brugpensioen of gepensioneerd of werknemers of bedrijfsleiders die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt.
De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn :
1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden;
2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider;
3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening;
4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid;
b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen.
Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmerking op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan.
Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis :
- hospitalisatie : elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien;
- dagverpleging : het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien;
- ernstige aandoeningen : aandoeningen die als zodanig door de minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn;
- palliatieve thuiszorg : de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven;
- afhankelijkheid : de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven.
§ 3. Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en inzake diverse rechten en taksen kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen.
§ 4. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 23°, moet worden verstaan onder :
- « het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren artistieke werken » : de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie;
- « opdrachtgever » : diegene die opdracht geeft aan een belastingplichtige tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van een artistiek werk in de zin van het voorgaande streepje. Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, de persoon bij wie de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld.
Om de in § 1, eerste lid, 23°, bedoelde vrijstelling te bekomen moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd :
1° de belastingplichtige moet in het bezit zijn van een behoorlijk ingevulde kunstenaarskaart;
2° de forfaitaire onkostenvergoeding mag per opdrachtgever niet hoger zijn dan 100 EUR per dag. Indien de opdrachtgever een hoger bedrag uitbetaalt, komt de volledige vergoeding niet in aanmerking voor de vrijstelling;
3° de belastingplichtige mag op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie en/of het produceren van een artistiek werk niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met dezelfde opdrachtgever, tenzij hij en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van verschillende aard zijn.
§ 5. De in § 1, eerste lid, 27°, bedoelde vrijstelling wordt verleend op voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst :
- een overeenkomst van onbepaalde duur is;
- door de werkgever wordt beëindigd;
- niet wordt beëindigd tijdens de proefperiode, met het oog op brugpensioen of pensionering of wegens dringende reden.
Het maximumbedrag van de vrijstelling bepaald in § 1, eerste lid, 27°, geldt per beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht het tijdstip van de betaling van de bedoelde bezoldigingen en vergoedingen. Om het geïndexeerde maximumbedrag van de vrijstelling voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst te bepalen, wordt rekening gehouden met de indexeringscoëfficiënt die van toepassing is voor het belastbaar tijdperk waarin de opzegging ter kennis is gebracht.
De vrijstelling mag evenmin per belastbaar tijdperk meer bedragen dan datzelfde maximumbedrag zoals dat van toepassing is op de opzeggingen die in het belastbaar tijdperk zelf ter kennis zijn gebracht.
De vrijstelling wordt per belastbaar tijdperk bij voorrang toegepast op de uit hoofde van of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid tijdens de opzegtermijn verkregen bezoldigingen.
Artikel 38/1.
(01/01/2011- ...)
§ 1. De volgende voordelen vormen een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, voor zover ze niet zijn verleend ter vervanging van de bezoldiging, premies, voordelen van alle aard of van enig andere vergoeding :
1° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques die beantwoorden aan de in paragraaf 2 bepaalde voorwaarden;
2° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de sport/cultuurcheques die beantwoorden aan de in paragraaf 3 bepaalde voorwaarden;
3° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de eco-cheques die beantwoorden aan de in paragraaf 4 bepaalde voorwaarden.
§ 2. Opdat de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques als een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, kan worden beschouwd, moeten de maaltijdcheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen :
1° de toekenning van de maaltijdcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak, of, wanneer het afsluiten van een collectieve overeenkomst niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst met dien verstande dat in een onderneming met werknemers voor bedrijfsleiders dezelfde regeling moet gelden als voor werknemers;
2° het aantal toegekende maaltijdcheques moet gelijk zijn aan het aantal werkelijke arbeidsdagen van de werknemer of bedrijfsleider;
3° de maaltijdcheque wordt op naam van de werknemer of bedrijfsleider afgeleverd;
4° de maaltijdcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot drie maanden en dat hij slechts mag worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding;
5° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in het bedrag van de maaltijdcheque mag ten hoogste 5,91 euro per maaltijdcheque bedragen;
6° de tussenkomst van de werknemer of de bedrijfsleider bedraagt ten minste 1,09 euro.
§ 3. Opdat de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de sport/cultuurcheques als een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, kan worden beschouwd, moeten de sport/cultuurcheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen :
1° de toekenning van de sport/cultuurcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak of, wanneer het afsluiten van een collectieve overeenkomst niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst met dien verstande dat in een onderneming met werknemers voor bedrijfsleiders dezelfde regeling moet gelden als voor werknemers;
2° de sport/cultuurcheque wordt op naam van de werknemer of de bedrijfsleider afgeleverd;
3° op de sport/cultuurcheque staat duidelijk vermeld dat zijn geldigheid tot 15 maanden beperkt is, van 1 juli van het jaar tot 30 september van het volgende jaar;
4° het totale bedrag van de sport/cultuurcheques toegekend door de werkgever of de onderneming mag per werknemer of bedrijfsleider niet groter zijn dan 100 euro per jaar;
5° de sport/cultuurcheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld worden omgeruild.
§ 4. Opdat de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de eco-cheques als een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, kan worden beschouwd, moeten de eco-cheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen :
1° de toekenning van de eco-cheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak of, wanneer het afsluiten van een collectieve overeenkomst niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst met dien verstande dat in een onderneming met werknemers voor bedrijfsleiders dezelfde regeling moet gelden als voor werknemers;
2° de collectieve arbeidsovereenkomst of individuele overeenkomst bepaalt de hoogste nominale waarde van de eco-cheque, met een maximum van 10 euro per eco-cheque, evenals de frequentie van toekenning ervan gedurende een kalenderjaar;
3° de eco-cheque wordt op naam van de werknemer of de bedrijfsleider afgeleverd;
4° op de eco-cheque staat duidelijk vermeld dat zijn geldigheid tot 24 maanden beperkt is, vanaf de datum van zijn terbeschikkingstelling aan de werknemer of de bedrijfsleider en dat hij slechts mag worden aangewend voor de aankoop van producten en diensten met een ecologisch karakter als bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten in de Nationale Arbeidsraad;
5° de eco-cheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld worden omgeruild;
6° het totale bedrag van de eco-cheques toegekend door de werkgever of de onderneming mag per werknemer of bedrijfsleider niet groter zijn dan [250 euro (verv. W. 22 december 2009, art. 6, I: AJ 2011)] per jaar.
§ 5. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
B. Vrijgestelde pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden
Artikel 39.
(10/01/2010- ...)
§ 1. De in artikel 34, § 1, 1°, vermelde pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten en als zodanig geldende toelagen, die zijn toegekend in geval van blijvende ongeschiktheid met toepassing van de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten, zijn vrijgesteld in de mate waarin ze geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken.
Worden inzonderheid geacht geen herstel uit te maken van een dergelijke derving, de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen vermeld in het vorige lid die zijn toegekend hetzij ingevolge een arbeidsongeval of een beroepsziekte die een invaliditeitsgraad tot gevolg hebben die niet meer bedraagt dan 20 %, hetzij als aanvulling op een rust- of overlevingspensioen.
In de gevallen die niet zijn bedoeld in het tweede lid, worden de in het eerste lid vermelde pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, behoudens tegenbewijs, geacht geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uit te maken ten belope van het deel dat overeenstemt met de totale vergoeding vermenigvuldigd met een breuk met als teller 20 % en met als noemer de invaliditeitsgraad uitgedrukt in procent.
§ 2. Pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden zijn vrijgesteld:
1° indien en in zover zij zijn gevormd volgens de techniek van de aan de levensverzekering eigen individuele kapitalisatie en door bijdragen gestort vóór 1 januari 1950;
2° indien ze voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract dat is afgesloten ten gunste van de belastingplichtige of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, en :
a) geen vrijstelling is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1993 van toepassing waren, de in artikel 104, 9°, vermelde aftrek voor enige woning niet is toegepast en de in artikel 1451, 2°, vermelde vermindering niet is verleend;
b) de vrijstelling krachtens artikel 15, eerste lid, van de wet van 13 juli 1959 is geweigerd;
c) van de vrijstelling overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de voormelde wet of overeenkomstig artikel 508 afstand is gedaan;
d) ze niet geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming, noch van bijdragen of premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 16°, noch van bijdragen die, overeenkomstig artikel 52, 7°bis, in aanmerking konden komen als beroepskosten, noch van bijdragen die in aanmerking konden komen voor de toepassing van artikel 1451, 1°;
3° indien zij voortkomen uit een spaarrekening of uit een spaarverzekeringscontract waarvoor geen vermindering werd verleend ingevolge artikel 145/1, 5°;
4° indien en in zoverre zij het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald [in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen (verv. W. 22 december 2009, art. 7, I: 10 januari 2010)] of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992.
Artikel 40.
(10/01/2010- ...)
Deelnemingen in de winst ter zake van levensverzekeringscontracten, van aanvullende pensioentoezeggingen betreffende werknemers of bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, of van aanvullende pensioenovereenkomsten betreffende zelfstandigen zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die contracten, toezeggingen of overeenkomsten, voortvloeiende pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend.
Onder deelnemingen in de winst worden de deelnemingen verstaan omschreven [in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen, (verv. W. 22 december 2009, art. 8, I: 10 januari 2010)] zelfs als die krachtens artikel 183quinquies van hetzelfde Wetboek vrijgesteld zijn van de taks.
C. Meerwaarden
Artikel 41.
(... - ...)
Voor de toepassing van de artikelen 24, eerste lid, 2°, 27, tweede lid, 3° en 28, worden geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid te worden gebruikt :
1° de vaste activa die in het kader van die werkzaamheid zijn aangeschaft of vervaardigd en als activabestanddeel zijn geboekt ;
2° de vaste activa of gedeelten ervan waarvoor fiscaal afschrijvingen of waardeverminderingen zijn aangenomen ;
3° de immateriële activa die tijdens de beroepswerkzaamheid tot stand zijn gekomen, ongeacht of zij als activabestanddeel zijn geboekt.
Artikel 42.
(... - ...)
In afwijking van artikel 1183 van het Burgerlijk Wetboek worden bestanddelen die het onderwerp zijn van een akte van vervreemding onder ontbindende voorwaarde, geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid slechts te zijn gebruikt vanaf de datum waarop aan die voorwaarde is voldaan.
Artikel 43.
(... - ...)
De verwezenlijkte meerwaarde is gelijk aan het positieve verschil tussen eensdeels de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed [verminderd met de kosten van vervreemding (verv. W. 22 juni 2005, art. 2, I: AJ 2007)] en anderdeels de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen.
Artikel 44.
(... - ...)
§ 1. In afwijking van de artikelen 24, eerste lid, 2°, 27, tweede lid, 3°, 28, eerste lid, 1° en laatste lid, en onverminderd het bepaalde in artikel 24, eerste lid, 3°, zijn vrijgesteld :
1° uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, met uitsluiting van meerwaarden op voorraden en bestellingen in uitvoering ;
2° verwezenlijkte meerwaarden op immateriële, materiële en financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden in zover de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed niet hoger is dan de gerevaloriseerde waarde van de vervreemde activa verminderd met de vroeger aangenomen afschrijvingen en waardeverminderingen.
§ 2. Niettegenstaande het bepaalde in § 1, 2°, zijn meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- en tuinbouwondernemingen volledig en onvoorwaardelijk vrijgesteld, onverminderd het belasten als diverse inkomsten ingevolge artikel 90, 8°.
§ 3. Paragraaf 1, 1°, is niet van toepassing op uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden die zijn vastgesteld ter gelegenheid van de omzetting, voor dezelfde belastingplichtige, van deelnemingsrechten in een afdeling van een beleggingsvennootschap, in deelnemingsrechten in een andere afdeling van dezelfde beleggingsvennootschap.
Artikel 44bis.
(... - ...)
[§ 1. De meerwaarden die in de in het tweede lid bedoelde omstandigheden op bedrijfsvoertuigen zijn verwezenlijkt, worden volledig vrijgesteld wanneer een bedrag gelijk aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld.
De meerwaarden moeten zijn verwezenlijkt :
1° naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of
2° bij een niet in het 1° vermelde vervreemding van bedrijfsvoertuigen, voor zover de vervreemde bedrijfsvoertuigen sedert meer dan 3 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden.
Onder bedrijfsvoertuigen moet worden verstaan :
a) voertuigen aangewend voor bezoldigd personenvervoer, met name autobussen, autocars en de autovoertuigen die uitsluitend worden aangewend hetzij tot een taxidienst, hetzij tot verhuring met bestuurder;
b) voertuigen aangewend voor goederenvervoer, met name trekkers en vrachtwagens, en aanhangwagens en opleggers met een maximum toegelaten massa van minstens 4 ton.
§ 2. De herbelegging moet gebeuren in bedrijfsvoertuigen die zijn bedoeld in § 1, derde lid, die beantwoorden aan de ecologische normen bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
§ 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn :
1° van 1 jaar na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen, voor meerwaarden vermeld in § 1, tweede lid, 1°.
2° van 2 jaar vanaf de eerste dag van het kalenderjaar waarin de meerwaarden vermeld in § 1, tweede lid, 2°, zijn verwezenlijkt.
§ 4. Om de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling te kunnen genieten, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk van de verwezenlijking van de meerwaarde en tot het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn is verstreken, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld.
§ 5. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen gesteld in §§ 2 en 3 wordt de verwezenlijkte meerwaarde aangemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. In dat geval is artikel 47 niet van toepassing. (ing. W. 14 januari 2003, art. 2, I: 1 januari 2000)]
Artikel 44ter.
(01/01/2009- ...)
§ 1. De meerwaarden die in de in het tweede lid bedoelde omstandigheden op voor de commerciële vaart bestemde binnenschepen zijn verwezenlijkt, worden volledig vrijgesteld wanneer een bedrag dat gelijk is aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld.
De meerwaarden moeten zijn verwezenlijkt :
1° naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of
2° bij een niet in het 1 ° vermelde vervreemding van binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart, voorzover deze sedert meer dan vijf jaar vóór de vervreemding ervan de aard van vaste activa hadden.
Onder binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart moet worden verstaan :
1° vaartuigen die worden aangewend voor goederen- of personenvervoer, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden;
2° vaartuigen die worden aangewend voor het duwen van binnenvaartuigen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden.
§ 2. De herbelegging moet gebeuren in binnenschepen die :
1° beantwoorden aan de ecologische normen die door de Koning zijn bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;
2° bestemd zijn voor de commerciële vaart;
3° in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;
4° [gelijktijdig beantwoorden aan minstens twee van de volgende voorwaarden, met uitzondering van de binnenschepen met een maximum tonnenmaat van 1 500 ton die uitsluitend aan de in a) hierna bedoelde voorwaarde moeten voldoen : (verv. W. 6 mei 2009, art. 50, I: 1 januari 2009)]
a) van een recenter bouwjaar zijn - minstens 5 jaar - dan het vaartuig waarop de meerwaarde betrekking heeft;
b) minstens 25 % meer laadvermogen of, in het geval van een duwboot, 25 % meer motorvermogen hebben dan het vaartuig waarop de meerwaarde betrekking heeft;
c) maximum twintig jaar in gebruik zijn.
§ 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn :
1° die verstrijkt vijf jaar na het einde van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen, voor in § 1, tweede lid, 1°, bedoelde meerwaarden;
2° van vijf jaar te rekenen van de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt of van de eerste dag van het voorlaatste belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk de meerwaarde is verwezenlijkt, voor in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde meerwaarden.
§ 4. Om de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling te kunnen genieten, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de meerwaarde is verwezenlijkt en tot het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingtermijn is verstreken, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld.
§ 5. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen die bij §§ 2 en 3, zijn bepaald, wordt de verwezenlijkte meerwaarde aangemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. In dat geval is artikel 47 niet van toepassing.
Artikel 45.
(01/01/2013- ...)
§ 1. Vrijgesteld zijn eveneens de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen :
1° wanneer die meerwaarden zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een fusie door overneming, een fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, een splitsing door overneming, een splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, een gemengde splitsing, een met splitsing gelijkgestelde verrichting of het aannemen van een andere rechtsvorm, tot stand gebracht met toepassing van hetzij de artikelen 211, § 1 of 214, § 1, hetzij van bepalingen van gelijke aard in de andere lidstaat van de Europese Unie, voor zover de verrichting wordt vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven;
2° die worden gerealiseerd naar aanleiding van de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap in ruil voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap, waardoor de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemrechten verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of waardoor zij, indien zij reeds over een meerderheid van de stemrechten beschikt, haar deelneming vergroot, en dit indien geen opleg in geld plaatsvindt die meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuwe uitgegeven aandelen.
In deze gevallen worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing [van artikel 44, § 1, 2°, en 217, 2° (verv. W. 29 maart 2012, art. 144, I: AJ 2013)] worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen.
In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de met splitsing gelijkgestelde verrichting. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing.
De in het eerste lid bepaalde vrijstelling is slechts van toepassing voor zover de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.
§ 2. Zijn eveneens vrijgesteld de meerwaarden die betrekking hebben op rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen van de Europese Unie, wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de omvorming van zulke fondsen in beleggingsvennootschappen van de Europese Unie of in een van hun afdelingen.
In dat geval, worden de meer- of minderwaarden met betrekking tot de in ruil ontvangen aandelen van de beleggingsvennootschap bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 44, § 1, 2°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verworven op de datum van aanschaffing van de geruilde rechten van deelneming.
Artikel 46.
(01/04/2011- ...)
§ 1. Stopzettingsmeerwaarden als omschreven in artikel 28, eerste lid, 1°, hierin begrepen de meerwaarden die zijn verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid, worden volledig maar tijdelijk vrijgesteld:
1° wanneer ofwel de onderneming, ofwel de beroepswerkzaamheid, ofwel één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van de persoon die de onderneming, de beroepswerkzaamheid, de bedrijfsafdeling of de tak van werkzaamheid heeft gestaakt;
2° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld, ter gelegenheid van de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen in een vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap vertegenwoordigen;
3° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een inbreng in een landbouwvennootschap die geacht wordt geen rechtspersoonlijkheid te bezitten voor het belastbare tijdperk waarin de inbreng heeft plaatsgehad.
Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing wanneer de verkrijger van de inbreng een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] erkende vennootschap is met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen.
Het eerste lid, 2°, is slechts van toepassing voor zover :
1° de vennootschap die de inbreng ontvangt een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is;
2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen terzake en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lidstaat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de inbrengende of verkrijgende intra-Europese vennootschap;
3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.
Wanneer de verkrijger van de inbreng een intra-Europese vennootschap is, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling slechts voor de ingebrachte goederen die ten gevolge van de inbreng aangewend en behouden worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de inbrengverkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze inbreng, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag.
De toepassing van het eerste lid, 1° en 3°, laat evenwel onverlet de eventuele belastingheffing van de verwezenlijkte meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van land- of tuinbouwondernemingen ingevolge artikel 90, 8°.
Financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille zijn geen bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid; zij worden slechts beschouwd als tot een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid te behoren indien zij normaal in de onderneming van die bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid zijn opgenomen zonder het hoofdbestanddeel daarvan te vormen.
§ 2. De ten name van de nieuwe belastingplichtige in aanmerking te nemen afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, minderwaarden of meerwaarden op de door de vroegere belastingplichtige afgestane activa worden bepaald alsof deze laatste niet van eigenaar waren veranderd, behoudens in de gevallen waarin toepassing is gemaakt van artikel 90, 8°.
Het bepaalde in de artikelen 44 , 44bis, 44ter, 45 , 47, 48 en 361 tot 363 blijft van toepassing op de bij de vroegere belastingplichtige bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen worden teruggevonden bij de nieuwe belastingplichtige.
In de gevallen vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de voortzetting of inbreng van werkzaamheid niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.
Voor de toepassing van deze paragraaf op de in § 1, eerste lid, 3°, vermelde landbouwvennootschappen omvat de uitdrukking "de nieuwe belastingplichtige" alle vennoten van zulke vennootschappen, met inbegrip van de tot de vennootschap toegelaten rechtverkrijgenden van overleden vennoten.
§ 3. Niettegenstaande de uit § 2 voortvloeiende overdracht van belastingheffing wordt ter bepaling van de meerwaarden of minderwaarden op aandelen die ter vergoeding van een in § 1, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde inbreng zijn verkregen, aan de aandelen een waarde toegekend gelijk aan de waarde die de ingebrachte activa, uit fiscaal oogpunt, bij de vroegere belastingplichtige hadden.
Ingeval de aandelen worden vervreemd, worden ze bij het bepalen van de krachtens artikel 44, § 1, 2°, eventueel vrijgestelde meerwaarde geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid te zijn gebruikt vanaf de datum waarop de ingebrachte activa daartoe werden gebruikt en wordt de gemiddelde gerevaloriseerde waarde van elk aandeel bepaald naar rata van de totale gerevaloriseerde waarde van die activa.
Artikel 47.
(01/01/2012- ...)
§ 1. Wanneer een bedrag gelijk aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld, worden de meerwaarden op immateriële en materiële vaste activa die niet zijn vrijgesteld ingevolge de artikelen 44, § 1, 2° en § 2, 44bis en 44 ter en die zijn verwezenlijkt,
1° naar aanleiding van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of
2° bij een niet in het 1° vermelde vervreemding van immateriële vaste activa waarop fiscaal afschrijvingen werden aangenomen of van materiële vaste activa en voor zover de vervreemde goederen sedert meer dan 5 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden,
aangemerkt als winst of baten van het belastbare tijdperk waarin de herbelegde goederen zijn verkregen of tot stand gebracht en van ieder volgende belastbare tijdperk en zulks naar verhouding tot de afschrijvingen op die goederen die respectievelijk op het einde van het eerst vermelde belastbare tijdperk en voor elk volgende belastbare tijdperk in aanmerking worden genomen en, in voorkomend geval, tot het saldo op het ogenblik dat de goederen ophouden gebruikt te worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid.
Met materiële vaste activa worden gelijkgesteld, de terreinen en gebouwen die voorkomen onder de actiefpost beleggingen, overeenkomstig de wetgeving betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen.
§ 2. De herbelegging moet gebeuren in afschrijfbare immateriële of materiële vaste activa die [in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (verv. W. 7 november 2011, art. 2, I: AJ 2012)] voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.
§ 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn :
1° die verstrijkt na 3 jaar volgend op het einde van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen, voor meerwaarden vermeld in § 1, 1°;
2° van 3 jaar vanaf de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de meerwaarden vermeld in § 1, 2°, zijn verwezenlijkt.
§ 4. Wanneer wordt herbelegd in een gebouwd onroerend goed, een vaartuig of een vliegtuig, wordt, in afwijking van § 3, 2°, de herbeleggingstermijn gebracht op 5 jaar vanaf de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt, of vanaf de eerste dag van het voorlaatste belastbare tijdperk dat de verwezenlijking van de meerwaarde voorafgaat.
In afwijking van § 1 wordt in gevallen als vermeld in het eerste lid, de meerwaarde in het belastbare tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt als winst of baten aangemerkt naar verhouding tot het bedrag van de afschrijvingen op het door herbelegging verkregen goed die op het ogenblik van verwezenlijking van de meerwaarde reeds in aanmerking zijn genomen.
§ 5. Om het in § 1 vermelde belastingstelsel te rechtvaardigen moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen, voor het aanslagjaar van de verwezenlijking van de meerwaarde en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de verwezenlijkte meerwaarde volledig belast is, een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld.
§ 6. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen gesteld in de §§ 2 tot 4 wordt de verwezenlijkte meerwaarde, of het gedeelte ervan dat nog niet is belast, aangemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is.
D. Vrijgestelde waardeverminderingen en voorzieningen
Artikel 48.
(01/04/2009- ...)
Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, worden vrijgesteld de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten die door ondernemingen worden geboekt om het hoofd te bieden aan scherp omschreven verliezen of kosten die volgens de aan de gang zijnde gebeurtenissen waarschijnlijk zijn.
[Geven aanleiding tot een fiscale vrijstelling voor waardeverminderingen en voorzieningen, de schuldvorderingen op de medecontractanten waarvoor krachtens de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondermeningen door de rechtbank een reorganisatieplan is gehomologeerd of een minnelijk akkoord is vastgesteld, dit gedurende de belastbare tijdperken tot de volledige tenuitvoerlegging van het plan of van het minnelijk akkoord of tot het sluiten van de procedure. (verv. W. 31 januari 2009, art. 82, I: 1 april 2009)]
[E. Winst voortvloeind uit de homologatie van een reorganisatieplan en uit de vaststelling van een minnelijk akkoord (ing. W. 31 januari 2009, art. 83)]
Artikel 48/1.
(01/04/2009- ...)
[De winst die voortvloeit uit de minderwaarden die door de schuldenaar zijn opgetekend op bestanddelen van het passief ten gevolge van de homologatie van een reorganisatieplan door de rechtbank of ten gevolge van de vaststelling door de rechbank van een minnelijk akkoord krachtens de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, wordt vrijgesteld volgens de nadere toepassingsregels die de Koning vaststelt. (ing. W. 31 januari 2009, art. 83, I: 1 april 2009)]
Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen
A. Beroepskosten
Artikel 49.
(01/01/1992- ...)
Als beroepskosten zijn aftrekbaar de kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.
Als in het belastbare tijdperk gedaan of gedragen worden beschouwd, de kosten die in dat tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en als zodanig zijn geboekt.
Artikel 50.
(01/01/1992- ...)
§1. De kosten waarvan het bedrag niet is verantwoord, mogen in overleg met de administratie op een vast bedrag worden bepaald. Indien geen akkoord wordt bereikt, taxeert de administratie die kosten op een redelijk bedrag.
§ 2. De Koning kan, ten aanzien van de categorie?n belastingplichtigen die Hij aanwijst, bij een in Ministerraad overlegd besluit, met inachtneming van de omzet, de ontvangsten of de bezoldigingen, criteria en normen stellen om het hoogste aftrekbare bedrag te bepalen van beroepskosten die doorgaans niet met bewijsstukken kunnen worden gestaafd, met name representatiekosten, uitgaven voor onderhoudsprodukten, kleine kantoorkosten, bijdragen van sociale aard, kosten voor beroepskledij, linnen en wassen en uitgaven voor tijdschriften zonder faktuur.
Artikel 51.
(01/01/2011- ...)
Met betrekking tot andere bezoldigingen en baten dan vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen of baten, worden de beroepskosten, de in artikel 52, 7° en 8°, bedoelde bijdragen en sommen uitgezonderd, bij gebrek aan bewijzen forfaitair bepaald op percentages van het brutobedrag van die inkomsten, vooraf verminderd met voormelde bijdragen.
Die percentages bedragen :
1° voor bezoldigingen van werknemers :
a) 28,7 % van de eerste schijf van 3750 EUR;
b) 10 % van de schijf van 3750 EUR tot 7450 EUR;
c) 5 % van de schijf van 7450 EUR tot 12400 EUR;
d) 3 % van de schijf boven 12400 EUR;
2° voor bezoldigingen van bedrijfsleiders : [3 % (verv. W. 23 december 2009, art. 115, I: AJ 2011)];
3° voor bezoldigingen van meewerkende echtgenoten : 5 %;
4° voor baten : de in 1° vastgestelde percentages.
In geen geval mag het forfait meer bedragen dan 2592,50 EUR voor het geheel van de inkomsten van eenzelfde categorie als vermeld [in het tweede lid, 1°, 3° en 4°, noch meer dan 1.555,50 euro voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 2°. (verv. W. 23 december 2009, art. 115, I: AJ 2011)]
Met betrekking tot bezoldigingen van werknemers wordt het forfait, gelet op de uitzonderlijke kosten die voortvloeien uit de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, verhoogd met een bedrag bepaald volgens een door de Koning vastgestelde schaal.
Artikel 52.
(01/01/2008- ...)
Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 53 tot 66bis worden inzonderheid als beroepskosten aangemerkt :
1° de huur en de huurlasten, evenals de onroerende voorheffing, met inbegrip van de opcentiemen betreffende onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en alle kosten wegens het onderhouden, verwarmen, verlichten daarvan, enz. ;
2° interest van aan derden ontleende en in de onderneming gebruikte kapitalen alsmede alle lasten, renten en soortgelijke uitkeringen betreffende die onderneming ;
3° de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten :
a) de wettelijk verschuldigde sociale lasten;
b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van :
- een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of overlijden;
- een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden;
- een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
- een collectieve of individuele toezegging die moet worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte;
c) de bijdragen inzake sociale verzekering of voorzorg die in b) niet worden genoemd en die verschuldigd zijn krachtens contractuele verplichtingen;
[d) de bijzondere bijdrage die verschuldigd is krachtens artikel 38, § 3novies , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. (ing. W.21 december 2007, art. 18, I: 1 januari 2008)]
4° de bezoldigingen van de gezinsleden van de belastingplichtige die met hem samenwerken;
5° pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten en als zodanig geldende toelagen die ter uitvoering van een contractuele verbintenis worden toegekend aan gewezen personeelsleden of hun rechtverkrijgenden ;
6° afschrijvingen die betrekking hebben op oprichtingskosten en op immateriele en materiele vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is ;
7° de persoonlijke bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen van het toepassingsgebied van de sociale wetgeving uitsluit ;
7°bis . tot de in 7° bedoelde bijdragen behoren inzonderheid de bijdragen als vermeld in artikel 45 van de programmawet van 24 december 2002, met uitzondering van de premies of bijdragen die door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering rechtstreeks aan een pensioeninstelling worden betaald voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en die ten name van de verkrijger zijn vrijgesteld ingevolge artikel 38, eerste lid, 16°.
8° de sommen die de belastingplichtige voor zichzelf, voor zijn echtgenoot en voor de gezinsleden te zijnen laste aan een bij koninklijk besluit erkend ziekenfonds bijdraagt in het kader van een aanvullende verzekering voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verstrekkingen die terugbetaalbaar zijn ingevolge de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, doch niet onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van diezelfde gecoördineerde wet tot de zelfstandigen wordt verruimd, tot het bedrag van de tegemoetkoming die ingevolge de voornoemde gecoördineerde wet kan worden verstrekt;
9° [de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage die bepaald is in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. (verv. W. 24 juli 2008, art. 170, I: 1 januari 2008)]
10° de bijdragen ter verkrijging van een vergoeding bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit ;
11° de door bedrijfsleiders werkelijk betaalde interest van schulden aangegaan bij derden voor het verkrijgen van aandelen die een fractie van het maatschappelijk kapitaal van een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen waarvan zij in het belastbare tijdperk periodiek bezoldigingen ontvangen ; behalve met betrekking tot instellingen als vermeld in artikel 56, worden niet als een derde aangemerkt, de voormelde vennootschap zelf, zomede elke onderneming ten aanzien waarvan die vennootschap zich rechtstreeks of onrechtstreeks in een band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt.
Artikel 52bis.
(24/03/2007- ...)
De sommen die een belastingplichtige, die in artikel 23, § 1, 1° en 2°, vermelde winst of baten verkrijgt, werkelijk heeft betaald ten gunste van een collectieve voorziening voor kinderdagopvang, worden onder de volgende voorwaarden als beroepskosten aangemerkt :
1° de opvangvoorziening is erkend of gesubsidieerd door of staat onder toezicht van Kind en Gezin, het Office de la naissance et de l'enfance of de [regering (verv. W. 1 maart 2007, art. 130, I: 24 maart 2007)] van de Duitstalige Gemeenschap;
2° de sommen zijn rechtstreeks of door tussenkomst van de in 1° vermelde bevoegde instelling aan de opvangvoorziening gestort overeenkomstig de toepasselijke reglementering van de betreffende gemeenschap;
3° de sommen worden door de opvangvoorziening gebruikt om werkingskosten en uitgaven voor infrastructuur of voor uitrusting te financieren die nodig zijn voor het creëren, vanaf 1 januari 2003, van opvangplaatsen voor kinderen van minder dan drie jaar, die voldoen aan de door de betreffende gemeenschap gestelde voorwaarden, of voor het behoud van de aldus gecreëerde plaatsen;
4° de sommen mogen niet worden gebruikt voor de betaling van de normale tussenkomst van de ouders voor de oppas van hun kinderen;
5° de sommen die als beroepskosten in aanmerking kunnen worden genomen, mogen per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 5.250 EUR per in 3° vermelde opvangplaats;
6° de bevoegde instelling verstrekt jaarlijks per opvangvoorziening aan de belastingplichtige die de sommen heeft gestort, een document waarin ze verklaart dat aan de voorwaarden vermeld in dit artikel is voldaan en waarin ze zowel het bedrag dat is gebruikt voor het creëren of behouden van in 3° vermelde opvangplaatsen, als het aantal desbetreffende plaatsen opgeeft.
Artikel 53.
(01/02/2009- ...)
Als beroepskosten worden niet aangemerkt :
1° uitgaven van persoonlijke aard, zoals de huurprijs en de huurlasten van onroerende goederen of gedeelten daarvan die tot woning dienen, de onderhoudskosten van het gezin, de kosten van onderwijs of opvoeding en alle andere uitgaven die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid niet noodzakelijk zijn ;
2° de personenbelasting met inbegrip van de in mindering daarvan gestorte sommen, zomede de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger ;
3° de aanvullende belastingen en de desbetreffende opcentiemen berekend naar de grondslag of het bedrag van de personenbelasting en de onroerende voorheffing, geheven ten voordele van de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten ;
4° de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid;
5° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de personenbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing, verhoogd met de opcentiemen, met betrekking tot het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of gedeelten daarvan die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;
6° geldboeten, met inbegrip van transactionele geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, zelfs indien die geldboeten of straffen worden opgelopen door een persoon die van de belastingplichtige bezoldigingen ontvangt als vermeld in artikel 30 ;
7° kosten voor kledij, tenzij het specifieke beroepskledij betreft,
a) die door de reglementering op de arbeidsbescherming of door een collectieve arbeidsovereenkomst als werkkledij wordt opgelegd, of
b) die als bijzondere kledij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gedragen, daaraan is aangepast en wegens de aard van de beroepswerkzaamheid verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk is, in beide gevallen met uitsluiting van kledij die in het priveleven doorgaans als stads-, avond-, ceremonie-, reis- of vrijetijdskledij wordt aangemerkt of als zodanig dient ;
8° 50 pct. van de beroepsmatig gedane receptiekosten en van de kosten voor relatiegeschenken, met uitsluiting evenwel van reclameartikelen die opvallend en blijvend de benaming van de schenkende onderneming dragen;
8°bis 31 pct. van de beroepsmatig gedane restaurantkosten, met uitsluiting evenwel van restaurantkosten van vertegenwoordigers van de voedingssector waarvan de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid noodzakelijk zijn in het kader van een mogelijke of werkelijke relatie van leverancier tot klant;
9° kosten van allerlei aard met betrekking tot jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen, behalve indien en in zover de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uit hoofde van de eigen aard daarvan noodzakelijk zijn, of in de belastbare bezoldigingen van de begunstigde personeelsleden zijn begrepen ;
10° alle kosten in zover deze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen ;
11° toekenningen aan derden ter vergoeding voor gedane kosten als vermeld in 7° tot 10°, in zover die kosten zelf niet als beroepskosten worden aangemerkt ;
12° bezoldigingen die de belastingplichtige toekent aan zijn echtgenoot die met hem samenwerkt, behoudens de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen;
13° bezoldigingen van de andere gezinsleden van de belastingplichtige in zover zij meer bedragen dan een normale wedde of een normaal loon, gelet op de aard en de duur van de werkelijke prestaties van de verkrijgers ;
14° [in artikel 38, § 1, eerste lid, 11° en 25°, bedoelde voordelen met uitzondering van de in voorkomend geval tot 1 euro per maaltijdcheque beperkte tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques wanneer die tussenkomst voldoet aan de in artikel 38/1 gestelde voorwaarden; (verv. W. 22 december 2009, art. 9, I: 1 februari 2009)]
15° verliezen van vennootschappen ten laste genomen door natuurlijke personen, behoudens indien het gaat om bedrijfsleiders die deze tenlasteneming verwezenlijken door de onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een som voor het behoud van beroepsinkomsten welke die leiders periodiek uit de vennootschap verkrijgen en de aldus betaalde som door de vennootschap volledig wordt gebruikt voor de aanzuivering van haar verliezen;
16° interest als vermeld in artikel 52, 11°, vanaf de datum waarop de bedrijfsleider zijn aandelen vervreemdt of vanaf de datum en in zover de vennootschap het maatschappelijk kapitaal terugbetaalt dat door die aandelen is vertegenwoordigd;
17° de bijdragen die door de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Gemeenschaps- en Gewestparlementen, het Europees Parlement en de bestendige deputatie aan hun partij of aan een van de geledingen ervan worden gestort;
18° onverminderd artikel 52, 11°, de interest van schulden aangegaan door een natuurlijk persoon voor het inschrijven op of het verwerven van aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen van een vennootschap.
19° voor de belastingplichtigen die in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen toekennen, de beroepskosten die eigen zijn aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten;
20° voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten, de beroepskosten die betrekking hebben op de activiteiten van de echtgenoot met wie wordt meegewerkt;
21° de in artikel 38, § 1, eerste lid, 20°, bedoelde werkgeversbijdragen en -premies;
22° in de mate waarin zij een maximumbedrag van 1.525 EUR per jaar overschrijden, de in artikel 52, 3°, b, vermelde werkgeversbijdragen en -premies die zijn gestort in uitvoering van in artikel 6 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid bedoelde individuele aanvullende pensioentoezeggingen, gesloten in het voordeel van personen die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen ontvangen;
23° kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot volledig of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van inkomsten bij arbeidsongeschiktheid en die rechtstreeks door de werkgever of de gewezen werkgever worden uitgekeerd aan personeelsleden of gewezen personeelsleden;
[24° de commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend aan een persoon :
a) in het kader van een in artikel 246 van het Strafwetboek vermelde openbare omkoping in België of van een in artikel 504bis van hetzelfde Wetboek vermelde private omkoping in België;
b) in het kader van een in artikel 250 van hetzelfde Wetboek vermelde openbare omkoping van een persoon die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde staat of een internationale publiekrechtelijke organisatie. (ing. W. 11 mei 2007, art. 8, I: 8 juni 2007)]
Artikel 54.
(... - ...)
[Interest (verv. W. 28 juli 1992, art. 8, I: AJ 1993)][, in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen, die worden betaald als compensatie voor deze intresten, (ing. W. 15 december 2004, art. 38, I: 1 februari 2005)][retributies voor de concessie van het gebruik van uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés en andere dergelijke rechten, of bezoldigingen voor prestaties of diensten, worden niet als beroepskosten aangemerkt indien zij rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald of toegekend aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of voor zulke inkomsten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij verband houden met werkelijke en oprechte verrichtingen en mits zij de normale grenzen niet overschrijden (verv. W. 28 juli 1992, art. 8, I: AJ 1993)].
Artikel 55.
(... - ...)
[Interest van obligaties, leningen, schulden, deposito's en andere effecten ter vertegenwoordiging van leningen worden slechts als beroepskosten aangemerkt in zover zij niet hoger zijn dan een bedrag dat overeenstemt met de overeenkomstig de marktrente geldende rentevoet rekening houdend met de bijzondere gegevens eigen aan de beoordeling van het aan de verrichting verbonden risico en inzonderheid met de financiële toestand van de schuldenaar en met de looptijd van de lening. (verv. W. 28 juli 1992, art. 9, I: 1 januari 1992)]
De in aanmerking te nemen rentevoet is :
1° ofwel die welke wordt toegepast op de dag waarop de geleende of in deposito ontvangen sommen inkomsten beginnen op te brengen, met dien verstande dat de verlenging en de stilzwijgende vernieuwing van een overeenkomst na de aanvankelijk gestelde termijn worden gelijkgesteld met het sluiten van een nieuwe overeenkomst ;
2° ofwel wanneer in de overeenkomst een veranderlijke rente of een indexering wordt bedongen, de rentevoet die wordt toegepast op de vervaldag van de inkomsten, of de voeten die eventueel achtereenvolgens zijn toegepast in het tijdvak waarop de inkomsten betrekking hebben, indien en in zover de contractuele bepalingen uitwerking hebben gehad.
Artikel 56.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Voor de toepassing van artikel 55 wordt geen beperking toegepast voor sommen betaald door de kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen evenals door de Nationale Bank van België en het Herdisconterings- en Waarborginstituut.
§ 2. Evenmin wordt enige beperking toegepast op de sommen die zijn betaald :
1° op openbaar uitgegeven obligaties en andere soortgelijke effecten van leningen ;
2° aan een van de volgende instellingen :
a) [kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn erkend overeenkomstig de voornoemde wet van 22 maart 1993, kredietinstellingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de voornoemde wet van 22 maart 1993, gemachtigd zijn om hun activiteiten op Belgisch grondgebied uit te oefenen ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten, en andere kredietinstellingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die in die hoedanigheid erkend zijn in hun Staat van oorsprong overeenkomstig de nationale bepalingen van die Staat die de Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, omzetten, en die niet actief zijn op Belgisch grondgebied;
b) de Nationale Bank van België;
c) het Herdisconterings- en Waarborginstituut; (verv. W. 14 april 2011, art. 34, I: 1 januari 2011)]
d) ondernemingen van hypothecaire leningen onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen, zomede hypotheekondernemingen onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet [of ondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die onder de toepassing vallen van een gelijkaardige wetgeving die van kracht is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; (ing. W. 14 april 2011, art. 34, I: 1 januari 2011)]
e) [vennootschappen die uitsluitend of hoofdzakelijk de financiering van verkopen op afbetaling ten doel hebben en die erkend zijn overeenkomstig de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, en gelijkaardige ondernemingen onderworpen aan het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die in die hoedanigheid erkend zijn in hun Staat van oorsprong overeenkomstig de nationale bepalingen van die Staat tot omzetting van de Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EG van de Raad; (verv. W. 14 april 2011, art. 34, I: 1 januari 2011)]
f) ... ;
g) ... ;
h) [verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht die erkend zijn overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, verzekeringsondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de voornoemde wet van 9 juli 1975, gemachtigd zijn hun activiteiten op Belgisch grondgebied uit te oefenen, ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten, en de andere verzekeringsondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die in die hoedanigheid erkend zijn in hun Staat van oorsprong overeenkomstig de nationale bepalingen van die Staat tot omzetting van de Europese Richtlijnen inzake erkenning van verzekeringsondernemingen, en die niet actief zijn op Belgisch grondgebied;
i) de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen die onder de wet van 2 april 1962 vallen, zomede die welke onder het Vlaams decreet van 7 mei 2004 betreffende de investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid vallen; (verv. W. 14 april 2011, art. 34, I: 1 januari 2011)]
j) ...;
k) [... (opgeh. W. 14 april 2011, art. 34, I: 1 januari 2011)]
[§ 3. Paragraaf 2, 2°, is niet van toepassing op de sommen betaald aan een instelling waarmee de schuldenaar rechtstreeks of onrechtstreeks is verbonden in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen of van een gelijkaardige bepaling die van kracht is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. (ing. W. 14 april 2011, art. 34, I: 1 januari 2011)]
Artikel 57.
(... - ...)
De volgende kosten worden slechts als beroepskosten aangenomen wanneer ze worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt :
1° commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die voor de verkrijgers [al dan niet in België belastbare (ing. W. 20 juli 2006, art. 42, I: 1 januari 2006)] beroepsinkomsten zijn[, behoudens de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen (ing. W. 24 december 2002, art. 21, I: AJ 2004)];
2° bezoldigingen, pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen, betaald aan personeelsleden, aan gewezen personeelsleden of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van de sociale voordelen die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld ;
3° vaste vergoedingen toegekend aan de leden van het personeel als terugbetaling van werkelijke eigen kosten van de werkgever.
Artikel 58.
(08/06/2007- ...)
[... (opgeh. W. 11 mei 2007, art. 9, I: 8 juni 2007)]
Artikel 59.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, kunnen slechts als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende perken :
1° ze moeten definitief worden gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen;
2° de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale brutojaarbezoldiging en moeten worden berekend op basis van de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Wat de overeenkomsten betreft die geen toezeggingen van het type "vaste prestatie" zijn, worden de daaraan verbonden bovenwettelijke uitkeringen vastgesteld door rekening te houden met de eigenschappen van de overeenkomst, de aan de overeenkomst verbonden verworven reserves en de volgende parameters :
- het verhogingspercentage van de bezoldigingen, indexering inbegrepen;
- het percentage van kapitalisatie dat moet worden toegepast op de verworven reserves;
- het percentage van de deelnemingen in de winst;
3° de wettelijke en aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan de normale brutojaarbezoldiging;
4° de werkgever moet de bewijsstukken overleggen in de vorm en binnen de termijnen die de Koning bepaalt.
[Om na te gaan of de in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde begrenzingen in acht genomen zijn, moeten de aldaar bedoelde uitkeringen die in kapitaal worden uitgekeerd, in rente worden omgezet met de gegevens van de door de Koning vastgelegde tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 euro. Zo nodig, mogen de gegevens van de tabel worden aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang.
De uitkeringen die overeenkomen met reeds gepresteerde dienstjaren, kunnen worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. De dienstjaren die buiten de onderneming werden gepresteerd, worden maximaal slechts ten beloop van 10 daadwerkelijk gepresteerde jaren in aanmerking genomen. Uitkeringen die slaan op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid kunnen eveneens worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. (ing. W. 22 december 2009, art. 10, I: AJ 2010)]
§ 2. Een indexering van de renten bedoeld in [§ 1, eerste lid, (verv. W. 14 april 2011, art. 35, I: AJ 2010)] 2° en 3°, is toegestaan.
§ 3. De begrenzingen genoemd in § 1, 2° en 3°, worden enerzijds toegepast op de bijdragen en premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen en, anderzijds op de bijdragen en premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte. Voor de berekening van die begrenzingen worden de in artikel 52, 3°, b, derde streepje, bedoelde bijdragen en premies, gestort ter uitvoering van een solidariteitstoezegging, naar gelang van hun aard, omgedeeld over elk van die categorieën.
§ 4. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen, moet de begrenzing tot 80 pct., bedoeld in § 1, 2°, worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke pensioenen. De uitkeringen op grond van pensioensparen en van andere individuele levensverzekeringscontracten dan die welke worden gesloten ter uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, worden niet in aanmerking genomen.
De extrawettelijke pensioenen omvatten inzonderheid de pensioenen :
- die met persoonlijke bijdragen als bedoeld in artikel 52, 7°bis, of in artikel 1453 zijn gevormd;
- die met werkgeversbijdragen zijn gevormd;
- die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend.
Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte, moet de begrenzing tot de normale bruto jaarbezoldiging worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid.
De extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid omvatten inzonderheid :
- de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid die met werkgeversbijdragen zijn gevormd;
- de uitkeringen die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend.
§ 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :
1° wat onder "normale bruto jaarbezoldiging", "laatste normale bruto jaarbezoldiging" en "normale duur van een beroepswerkzaamheid" in de zin van § 1, 2° en 3°, moet worden verstaan;
2° de verschillende in § 1, 2°, bedoelde percentages.
Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het eerste lid, 2°, genomen besluiten.
Hij bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.
§ 6. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in [§ 1, eerste lid, (verv. W. 14 april 2011, art. 35, I: AJ 2010)] 1°, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen.
De beperking bedoeld in het eerste lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002.
Artikel 60.
(... - ...)
Pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen worden slechts als beroepskosten aangemerkt op voorwaarde dat ze worden toegekend aan personen die vroeger bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers of van de zelfstandigen is toegepast, of aan de rechtverkrijgenden van die personen, in zover ze niet meer bedragen dan hetgeen door storting van bijdragen als bedoeld in artikel 59 zou zijn verkregen.
Artikel 61.
(... - ...)
Afschrijvingen worden als beroepskosten aangemerkt naar de mate dat ze gegrond zijn op de aanschaffings- of beleggingswaarde en voor zover ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan.
Onder aanschaffings- of beleggingswaarde wordt verstaan, volgens het geval, de aanschaffingsprijs, de vervaardigingsprijs, de inbrengwaarde of, met betrekking tot een recht van gebruik van materiële vaste activa waarover de onderneming bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht of van opstal beschikt of met betrekking tot een gelijkaardig onroerend recht, het deel van de contractueel bepaalde termijnen dat overeenstemt met het weer samen te stellen kapitaal ter waarde van het goed waarop het contract of de overeenkomst betrekking heeft, met dien verstande dat deze begrippen de betekenis hebben die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.
Artikel 62.
(... - ...)
Het gedeelte van de aanschaffings- of beleggingswaarde dat overeenstemt met het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten of van de onrechtstreekse produktiekosten, en de oprichtingskosten mogen worden afgeschreven, of wel ineens tijdens het belastbare tijdperk waarin de kosten zijn gemaakt, ofwel bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt.
Artikel 63.
(... - ...)
Met uitzondering van de investeringen in audiovisuele werken worden de immateriële vaste activa afgeschreven met vaste annuïteiten waarvan het aantal niet minder dan 3 mag bedragen wanneer het investeringen in onderzoek en ontwikkeling betreft en niet minder dan 5 in de andere gevallen.
Artikel 63/1.
(01/01/2010- ...)
[De oplaadstations voor elektrische voertuigen mogen, wat de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 betreft, worden afgeschreven met twee vaste annuïteiten. (ing. W. 23 december 2009, art. 116, I: 1 januari 2010)]
Artikel 64.
(... - ...)
[De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden, binnen de grenzen en volgens de regels die Hij bepaalt, in een keuzestelsel van degressieve afschrijvingen voorzien (verv. W. 6 juli 1994, art. 12, I: 1 januari 1992)].
[De Koning bepaalt de vaste activa waarop de degressieve afschrijving van toepassing is (ing. W. 6 juli 1994, art. 12, I: 1 januari 1992)].
[Het bedrag van de degressieve afschrijvingsannuïteit mag in geen geval meer bedragen dan 40 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde (ing. W. 28 december 1992, art. 2, I: 1 januari 1992)].
Artikel 64bis.
(24/03/2007- ...)
In de ontwikkelingszones van categorie 1, vermeld in artikel 11 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, kan machtiging verleend worden om, in afwijking van de artikelen 61, eerste lid en 64, gedurende maximaal drie opeenvolgende belastbare tijdperken overeengekomen in het tegemoetkomingscontract, een jaarlijkse afschrijving toe te passen die gelijk is aan tweemaal de normale lineaire afschrijvingsannu?teit op investeringen in materi?le vaste activa bestaande uit gebouwen, installaties, machines en uitrusting die zijn aangeschaft of vervaardigd overeenkomstig de in het kader van die wet aangemoedigde verrichting.
Dezelfde machtiging kan onder de volgende voorwaarden eveneens verleend worden voor investeringen in materi?le vaste activa van dezelfde aard die zijn aangeschaft of vervaardigd overeenkomstig een in het kader van de wet van 4 augustus 1978 tot economische herori?ntering aangemoedigde verrichting:
1° de machtiging kan slechts verleend worden aan ondernemingen onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, voor zover ze aan alle in die wet vermelde bepalingen voldoen ;
2° de machtiging kan slechts verleend worden ten voordele van de bedoelde vaste activa waarvoor een investeringstegemoetkoming, een rentetoelage of een kapitaalpremie is toegestaan voor een periode van drie jaar of meer en die nog niet in een of andere vorm versneld worden afgeschreven.
Deze machtigingen worden verleend door de bevoegde [gewestregering (verv. W. 1 maart 2007, art. 132, I: 24 maart 2007)] of het lid dat erdoor is aangewezen.
Zij worden geregeld in een beslissing tot aanwijzing van de belastbare tijdperken waarvoor de normale lineaire afschrijving mag worden verdubbeld en tot aanwijzing van de bedoelde vaste activa. De beslissing wordt ter kennis gebracht van de administratie der directe belastingen die voor de uitvoering ervan zorgt.
Artikel 64ter.
(01/01/2009- ...)
[Zijn ten belope van 120 pct. aftrekbaar :
1° de kosten die zijn gedaan of gedragen wanneer een werkgever of een groep van werkgevers het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling heeft ingericht;
2° de volgende kosten die zijn gedaan of gedragen inzake beveiliging :
a) de abonnementskosten voor de aansluiting op een vergunde alarmcentrale voor het beheer van alarmen afkomstig van systemen geïnstalleerd in onroerende goederen teneinde misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of tegen te gaan;
b) de kosten met betrekking tot het beroep doen op een vergunde bewakingsonderneming voor het verrichten van beveiligd vervoer als bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer;
c) de kosten met betrekking tot het gezamenlijk beroep doen door een groep van ondernemingen op een vergunde bewakingsonderneming voor de uitvoering van bewakingsopdrachten met betrekking tot het toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen.(ing. W. 8 juni 2008, art. 54, I: 1 januari 2009)]
[3° de kosten die specifiek zijn gedaan of gedragen om het gebruik van de fiets door de personeelsleden voor hun verplaatsingen tussen hun woonplaats en hun plaats van tewerkstelling aan te moedigen in de mate dat deze gedaan of gedragen zijn om :
a) een onroerend goed te verwerven, te bouwen of te verbouwen dat bestemd is voor het stallen van fietsen tijdens de werkuren van de personeelsleden of voor het ter beschikking stellen van die personeelsleden van een kleedruimte of sanitair, al dan niet met douches;
b) fietsen en hun toebehoren te verwerven, te onderhouden en te herstellen die ter beschikking gesteld worden van de personeelsleden. (ing. W. 27 maart 2009, art. 26, I: 1 januari 2009)]
[Wat de in het eerste lid, 1°, bedoelde kosten betreft, is de verhoogde aftrek enkel van toepassing in de mate dat de kosten rechtstreeks betrekking hebben op minibussen, autobussen en autocars, zoals deze voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van motorvoertuigen of dat ze betrekking hebben op het bezoldigde vervoer van personen met dergelijke voertuigen.(ing. W. 8 juni 2008, art. 54, I: 1 januari 2009)]
[Wanneer de in het eerste lid, 1° en 3°, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen van de in het eerste lid, 3°, bedoelde materiële vaste activa of van de in het tweede lid bedoelde voertuigen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen. De in het eerste lid, 3°, b, bedoelde fietsen worden afgeschreven met vaste annuïteiten waarvan het aantal niet minder dan drie mag bedragen. (verv. W. 27 maart 2009, art. 26, I: 1 januari 2009)]
[Artikel 66, § 1, is niet van toepassing op de in het tweede lid vermelde kosten die betrekking hebben op minibussen.
De afschrijvingen die overeenkomstig het derde lid worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde (ing. W. 8 juni 2008, art. 54, I: 1 januari 2009)][van de in het eerste lid, 3°, bedoelde materiële vaste activa en
(ing. W. 27 maart 2009, art. 26, I: 1 januari 2009)][van de in het tweede lid bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere (ing. W. 8 juni 2008, art. 54, I: 1 januari 2009)][meerwaarden en minderwaarden op die materiële vaste activa en die voertuigen (verv. W. 27 maart 2009, art. 26, I: 1 januari 2009)].
Artikel 65.
(... - ...)
Met betrekking tot de andere dan uitsluitend voor bezoldigd vervoer van personen gebruikte personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, zoals deze zijn omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, [met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, (ing. W. 27 december 2005, art. 104, I: AJ 2007)] worden de in artikel 62 [... (geschr. W. 27 december 2005, art. 104, I: AJ 2007)] bedoelde bijkomende kosten evenwel op dezelfde wijze als de aanschaffings- of beleggingswaarde van die voertuigen afgeschreven.
Artikel 66.
(01/01/2012- ...)
§ 1. Beroepskosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen zijn slechts tot 75 pct. aftrekbaar.
De in het eerste lid bedoelde beroepskosten omvatten ook de op die voertuigen geleden minderwaarden.
§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing :
1° op voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn ;
2° op voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust ;
3° op voertuigen die uitsluitend aan derden worden verhuurd.
§ 3. De in § 1 vermelde beroepskosten omvatten de kosten die zijn gedaan met betrekking tot de in § 2, 1° en 3°, vermelde voertuigen die toebehoren aan derden, zomede het bedrag van de in dit artikel vermelde kosten die aan derden worden terugbetaald.
§ 4. In afwijking van § 1 worden de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een in die bepaling vermeld voertuig forfaitair op 0,15 EUR per afgelegde kilometer bepaald. Deze afwijking geldt niet voor voertuigen die, overeenkomstig artikel 5, § 1, 3°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van de verkeersbelasting zijn vrijgesteld.
§ 5. Het in § 4 vermelde forfaitair bedrag mag uitsluitend worden toegekend aan de belastingplichtige indien het betrokken voertuig :
1° hetzij zijn eigendom is ;
2° hetzij op zijn naam is ingeschreven bij de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen ;
3° hetzij door een huur- of leasingovereenkomst bestendig of gewoonlijk te zijner beschikking is ;
4° hetzij aan zijn werkgever of vennootschap toebehoort en het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig op zijn naam wordt belast.
In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, mag dat forfait worden toegekend aan de echtgenoot of aan een kind van de belastingplichtige indien die echtgenoot of dat kind het voertuig gebruikt voor de in § 4 vermelde verplaatsing, met dien verstande evenwel dat het forfait slechts aan één enkele belastingplichtige mag worden toegekend voor het gezamenlijk afgelegde traject.
[In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 4°, mag dat forfait nooit meer bedragen dan het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig dat op naam van de belastingplichtige wordt belast, desgevallend verhoogd met de bijdrage bedoeld in artikel 36, § 2, laatste lid. (ing. W. 28 december 2011, art. 40, I: 1 januari 2012)]
Artikel 66bis.
(01/01/2010- ...)
De beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die anders dan met een in artikel 66, § 5, vermeld voertuig wordt gedaan, worden, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair bepaald op 0,15 EUR per afgelegde kilometer zonder dat de in aanmerking genomen afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling hoger dan 25 kilometer mag zijn.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de grens van 25 kilometer verhogen.
[In afwijking van het eerste lid worden beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die per fiets wordt gedaan, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair bepaald op 0,145 euro per afgelegde kilometer. (ing. W. 27 maart 2009, art. 27, I: AJ 2010)]
B. Econonomische vrijstellingen
1°[Uitvoer - Integrale kwaliteitszorg (verv. W. 24 juli 2008, art. 2)]
Artikel 67.
(01/01/2009- ...)
§ 1. Winst wordt vrijgesteld tot een bedrag van 10.000 EUR per bijkomende aangeworven personeelseenheid die in België voltijds in een onderneming wordt tewerkgesteld voor :
1° ...
2° [... (opgeh. W. 24 juli 2008, art. 3, I: AJ 2009)]
3° een betrekking van diensthoofd voor de uitvoer;
4° een betrekking van diensthoofd van de afdeling Integrale kwaliteitszorg.
§ 2. Winst wordt eveneens vrijgesteld tot een bedrag van 10.000 EUR in geval van tewerkstelling voor een in § 1, 3° en 4°, vermelde betrekking van een personeelslid dat reeds voltijds de betrekking van diensthoofd in de onderneming uitoefende, op voorwaarde dat die onderneming zich ertoe verplicht uiterlijk binnen dertig dagen die volgen op de nieuwe tewerkstelling van het personeelslid, een nieuwe voltijdse werknemer aan te werven om de vrijgekomen betrekking in te nemen.
§ 3. ...
§ 4. Wanneer een personeelslid niet meer voor het in § 1 bepaalde doel wordt tewerkgesteld, wordt het totale bedrag van de voorheen vrijgestelde winst verminderd ten belope van het vrijgestelde bedrag waarop deze persoon oorspronkelijk recht heeft gegeven.
In dat geval wordt de winst of het verlies van het belastbare tijdperk waarin het personeel niet meer wordt tewerkgesteld, naar gelang van het geval, vermeerderd of verminderd met dat bedrag.
§ 5. De Koning regelt de wijze van uitvoering van dit artikel.
§ 6. Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning de in §§ 1 en 2 vermelde bedragen verhogen.
[1°bis Stage in de onderneming (ing. W. 23 december 2005, art. 92)]
Artikel 67bis.
(01/01/2006- ...)
[De winst en baten worden vrijgesteld ten belope van 20 pct. van de bezoldigingen die krachtens artikel 52, 3°, als beroepskosten worden afgetrokken en die worden betaald of toegekend aan de werknemers waarvoor de werkgever, die de genoemde kosten draagt, een stagebonus verkrijgt als bedoeld in artikel 58 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. (ing. W. 23 december 2005, art. 92, I: 1 januari 2006)]
[1°ter Bijkomend personeel (ing. W. 8 juni 2008, art. 61)]
Artikel 67ter.
(01/01/2008- ...)
[§ 1. Winst en baten van belastingplichtigen die op 31 december 1997 of aan het einde van het jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen, als die op een latere datum is begonnen, minder dan elf werknemers, in de zin van artikel 30, 1°, tewerkstellen, worden vrijgesteld tot een bedrag gelijk aan 3 720 EUR per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid, waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan 90,32 of 11,88 EUR. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit bedrag van het bruto dag- of uurloon verhogen tot 100 of 13 EUR.
§ 2. Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar of, voor natuurlijke personen die niet per kalenderjaar boekhouden en hun boekjaar vóór 31 december afsluiten, door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar.
Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de personeelsaangroei die het gevolg is van een overname van werknemers welke reeds vóór 1 januari 1998 waren aangeworven, ofwel door een onderneming waarmede de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, ofwel door een belastingplichtige waarvan hij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in § 5.
§ 3. Indien het gemiddeld personeelsbestand tijdens het jaar volgend op de vrijstelling is verminderd ten opzichte van het jaar van vrijstelling, wordt het totaal bedrag van de voordien krachtens § 1 vrijgestelde winst of baten echter verminderd met 3 720 EUR per afgevloeid personeelslid; de voordien vrijgestelde winst of baten worden in dat geval als winst of baten van het volgende belastbare tijdperk beschouwd.
Het eerste lid vindt geen toepassing indien en in de mate dat de betrokkene aantoont dat de bijkomende tewerkstelling het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever die zijn personeel heeft overgenomen in omstandigheden bedoeld in § 2, tweede lid.
§ 4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de belastingplichtige voor dezelfde bijkomende personeelseenheden de toepassing heeft gevraagd van artikel 67.
§ 5. Ten aanzien van de belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de artikelen 46 en 211, blijven de bepalingen van dit artikel van toepassing alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden. (ing. W. 8 juni 2008, art. 61, I: 1 januari 2008)]
2° Investeringsaftrek
Artikel 68.
(... - ...)
Winst en baten worden vrijgesteld tot een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Deze vrijstelling wordt "investeringsaftrek" genoemd.
Artikel 69.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De investeringsaftrek komt in mindering van de winst of de baten van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht en wordt als volgt bepaald :
1° als basispercentage van de aftrek geldt de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk in het jaar dat het jaar van de investering voorafgaat ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond op de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 % bedraagt, en verhoogd met 1,5 percentpunten, maar het aldus verkregen percentage mag niet minder dan 3,5 % noch meer dan 10,5 % bedragen ;
2° het basispercentage wordt verhoogd met 10 percentpunten met betrekking tot :
a) de octrooien;
b) de vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die geen effect hebben op het leefmilieu of die beogen het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk te beperken;
c) de vaste activa die dienen voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en, in het bijzonder, voor de terugwinning van energie in de industrie;
d) een rookafzuigsysteem of een verluchtingssysteem die wordt geïnstalleerd in de rookkamer van een horeca-inrichting;
[e) wat de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 betreft, de oplaadstations voor elektrische voertuigen; (ing. W. 23 december 2009, art. 118, I: 1 januari 2010)]
3° het basispercentage wordt verhoogd met 17 percentpunten met betrekking tot de materiële vaste activa die dienen voor de beveiliging van de beroepslokalen en hun inhoud [en van de in artikel 44bis, § 1, derde lid, bedoelde bedrijfsvoertuigen (ing. W.22 december 2009, art. 11, I: AJ 2010)].
Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit het basispercentage verhogen.
De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, d, wordt verstaan onder horeca-inrichting : elke voor het publiek toegankelijke plaats of lokaal, ongeacht de toegangsvoorwaarden, waar de belangrijkste en permanente activiteit bestaat uit het voorbereiden en/of aanbieden van maaltijden en/of dranken voor consumptie, al dan niet ter plaatse, en dit zelfs kosteloos.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, is de investeringsaftrek gelijk aan 3 %, wanneer het gaat om materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van het produktieproces van herbruikbare verpakkingen van dranken en nijverheidsprodukten, zoals vermeld in boek III « Milieutaksen » van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur.
Dit percentage is eveneens van toepassing op de materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van de terugname in de verkooppunten, de tussentijdse stockage, de verzending naar de afvuller of een distributiecentrale met het oog op de verdere sortering en reiniging en de sortering en reiniging met het oog op de terugzending naar de respectievelijke afvullers van de in eerste lid vermelde herbruikbare verpakkingen.
De Koning bepaalt de wijze waarop de in het eerste en tweede lid vermelde investeringsaftrek moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op de aftrek en Hij bepaalt wat onder produktieproces moet worden verstaan.
Artikel 70.
(... - ...)
Belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht minder dan 20 werknemers tewerkstellen, kunnen desgewenst de investeringsaftrek over de afschrijvingsperiode van die activa spreiden ; in dat geval wordt de aftrek eenvormig bepaald op het basispercentage verhoogd met 7 percentpunten en wordt hij berekend op de afschrijvingen die voor elk belastbaar tijdperk van die periode worden aangenomen.
[In afwijking van het eerste lid wordt de aftrek eenvormig bepaald op een basispercentage verhoogd met 17 percentpunten, wanneer de over de afschrijvingsperiode van de activa te spreiden investeringsaftrek betrekking heeft op vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten en toekomstgerichte technologieën die geen effect op het leefmilieu hebben of die het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk proberen te beperken. In dit geval mag de gespreide investeringsaftrek bovendien worden toegepast door belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht 20 of meer werknemers tewerkstellen. (ing. W. 16 april 1997, art. 3, I: AJ 1997)]
Artikel 71.
(... - ...)
[Indien bij de overdracht of bij de buitengebruikstelling van een vast activum het totaal van de overeenkomstig artikel 70 verrichte aftrekken lager is dan de aftrek die had kunnen worden toegepast overeenkomstig artikel 69, wordt een aanvullende aftrek tot het bedrag van dat verschil verleend.(verv. W. 6 juli 1994, art. 14, I: AJ 1992)]
Artikel 72.
(... - ...)
Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst of baten oplevert om de investeringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst of baten van de volgende belastbare tijdperken.
De aftrek van de overgedragen vrijstelling op de winst of baten van elk van de volgende belastbare tijdperken mag in geen geval per belastbaar tijdperk meer bedragen dan [620.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] of, wanneer het totale bedrag van de overgedragen vrijstelling op het einde van het vorig belastbare tijdperk [2.480.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] overtreft, 25 pct. van dat totale bedrag.
Artikel 73.
(... - ...)
De investeringsaftrek komt niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden op de vaste activa waarvoor hij is verleend.
Artikel 74.
(... - ...)
Geen investeringsaftrek wordt verleend wanneer de winst of de baten worden bepaald volgens forfaitaire grondslagen van aanslagen waarin de afschrijvingen forfaitair zijn opgenomen, behalve indien het vaste activa betreft [als vermeld in artikel 69, §1, eerste lid, 2°, (verv. W. 4 mei 1999, art. 4, I: AJ 1999)] waarvoor van overheidswege geen financiële steun tot aanmoediging van energiebesparing is verleend.
Artikel 75.
(... - ...)
De investeringsaftrek is evenmin van toepassing op :
1° vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt ;
2° vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met het doel het recht van gebruik ervan bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht of opstal, of enig gelijkaardig onroerend recht aan een derde over te dragen, ingeval die vaste activa kunnen worden afgeschreven door de onderneming die het recht heeft verkregen ;
3° [vaste activa indien het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als vermeld sub 2° is overgedragen aan een andere belastingplichtige, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt; (verv. W. 28 december 1992, art. 3, I: 1 januari 1992)]
4° vaste activa die niet afschrijfbaar zijn en vaste activa waarvan de afschrijving over minder dan 3 belastbare tijdperken is gespreid ;
5° personenauto's en auto's voor dubbel gebruik zoals deze omschreven zijn in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, [met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (ing. W. 27 december 2005, art. 106, I: 1 januari 2006, daaronder niet begrepen :
a) voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn ;
b) voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust ;
6° bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse produktiekosten wanneer die kosten niet samen met de vaste activa waarop zij betrekking hebben worden afgeschreven.
Artikel 76.
(... - ...)
De uitsluiting ingevolge artikel 75, 3°, is niet van toepassing op audiovisuele werken waarvan de distributierechten, met uitsluiting van alle andere rechten, tijdelijk worden overgedragen aan derden voor het uitzenden van deze werken in het buitenland.
Onder de in het vorige lid vermelde audiovisuele werken worden verstaan werken die als Belgisch worden erkend en voldoen aan de vereisten gesteld bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1963 tot hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid en waarvan de rechten door hun eigenaar voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt en die beantwoorden aan de volgende criteria :
- een dramatische film, fictie- of animatiefilm, of een documentaire filmcreatie zijn, met uitsluiting van filmjournaals en reclamefilms ;
- ten minste 60 minuten duren in een enkele projectie of door de samenvoeging van de projectietijden van een reeks episodes die samen een homogeen werk vormen.
Artikel 77.
(01/01/2006- ...)
De Koning bepaalt de wijze waarop de investeringsaftrek moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de octrooien en de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op de verhoogde aftrek [ingevolge artikel 69, § 1, eerste lid, 2° en 3° (verv. W. 25 april 2007, art. 3, I: AJ 2006)].
C. Beroepsverliezen
Artikel 78.
(... - ...)
Vorige beroepsverliezen worden achtereenvolgens van de beroepsinkomsten van elk volgend belastbare tijdperk afgetrokken.
Artikel 79.
(... - ...)
Beroepsverliezen worden niet afgetrokken van het gedeelte van de winst of de baten dat voortkomt uit abnormale of goedgunstige voordelen die de belastingplichtige, in welke vorm of door welk middel ook, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen uit een onderneming ten aanzien waarvan hij zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enige band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt.
Artikel 80.
(... - ...)
Beroepsverliezen van burgerlijke vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 29, met uitzondering van de Europese economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden, worden niet afgetrokken van de beroepsinkomsten van de vennoten of leden van die vennootschappen en verenigingen, tenzij en in zover die vennoten of leden winst of baten hebben en de daarop aan te rekenen beroepsverliezen uit een beroepswerkzaamheid van dezelfde aard voortspruiten [of tenzij de vennoten of leden bewijzen dat die beroepsverliezen voortspruiten uit verrichtingen die beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften (ing. W. 4 mei 1999, art. 6, I: AJ 1999)].
D. [... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 80)]
Artikel 81.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 80, I: AJ 1993)]
Artikel 82.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 80, I: AJ 1993)]
Artikel 83.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 80, I: AJ 1993)]
Artikel 84.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 80, I: AJ 1993)]
Artikel 85.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 80, I: AJ 1993)]
Onderafdeling IV. Toekenning en toerekening van een deel van de beroepsinkomsten aan de echtgenoot
Artikel 86.
(... - ...)
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd ten laste van twee echtgenoten, mag een deel van de winst of de baten van de activiteit van een van hen, als meewerkinkomen worden toegekend (verv. W. 10 augustus 2001, art. 10, I: AJ 2005)][aan de niet in artikel 33, eerste lid, bedoelde echtgenoot (verv. W. 24 december 2002, art. 22, I: AJ 2005)] [die de andere echtgenoot in het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid werkelijk helpt, voorzover de meewerkende echtgenoot uit hoofde van een afzonderlijke werkzaamheid tijdens het belastbare tijdperk zelf niet meer dan 8 700 EUR aan beroepsinkomsten heeft verkregen. (verv. W. 10 augustus 2001, art. 10, I: AJ 2005)]
Dat deel moet overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot, doch mag niet hoger zijn dan 30 pct. van de inkomsten van de beroepswerkzaamheid die met de hulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend, behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel.
Artikel 87.
(... - ...)
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en slechts één van de echtgenoten beroepsinkomsten heeft verkregen, wordt een deel daarvan toegerekend aan de andere echtgenoot, behalve wanneer daardoor de aanslag wordt verhoogd. (verv. W. 10 augustus 2001, art. 11, I: AJ 2005)]
Dat deel bedraagt 30 pct. van die inkomsten, doch mag niet hoger zijn dan [6.700 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)].
Artikel 88.
(... - ...)
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd (verv. W. 10 augustus 2001, art. 12, I: AJ 2005)] en de beroepsinkomsten van één echtgenoot minder bedragen dan 30 pct. van het totale bedrag van de beroepsinkomsten van beide echtgenoten, wordt hem van de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot een zodanig deel toegerekend dat de som van zijn eigen beroepsinkomsten en het toegerekend deel 30 pct. van dat totale bedrag bereikt, doch niet hoger is dan [6.700 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, AJ 2002)].
[Deze bepaling wordt niet toegepast wanneer daardoor de aanslag wordt verhoogd (ing. W. 10 augustus 2001, art. 12, I: AJ 2002)].
Artikel 89.
(... - ...)
Voor het toekennen en het toerekenen van een deel van de beroepsinkomsten aan de echtgenoot, worden de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast buiten beschouwing gelaten.
[Wanneer de beroepsinkomsten van een van de echtgenoten vallen onder twee of meer in artikel 23 bedoelde categorieën en een deel van die beroepsinkomsten wordt toegekend of toegerekend aan de andere echtgenoot, wordt dat deel evenredig samengesteld uit beroepsinkomsten van dezelfde categorieën (ing. W. 10 augustus 2001, art. 13, I: AJ 2005)].
Afdeling V. Diverse inkomsten
Onderafdeling I. Bepaling
Artikel 90.
(12/01/2009- ...)
Diverse inkomsten zijn :
1° onverminderd het bepaalde in 8°, [... (opgeh. W. 11 december 2008, art. 6, I: 12 januari 2009)] en 10° , winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privévermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen;
2° prijzen en gedurende twee jaar ontvangen subsidies, voor de schijf boven 2.500 EUR, en andere subsidies, renten of pensioenen die door Belgische of vreemde openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken zijn toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn.
De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de prijzen en subsidies vrij die zijn toegekend door de instellingen die Hij erkent;
3° onderhoudsuitkeringen die aan de belastingplichtige regelmatig zijn toegekend door personen van wier gezin hij geen deel uitmaakt, wanneer ze worden toegekend ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede kapitalen die zulke uitkeringen vervangen;
4° uitkeringen of aanvullende uitkeringen als vermeld onder 3 die, ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben;
5° inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen;
6° loten van effecten van leningen, met uitzondering van de loten die van elke Belgische zakelijke en personele belasting of van elke belasting zijn vrijgesteld;
7° opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht;
8° meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op andere zakelijke rechten dan een recht van erfpacht of van opstal of dan een gelijkaardig onroerend recht met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt, ingeval :
a) die goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en zijn vervreemd binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte waarbij de verkrijging is vastgesteld of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen;
b) die goederen bij schenking onder levenden zijn verkregen en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging onder bezwarende titel door de schenker is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen;
9° [meerwaarden op aandelen die :
- ofwel, zijn verwezenlijkt naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privévermogen;
- ofwel, rechten in een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen en die naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen aan een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid zijn verwezenlijkt, indien de overdrager, of zijn rechtsvoorganger ingeval de aandelen niet onder bezwarende titel zijn verkregen, op enig tijdstip in de loop van vijf jaar vóór de overdracht, alleen of samen met zijn echtgenoot of zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenoot, middellijk of onmiddellijk meer dan 25 pct. heeft bezeten van de rechten in de vennootschap waarvan de aandelen worden overgedragen; (verv. W. 11 december 2008, art. 6, I: 12 januari 2009)]
10° meerwaarden die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt op in België gelegen onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, met uitzondering van het recht van erfpacht, het recht van opstal of een gelijkaardig onroerend recht, ingeval :
a) die gebouwde onroerende goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging zijn vervreemd;
b) die gebouwde onroerende goederen zijn verkregen bij schenking onder levenden en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker;
c) de belastingplichtige een gebouw heeft opgetrokken op een ongebouwd onroerend goed dat hij onder bezwarende titel of bij schenking onder levenden heeft verkregen, voor zover de bouwwerken een aanvang hebben genomen binnen de vijf jaar na de verkrijging van de grond onder bezwarende titel door de belastingplichtige of door de schenker en het geheel binnen de vijf jaar na de datum van de eerste ingebruikname of verhuring van het gebouw werd vervreemd.
Onder datum van verkrijging of vervreemding moet worden verstaan :
- de datum van de authentieke akte van verkrijging of van vervreemding;
- of, bij gebrek aan authentieke akte, de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging of de vervreemding is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen;
11° de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijkezekerheidsovereenkomst of van een lening;
12° persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een universiteit, een hogeschool, het « Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS », het « Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO », het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS » of een overeenkomstig artikel 2753, § 1, tweede lid, erkende wetenschappelijke instelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of wetenschappelijke instelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder « onderzoeker » wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 2753, § 1, eerste en tweede lid, en die - alleen of binnen een ploeg - onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende wetenschappelijke instelling, alsmede de docenten. Onder « uitvindingen » wordt verstaan octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend.
Artikel 91.
(... - ...)
[In afwijking van artikel 90, 10°, is artikel 90, 8°, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt op gronden waarop gebouwen zijn opgetrokken waarvan de verkoopwaarde lager is dan 30 pct. van de verkoopprijs van het geheel. (verv. KB 20 december 1996, art. 14, I: 1 januari 1997)]
Artikel 92.
(... - ...)
[... (opgeh. KB 20 december 1996, art. 15, I: 1 januari 1997)]
Artikel 93.
(... - ...)
In afwijking van artikel 90, 8°, zijn niet belastbaar, de meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van :
1° ruilingen bij vrijwillige of wettelijke ruilverkaveling van landeigendommen die kosteloos aan de registratieformaliteit zijn onderworpen ;
2° ruilingen van ongebouwde landeigendommen die ingevolge artikel 72 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten van het evenredig recht zijn vrijgesteld ;
[3° een overdracht onder bezwarende titel van goederen die toebehoren :
a) aan al dan niet ontvoogde minderjarigen of aan onbekwaamverklaarden ingeval de familieraad of een gerechtelijke instantie daartoe machtiging heeft gegeven;
b) aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd overeenkomstig de artikelen 488bis, a tot 488bis, k, van het Burgerlijk Wetboek, krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter; (verv. W. 4 mei 1999, art. 7, I: 22 juni 1999)]
4° onteigeningen of overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, wanneer die overdrachten overeenkomstig artikel 161 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten kosteloos aan de registratieformaliteit zijn onderworpen.
Artikel 93bis.
(... - ...)
[In afwijking van artikel 90, 10, zijn niet belastbaar, de meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van : (ing. KB 20 december 1996, art. 16, I: 1 januari 1997)]
1° [een overdracht onder bezwarende titel van de woning waarvan het kadastraal inkomen, gedurende een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden die de maand van de vervreemding voorafgaat, is vrijgesteld overeenkomstig artikel 12, § 3. Voor de berekening van die ononderbroken periode van 12 maanden wordt in voorkomend geval tevens rekening gehouden met de periode gedurende dewelke voor die woning de woningaftrek kon worden toegestaan met toepassing van artikel 16, zoals dat bestond alvorens het werd opgeheven, of van artikel 526, § 1. Evenwel mag tussen de periode van ten minste 12 maanden en de maand van vervreemding nog een periode van maximaal 6 maanden liggen, gedurende dewelke de woning niet in gebruik mag zijn genomen; (verv. W. 27 december 2005, art. 168, I: AJ 2006)]
2° [een overdracht onder bezwarende titel van goederen die toebehoren :
a) aan al dan niet ontvoogde minderjarigen of aan onbekwaamverklaarden ingeval de familieraad of een gerechtelijke instantie daartoe machtiging heeft gegeven;
b) aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd overeenkomstig de artikelen 488bis, a tot 488bis, k, van het Burgerlijk Wetboek, krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter; (verv. W. 4 mei 1999, art. 8, I: 22 juni 1999)]
[3° onteigeningen of overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemene nutte, wanneer die overdrachten overeenkomstig artikel 161 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten kosteloos aan de registratieformaliteit zijn onderworpen. (ing. KB 20 december 1996, art. 16, I: 1 januari 1997)]
Artikel 94.
(12/01/2009- ...)
[Wanneer in het tijdvak van 12 maanden die voorafgaan aan de verwerving van de aandelen door een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd of die volgens de fiscale wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, niet wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Economische Ruimte te zijn gevestigd, één of meer overdrachten tussen andere belastingplichtigen hebben plaatsgevonden, zijn de in artikel 90, 9°, tweede streepje, bedoelde meerwaarden die bij iedere overdracht in dat tijdvak zijn verwezenlijkt, belastbaar indien bij de eerste overdrager was voldaan aan de voorwaarde met betrekking tot de belangrijkheid van de maatschappelijke rechten in de vennootschap waarvan de aandelen vervreemd zijn geweest. (verv. W. 11 december 2008, art. 7, I: 12 januari 2009)]
Artikel 95.
(12/01/2009- ...)
[Niettegenstaande het bepaalde in artikel 90, 9°, worden de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen, in de mate dat ze worden gerealiseerd naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, een aanneming van een andere rechtsvorm of de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap, tijdelijk vrijgesteld, op voorwaarde dat :
- de aandelen worden geruild voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap met eventueel een opleg in geld die niet meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuw uitgegeven aandelen;
- en dat de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemmen verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of dat deze, indien zij reeds over een meerderheid van de stemmen beschikt, haar deelneming vergroot.
De vrijstelling is slechts van toepassing indien de verrichting aan het bepaalde in artikel 183bis beantwoordt.
Het behoud van de vrijstelling is afhankelijk van de voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting, volgend op deze waarin de verrichting heeft plaatsgevonden, het bewijs levert dat hij de ontvangen aandelen nog in zijn bezit heeft en dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een gehele of gedeeltelijke terugbetaling.
De gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde is gelijk aan het verschil tussen de werkelijke waarde van de ontvangen aandelen en de aanschaffingswaarde van de oorspronkelijk gehouden aandelen. Ze wordt beschouwd als een belastbaar inkomen voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de voorwaarde van bezit niet langer vervuld is. (verv. W. 11 december 2008, art. 8, I: 12 januari 2009)]
Artikel 96.
(12/01/2009- ...)
[Voor zover de in artikel 95 bedoelde tijdelijke vrijstelling van toepassing is, worden de artikelen 90, 9°, 94 en 95 toegepast op aandelen die naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting of een aanneming van een andere rechtsvorm, in ruil zijn ontvangen, alsof de ruiling niet had plaatsgevonden.
In dit geval worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 90, 9°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen.
In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de gedeeltelijke splitsing. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing. (verv. W. 11 december 2008, art. 9, I: 12 januari 2009)]
Onderafdeling II. Vaststelling van het netto-inkomen
Artikel 97.
(01/01/2007- ...)
[§ 1. De in artikel 90, 1°, vermelde inkomsten worden naar het netto bedrag ervan in aanmerking genomen, dit is het bruto bedrag verminderd met de kosten waarvan de belastingplichtige het bewijs levert dat zij tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden.
§ 2. Voorzover de in artikel 38, § 4, gestelde voorwaarden die van overeenkomstige toepassing zijn, worden nageleefd, wordt geen rekening gehouden met de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever voor een maximumbedrag van 2.000 EUR per kalenderjaar. (verv. W. 25 april 2007, art. 3, I: 1 januari 2007)]
Artikel 98.
(... - ...)
[De in artikel 90, 2°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing en verlaagd met de door de verkrijger gestorte giften aan een in artikel 104, 3°, a en b, vermelde instelling op voorwaarde dat zij blijken uit een kwijtschrift van de begiftigde.
De in artikel 90, 5° tot 7° (verv. W. 27 oktober 1997, art. 4, I: AJ 1997)][en 11° (ing. W. 15 december 2004, art. 40, I: 1 februari 2005)][, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de roerende voorheffing. (verv. W. 27 oktober 1997, art. 4, I: AJ 1997)]
Artikel 99.
(... - ...)
De in artikel 90, 3° en 4°, vermelde uitkeringen of kapitalen worden in aanmerking genomen tot 80 pct. van het aan de verkrijger betaalde of toegekende bedrag.
Artikel 100.
(... - ...)
De in artikel 90, 5°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen :
1° met betrekking tot de onderverhuring of de overdracht van huur van onroerende goederen, naar het verschil tussen de volgende twee grootheden :
a) het totale bedrag van de door de huurder of overdrager verkregen huurprijs en andere huurvoordelen en van de huurwaarde van de lokalen die hij zelf betrekt ;
b) het totale bedrag van de door de huurder of overdrager betaalde huurprijs en huurlasten en van de kosten die hij verantwoordt in het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden ;
2° met betrekking tot de concessie van het recht om plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen, naar het verschil tussen de volgende twee grootheden :
a) het totale bedrag van de door de overdrager verkregen bedragen en voordelen ;
b) het totale bedrag van de kosten die de overdrager verantwoordt tijdens het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden ; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair vastgesteld op 5 pct. van de verkregen bedragen en voordelen.
In beide gevallen worden de voordelen die ineens worden verkregen of de kosten die ineens worden gedaan over de gehele duur van het huurcontract of van de concessie verdeeld.
Artikel 101.
(01/01/2011- ...)
§ 1. De in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden worden in aanmerking genomen naar het verschil tussen de volgende twee grootheden :
1° de prijs waartegen het goed is overgedragen of, indien die hoger is, de verkoopwaarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, met dien verstande dat die prijs of verkoopwaarde in voorkomend geval wordt verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt te hebben gedaan of gedragen voor de vervreemding van het goed ;
2° de prijs waartegen het goed onder bezwarende titel is verkregen door de belastingplichtige of de schenker, naargelang het goed is vervreemd in de omstandigheden als omschreven in artikel 90, 8°, a of b, of, indien die hoger is, de verkoopwaarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, met dien verstande dat de verkrijgingsprijs :
a) wordt vermeerderd met de kosten van verkrijging of overgang en de uitgaven die bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens op 25 pct. van de verkrijgingsprijs worden bepaald en de aldus vermeerderde prijs wordt verhoogd met 5 pct. voor elk jaar dat is verlopen tussen de data waarop het goed respectievelijk is verkregen en de vervreemding ervan is vastgesteld ;
b) in voorkomend geval wordt verminderd met de vergoeding verkregen ter uitvoering van de wetgeving houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw.
§ 2. De in artikel 90, 10°, vermelde meerwaarden worden in aanmerking genomen naar het verschil tussen de volgende twee grootheden :
1° de prijs waartegen het goed is overgedragen of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend, met dien verstande dat die prijs of die waarde in voorkomend geval wordt verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt te hebben gedaan of gedragen voor de vervreemding van het goed;
2° de verkrijgingsprijs van het goed, vermeerderd met 25 pct., of met de werkelijk gedragen kosten van verkrijging of van overgang wanneer deze meer bedragen dan 25 pct., met dien verstande dat onder verkrijgingsprijs moet worden verstaan :
a) voor de toepassing van artikel 90, 10°, eerste lid, a : de prijs waarvoor het goed door de belastingplichtige werd verkregen, of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend;
b) voor de toepassing van artikel 90, 10°, eerste lid, b : de prijs waarvoor het goed door de schenker werd verkregen, of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend;
c) voor de toepassing van artikel 90, 10°, eerste lid, c : de prijs waarvoor de grond door de belastingplichtige of door de schenker onder bezwarende titel werd verkregen, of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, vermeerderd met de prijs van het door de belastingplichtige opgetrokken gebouw die tot maatstaf van heffing van de BTW heeft gediend.
De aldus vermeerderde verkrijgingsprijs wordt verhoogd met 5 pct. voor elk jaar dat is verlopen tussen de datum van verkrijging en die van de vervreemding, met dien verstande dat in het geval vermeld in het eerste lid, c, de verhoging van 5 pct. van toepassing is, eensdeels, op de verkrijgingsprijs van de grond, per verlopen jaar tussen de datum van verkrijging van de grond onder bezwarende titel en de datum van vervreemding van het geheel, en, anderdeels, op de bouwprijs van het gebouw, per verlopen jaar tussen de datum van de eerste ingebruikname of verhuring van het gebouw, en de datum van de vervreemding van het geheel.
De aldus vastgestelde verkrijgingsprijs wordt vervolgens :
a) verhoogd met de kosten van werken, die door de eigenaar zijn gedragen [die, in zoverre die werken aan het vervreemde gebouw zijn uitgevoerd tussen de datum van verkrijging, van eerste ingebruikname of van verhuring, en die van de vervreemding, aan hem zijn verstrekt en gefactureerd; (verv. W. 14 april 2011, art. 78, I: 1 januari 2011)]
b) in voorkomend geval verminderd met de vergoedingen verkregen ingevolge schade aan het vervreemde gebouw.
§ 3. Voor zakelijke rechten met betrekking tot onroerende goederen, voor goederen die zijn verkregen of overgedragen tegen betaling van een lijfrente of van een tijdelijke rente, voor goederen die zijn ontvangen of overgedragen ingevolge ruiling, verdeling, inbreng in vennootschap, ontbinding van een vennootschap of een andere soortgelijke gebeurtenis, stelt de Koning met inachtneming van het bepaalde in de §§ 1 en 2 regels voor de vaststelling van de belastbare meerwaarden.
Artikel 102.
(10/01/2010- ...)
De in artikel 90, 9°, vermelde meerwaarden worden in aanmerking genomen naar het verschil tussen de in geld, in effecten of in enige andere vorm voor de overgedragen aandelen ontvangen prijs en de prijs waartegen de belastingplichtige of zijn rechtsvoorganger die aandelen onder bezwarende titel heeft verkregen ; deze prijs wordt eventueel [gerevaloriseerd overeenkomstig artikel 2, § 1, 7° (verv. W. 22 december 2009, art. 12, I: 10 januari 2010)].
Artikel 102bis.
(... - ...)
[De in artikel 90, 12°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing en verminderd met 10 % forfaitaire kosten. (verv. W. 22 december 2008, art. 159, I: 1 januari 2009)]
Onderafdeling III. Aftrekbare verliezen
Artikel 103.
(... - ...)
§ 1. Verliezen die in de vijf vorige belastbare tijdperken zijn geleden bij het verrichten van handelingen als vermeld in artikel 90, 1°, worden alleen van de inkomsten uit zulke handelingen afgetrokken.
De verliezen worden achtereenvolgens afgetrokken van de inkomsten van elk volgende belastbare tijdperk.
§ 2. Het bepaalde in § 1 geldt eveneens voor verliezen die in de vijf vorige belastbare tijdperken zijn geleden naar aanleiding van verrichtingen als vermeld in artikel 90, 8°.
[§ 3. Het bepaalde in § 1 geldt eveneens voor verliezen die in de vijf vorige belastbare tijdperken zijn geleden naar aanleiding van verrichtingen als vermeld in artikel 90, 10° (ing. KB 20 december 1996, art. 18, I: 1 januari 1997)].
Afdeling VI. Aftrekbare bestedingen
A. Algemeen
Artikel 104.
(01/01/2009- ...)
Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 107 tot 116, worden van het totale netto-inkomen de volgende bestedingen afgetrokken, in zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald :
1° 80 pct. van de onderhoudsuitkeringen die de belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die niet deel uitmaken van zijn gezin, wanneer ze zijn betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede 80 pct. van de kapitalen die zulke uitkeringen vervangen. ...
2° 80 % van de uitkeringen of de aanvullende uitkeringen die de belastingplichtige verschuldigd is volgens de voorwaarden bepaald in 1°, doch die na het belastbare tijdperk waarop zij betrekking hebben betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd. Evenwel zijn de uitkeringen betaald voor de kinderen voor welke voor een vorig aanslagjaar artikel 132bis werd toegepast, niet aftrekbaar;
3° giften in geld :
a) aan de instellingen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, of van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden van de Franse Gemeenschap [, aan de erkende universitaire ziekenhuizen of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (verv. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)];
b) aan koninklijke academien, aan het « Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS », aan het « Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO », aan het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS », zomede aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek die erkend zijn door de Minister van Financien en door de Minister tot wiens bevoegdheid het beleid en de programmatie inzake wetenschap behoren, [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend, (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] uitgezonderd de instellingen die rechtstreeks verbonden zijn met een politieke partij of lijst;
c) aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
d) [aan door de Koning erkende culturele instellingen die in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, of aan culturele instellingen die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt en die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; (verv. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)]
e) aan instellingen die de oorlogsslachtoffers, de minder-validen, de bejaarden, de beschermde minderjarigen of de behoeftigen bijstaan en die, na advies van de raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen tot wiens bevoegdheid die bijstand behoort, worden erkend door de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder die instellingen ressorteren en, voor de toepassing van de belastingwet, door de Minister van Financien [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)];
f) [aan het Rode Kruis van België of aan een nationale afdeling van het Rode Kruis in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en aan de Koning Boudewijnstichting, aan het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen - België - Stichting naar Belgisch recht, aan het Paleis voor Schone Kunsten en aan de Koninklijke Muntschouwburg; (verv. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)]
g) aan de Nationale Kas voor Rampenschade ten bate van het Nationaal Fonds voor Algemene Rampen of van het Nationaal Fonds voor Landbouwrampen, aan de provinciale rampenfondsen, evenals aan instellingen voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet betreffende het herstel van schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, en die hiertoe zijn erkend door de Minister van Financien [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] ;
h) aan beschutte werkplaatsen die, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, opgericht of erkend zijn door de gewestregering of door de bevoegde instelling [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] ;
i) aan instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] ;
j) aan instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben, waarvan het invloedsgebied het gehele land, één van de gewesten of de Duitstalige Gemeenschap bestrijkt en die door de Koning erkend zijn[of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] ;
k) aan VZW's waarvan het doel erin bestaat dierenasielen te beheren, die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en die voldoen aan de voorwaarden door de Koning vastgesteld op voorstel van de minister van Financiën [of aan gelijkwaardige verenigingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] ; .
l) aan instellingen die zich bezig houden met duurzame ontwikkeling in de zin van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de Duurzame Ontwikkeling behoort [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] .
4° giften in geld aan instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financien en door de Minister tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort [of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)] ;
4°bis giften in geld aan door de Minister van Financiën en door de Minister van Buitenlandse zaken erkende verenigingen en instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen [of aan gelijkwaardige verenigingen of instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend (ing. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)];
4°ter giften voorzien in artikel 10, 1°, van de wet van 3 december 1999 betreffende steunmaatregelen ten gunste van landbouwbedrijven getroffen door de dioxinecrisis;
5° giften aan Rijksmusea en, op voorwaarde dat de giften voor hun musea worden bestemd, giften aan Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn :
a) ofwel in geld ;
b) ofwel in de vorm van kunstwerken waarvan de minster van Financiën overeenkomstig artikel 111 erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten.
6° 50 % van de bezoldigingen betaald of toegekend aan een huisbediende met inbegrip van de op die bezoldigingen verschuldigde wettelijke sociale bijdragen ;
7° uitgaven voor de oppas van één of meer kinderen :
- ofwel ten laste van de belastingplichtige;
- ofwel voor wie aan de belastingplichtige bij toepassing van artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, wordt toegekend;
8° de helft tot ten hoogste 25.000 EUR van het niet door subsidies gedekte gedeelte van de uitgaven die de eigenaar van niet verhuurde gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen die zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het behoud van Monumenten en Landschappen [of volgens een gelijkaardige wetgeving in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (verv. W. 22 december 2009, art. 13, I: 1 januari 2009)], heeft gedaan voor het onderhoud en de restauratie ervan, voor zover die onroerende goederen, delen van onroerende goederen of landschappen, voor het publiek toegankelijk zijn ; de Koning bepaalt de wijze van uitvoering van deze bepaling en inzonderheid wat, voor de toepassing van de belastingwet, wordt verstaan onder "voor het publiek toegankelijk zijn" ;
9° interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die specifiek is gesloten om een in artikel 12, § 3, bedoelde enige woning te verwerven of te behouden, en bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening.
10° ...
11° ...
...
Artikel 105.
(01/01/2009- ...)
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de aftrekken bedoeld in artikel 104 als volgt aangerekend :
1° eerst wordt bij elke belastingplichtige de aftrek waarop hij overeenkomstig artikel 104, 9°, recht heeft, aangerekend op zijn netto-inkomen. Wanneer echter beide belastingplichtigen bestedingen hebben gedaan die recht geven op de voormelde aftrek, wordt die aftrek aangerekend volgens de verdeling die de belastingplichtigen kiezen binnen de in artikel 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bedoelde begrenzingen;
2° vervolgens worden de in artikel 104, 3° tot 8°, bedoelde aftrekken evenredig aangerekend op de totale netto-inkomens van beide belastingplichtigen;
3° ten slotte worden de in artikel 104, 1° en 2°, bedoelde aftrekken bij voorrang aangerekend op het totale netto-inkomen van de belastingplichtige die de uitgaven verschuldigd is en het eventuele saldo wordt op het totale netto-inkomen van de andere belastingplichtige aangerekend (verv. W. 24 december 2008, art. 2, I: AJ 2009)].
Artikel 106.
(... - ...)
De Koning bepaalt de wijze waarop de uitgaven van de verschillende inkomstencategorieën worden afgetrokken.
B. Giften
Artikel 107.
(... - ...)
De in [artikel 104 (verv. W. 6 juli 1994, art. 85, I: AJ 1995)], 3° tot 5°, vermelde giften worden afgetrokken op voorwaarde dat zij ten minste [25 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] bedragen en blijken uit een kwijtschrift van de begiftigde.
Artikel 108.
(01/01/2009- ...)
De Koning bepaalt de verplichtingen en de formaliteiten die de begiftigden moeten vervullen opdat de giften voor aftrek in aanmerking kunnen komen.
[Wat de giften bedoeld in artikel 104, 3° tot 4°bis aan verenigingen of instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte betreft, moet de belastingplichtige het bewijs ter beschikking houden van de administratie dat de vereniging of instelling uit een andere lidstaat gelijkwaardig is aan een in hetzelfde artikel bedoelde Belgische vereniging of instelling en, in voorkomend geval, dat de vereniging of instelling uit een andere lidstaat op vergelijkbare wijze is erkend, dit wil zeggen volgens dezelfde voorwaarden als de in artikel 110, eerste en tweede lid, bedoelde voorwaarden. (ing. W. 22 december 2009, art. 14, I: 1 januari 2009)]
Artikel 109.
(... - ...)
Het totale bedrag [van de giften dat aftrekbaar is (verv. W. 27 oktober 2007, art. 5, I: AJ 1997)][van het totale netto-inkomen (verv. W. 10 augustus 2001, art. 17, I: AJ 2002)][mag het bedrag van de giften dat overeenkomstig artikel 98, eerste lid, werd afgetrokken niet bevatten en mag niet hoger zijn (verv. W. 27 oktober 2007, art. 5, I: AJ 1997)] dan 10 pct. van het totale netto-inkomen, noch hoger dan [250.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)].
Artikel 110.
(01/01/2009- ...)
[De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de in artikel 104, 3°, b, d, e, g, i tot l, 4° en 4°bis, vermelde verenigingen en instellingen die in België zijn gevestigd, worden erkend.
Wanneer een vereniging of instelling meer dan één van de in de voornoemde bepalingen vermelde activiteiten uitoefent, moet zij, voor elk van die activiteiten, voldoen aan de voorwaarden om te kunnen worden erkend.
Wanneer de vereniging of instelling binnen haar activiteiten één activiteit uitoefent die wordt vermeld in artikel 104, 3°, d of j, moet zij door de Koning worden erkend. (verv. W. 22 december 2009, art. 15, I: 1 januari 2009)]
Artikel 111.
(... - ...)
[De Minister van Financiën erkent dat de kunstwerken bedoeld in artikel 104, 5°, b), behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten en stelt hun geldwaarde vast. De aftrek wordt verleend tot de aldus vastgestelde geldwaarde.
De bijzondere commissie bedoeld in artikel 83-4 van het Wetboek der successierechten geeft de Minister van Financiën een bindend advies over :
1° de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationale faam genieten;
2° de ontvankelijkheid van de schenking;
3° de geldwaarde van het aangeboden kunstwerk.
De kosten van de schatting worden voorgeschoten door de belastingplichtige.
De erkenning door de Minister van Financiën en de vastgestelde geldwaarde bedoeld in het eerste lid, gelden voor een termijn van zes maanden vanaf de kennisgeving van die erkenning en die geldwaarde, bij een ter post aangetekende brief, aan de belastingplichtige.
De kosten van de schatting van het kunstwerk worden aan de belastingplichtige terugbetaald zodra hij het bewijs heeft geleverd dat de schenking binnen de in het voorgaande lid gestelde termijn is verricht.
De Koning stelt de nadere regels vast betreffende het voorschot en de terugbetaling van de schattingskosten. (verv. W. 21 juni 2001, art. 5, I: 10 september 2003)]
C. Bezoldigingen van huisbediende
Artikel 112.
(... - ...)
§ 1. De in [artikel 104 (verv. W. 6 juli 1994, art. 85, I: AJ 1995)], 6°, vermelde bezoldigingen van een huisbediende zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden :
1° de bezoldigingen bedragen ten minste [2.450 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] per belastbaar tijdperk en zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid onderworpen ;
2° de in dienst getreden huisbediende voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden.
3° bij de indienstneming laat de belastingplichtige zich bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid als werkgever van huispersoneel inschrijven en de inschrijving is de eerste in die hoedanigheid sinds 1 januari 1980 ;
4° voor aftrek komen alleen de bezoldigingen van één huisbediende in aanmerking ;
5° het bedrag van de aftrek is per belastbaar tijdperk niet hoger dan [5.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)].
§ 2. De in § 1, 2° en 3°, bepaalde voorwaarden zijn niet van toepassing ingeval de belastingplichtige op 1 juli 1986 reeds sedert ten minste één jaar een huisbediende in dienst had.
§ 3. Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst wordt de aftrek van de bezoldigingen van een huisbediende die voldoet aan de in § 1, 2°, gestelde voorwaarde verder toegestaan ingeval de belastingplichtige binnen 3 maanden een andere huisbediende in dienst neemt die aan dezelfde voorwaarden voldoet.
D. Kinderoppas
Artikel 113.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De in artikel 104, 7°, vermelde uitgaven voor kinderoppas zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden :
1° de uitgaven hebben betrekking op het vergoeden van kinderoppas in de Europese Economische Ruimte buiten de normale lesuren tijdens dewelke het kind onderwijs volgt en moeten gedaan zijn voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaar niet hebben bereikt;
2° de belastingplichtige verkrijgt beroepsinkomsten ;
3° de uitgaven zijn betaald :
a) ofwel aan instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd :
- door Kind en Gezin, door het « Office de la Naissance et de l'Enfance » of door de regering van de Duitstalige Gemeenschap;
- of door de lokale openbare besturen of openbare besturen van de gemeenschappen, andere dan de in het eerste streepje vermelde besturen, of van de gewesten;
- of door buitenlandse openbare instellingen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
b) ofwel aan kinderdagverblijven of zelfstandige opvanggezinnen die onder toezicht staan van de in a, eerste of derde streepje, vermelde instellingen;
c) ofwel aan scholen gevestigd in de Europese Economische Ruimte of aan instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn met de school of de inrichtende macht;
4° de belastingplichtige houdt de bewijsstukken ter beschikking van de administratie die de vaststelling mogelijk maken van :
a) de echtheid en het bedrag van de uitgaven;
b) de volledige identiteit of benaming van de personen, scholen, instellingen en openbare besturen als bedoeld in 3°;
c) de naleving van de in dit artikel beoogde voorwaarden.
[In afwijking van het eerste lid, 1°, zijn de uitgaven gedaan voor de opvang van kinderen met een zware handicap die de leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt, eveneens aftrekbaar onder dezelfde voorwaarden.
Voor de toepassing van dit artikel, wordt onder « kind met zware handicap » verstaan, het kind dat recht heeft op de verhoogde kinderbijslag op basis van een van de volgende criteria :
1° ofwel, meer dan 80 pct. lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid met 7 tot 9 punten van de graad van zelfstandigheid gemeten aan de hand van de gids gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;
2° ofwel, een totaal van minstens 15 punten, vastgesteld volgens de medisch-sociale schaal overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor de loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002. (ing. W. 23 december 2009, art. 119, I: 1 januari 2010)]
§ 2. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit het hoogst aftrekbare bedrag per oppasdag en per kind bepalen, welk bedrag niet lager dan 4 EUR mag zijn.
Artikel 114.
(... - ...)
De aftrek voor kinderoppas kan niet samengaan met de verhoging van de belastingvrije som ingevolge artikel 132, eerste lid, 6°.
E. [Aftrek voor enige woning (verv. W. 27 december 2004, art. 396)]
Artikel 115.
(01/01/2009- ...)
§ 1. De in artikel 104, 9°, vermelde bestedingen zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden :
1° de bestedingen moeten zijn gedaan voor de woning die op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, de enige woning van de belastingplichtige is en die hij op diezelfde datum zelf betrekt;
2° de hypothecaire lening en het levensverzekeringscontract die zijn bedoeld in artikel 104, 9°, zijn door de belastingplichtige aangegaan bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd om in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn in artikel 12, § 3, bedoelde woning te verwerven of te behouden;
3° de hypothecaire lening heeft een looptijd van ten minste 10 jaar;
4°het levensverzekeringscontract is aangegaan :
a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd;
b) vóór de leeftijd van 65 jaar; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn worden verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan;
c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet;
5° de voordelen van het in 4° bedoelde contract zijn bedongen :
a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar;
b) bij overlijden, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven;
6° het totaal aftrekbaar bedrag mag per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 1.500 EUR.
Om te bepalen of de woning van de belastingplichtige, op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, zijn enige woning is die hij zelf betrekt, wordt geen rekening gehouden met :
1° andere woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is;
2° een andere woning die op die datum op de vastgoedmarkt te koop is aangeboden en die uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, ook daadwerkelijk is verkocht;
3° het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van :
- wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken de woning op die datum zelf te betrekken;
- de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige nog niet toelaten de woning daadwerkelijk op diezelfde datum te betrekken.
De aftrek wordt niet meer toegestaan :
1° vanaf het jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, indien op 31 december van dat jaar de in het vorige lid, 2°, bedoelde andere woning niet daadwerkelijk is verkocht;
2° vanaf het tweede jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, indien de belastinplichtige de in artikel 104, 9°, bedoelde woning op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt.
[Wanneer de aftrek bij toepassing van het vorige lid, 2°, gedurende één of meer belastbare tijdperken niet is toegestaan en de belastingplichtige de in artikel 104, 9°, bedoelde woning zelf betrekt op 31 december van het belastbaar tijdperk waarin de in het tweede lid, 3°, bedoelde belemmeringen zijn weggevallen, wordt de aftrek opnieuw toegestaan vanaf dit belastbaar tijdperk (ing. W. 24 december 2008, art. 2, I: AJ 2009)]
§ 2. De in artikel 104, 9°, vermelde leningen zijn specifiek gesloten om een woning te verwerven of te behouden wanneer ze zijn aangegaan om :
1. een onroerend goed aan te kopen;
2. een onroerend goed te bouwen;
3. een onroerend goed volledig of gedeeltelijk te vernieuwen;
4. de successierechten met betrekking tot de in artikel 104, 9°, bedoelde woning te betalen met uitzondering van nalatigheidsinteresten verschuldigd bij laattijdige betaling.
Wat de in het eerste lid, 3, bedoelde vernieuwing betreft, zijn de daarop betrekking hebbende dienstverrichtingen deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.
§ 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in artikel 104, 9°, bedoelde aftrek.
Artikel 116.
(... - ...)
[Het in artikel 115, § 1, 6°, bedoelde bedrag (verv. W. 27 december 2006, art. 278, I: 1 januari 2005)] [wordt verhoogd met 500 EUR gedurende de eerste tien belastbare tijdperken vanaf het belastbaar tijdperk waarin het leningcontract wordt afgesloten.
Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt verhoogd met 50 EUR wanneer de belastingplichtige drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningcontract is afgesloten (verv. W. 27 december 2004, art. 396, I: 1 januari 2005)].
[Voor de toepassing van het tweede lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen ten laste voor twee gerekend (ing. W. 27 december 2005, art. 172, I: 1 januari 2005)].
[De in het eerste en het tweede lid vermelde verhogingen worden niet toegepast vanaf het eerste belastbaar tijdperk waarin de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker wordt van een tweede woning. De toestand wordt beoordeeld op 31 december van dat belastbaar tijdperk (verv. W. 27 december 2004, art. 396, I: 1 januari 2005)].
F. [... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 117.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 118.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 119.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 120.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 121.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 122.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 123.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 124.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Artikel 125.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 85, I: AJ 1993)]
Afdeling VII. [Gemeenschappelijke aanslag voor echtgenoten en wettelijke samenwonenden (verv. W. 10 augustus 2001, art. 18)]
Artikel 126.
(... - ...)
[§ 1. In geval van huwelijk of wettelijke samenwoning wordt een gemeenschappelijke aanslag op naam van de beide echtgenoten gevestigd. Deze gemeenschappelijke aanslag belet niet dat het belastbare inkomen van elke echtgenoot afzonderlijk wordt vastgesteld.
§ 2. In de volgende gevallen is § 1 niet van toepassing :
1° voor het jaar van het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning;
2° vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt;
3° voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de beëindiging van de wettelijke samenwoning;
4° wanneer een echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 6 700 EUR die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.
Voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, blijft § 1 echter van toepassing tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, worden de twee aanslagen op naam van beide echtgenoten ingekohierd (verv. W. 10 augustus 2001, art. 19, I: AJ 2005)].
[§ 3. Voor het jaar van ontbinding van het huwelijk of de wettelijke samenwoning door overlijden, kan de overlevende echtgenoot, (verv. W. 10 augustus 2001, art. 19, I: AJ 2002)][... (opgeh. W. 10 augustus 2001, art. 19, I: AJ 2005)][kiezen voor een aanslag gevestigd overeenkomstig de bepalingen van § 1. In dat geval wordt de aanslag gevestigd op naam van de overlevende en de overleden echtgenoot, vertegenwoordigd door de nalatenschap.
Wanneer beide echtgenoten zijn overleden, kan de keuze bedoeld in het eerste lid, worden gemaakt door de erfgenamen of de algemene legatarissen of begiftigden. De aanslag wordt in dat geval gevestigd op naam van de beide overleden echtgenoten, vertegenwoordigd door de nalatenschap.
§ 4. Inkomsten van kinderen worden bij de inkomsten van hun ouders gevoegd zolang de ouders het wettelijk genot daarvan hebben (verv. W. 10 augustus 2001, art. 19, I: AJ 2002)].
Artikel 127.
(01/01/2009- ...)
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt bij de vaststelling van het totale netto-inkomen van elke belastingplichtige rekening gehouden met :
1° het deel van zijn beroepsinkomsten zoals bepaald na toepassing van de artikelen 86 tot 89;
2° de door hem behaalde of aan hem toegekende inkomsten vermeld (verv. W. 10 augustus 2001, art. 20, I: AJ 2005)][in artikel 90, 1° tot 4°, en 12° (verv. W. 22 december 2009, art. 16, I: AJ 2009)];
[3° de niet in 1° en 2° vermelde inkomsten die eigen zijn op grond van het vermogensrecht;
4° 50 pct. van de totaliteit van alle andere inkomsten van beide belastingplichtigen. (verv. W. 10 augustus 2001, art. 20, I: AJ 2005)]
Artikel 128.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 10 augustus 2001, art. 21, I: AJ 2005)]
Artikel 129.
(... - ...)
Wanneer de inkomsten van een echtgenoot onvoldoende zijn om de overeenkomstig de artikelen 23, § 2, 2° en 3° en 103, aftrekbare verliezen erop aan te zuiveren, wordt het saldo aangerekend op de inkomsten van de andere echtgenoot met inachtneming van de in die artikelen gestelde beperkingen.
De Koning bepaalt de wijze waarop de aanrekening gebeurt.
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting
Afdeling I. Gewoon stelsel van aanslag
Onderafdeling I. Belastingtarief
Artikel 130.
(... - ...)
[De belasting wordt bepaald op :
25 pct. voor de inkomensschijf van 0,01 EUR tot 5.705,00 EUR;
30 pct. voor de schijf van 5.705,00 EUR tot 8.120,00 EUR;
40 pct. voor de schijf van 8.120,00 EUR tot 13.530,00 EUR;
45 pct. voor de schijf van 13.530,00 EUR tot 24.800,00 EUR;
50 pct. voor de schijf boven 24.800,00 EUR.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt het belastingtarief toegepast op het belastbare inkomen van elke belastingplichtige (verv. W. 10 augustus 2001, art. 22, I: AJ 2005)].
Onderafdeling II. Belastingvrije som
Artikel 131.
(01/01/2009- ...)
[Voor de berekening van de belasting wordt het volgende basisbedrag vrijgesteld van belasting :
1° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 15 220 EUR : 4 260 EUR;
2° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige begrepen is tussen 15 220 EUR en 15 220 EUR verhoogd met het verschil tussen het bedrag vermeld in 1° en het bedrag vermeld in 3° : het in 1° vermelde bedrag verminderd met het verschil tussen het belastbare inkomen en 15 220 EUR;
3° in de andere gevallen : 4 095 EUR (verv. W. 8 juni 2008, art. 64, I: AJ 2009)].
Dit bedrag wordt verhoogd met 870 EUR indien de belastingplichtige gehandicapt is.
Artikel 132.
(... - ...)
[Het bedrag dat krachtens artikel 131 wordt vrijgesteld, wordt verhoogd met de volgende toeslagen voor personen ten laste (verv.W. 10 augustus 2001, art. 24, I: AJ 2005)] :
1° voor een kind : [870 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)];
2° voor twee kinderen : [2240 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)];
3° voor drie kinderen : [5020 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)];
4° voor vier kinderen : [8120 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)];
5° voor meer dan vier kinderen : [8120 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] plus [3100 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] per kind boven het vierde ;
6° [een bijkomende toeslag van (ver. W. 24 december 1999, art. 2, I: AJ 2000)][326 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] voor ieder kind dat de leeftijd van 3 jaar niet heeft bereikt op 1 januari van het aanslagjaar, met dien verstande dat deze toeslag niet kan samengaan met de in [artikel 104, (verv. W. 6 juli 1994, art. 85, I: AJ 1995)] 7°, vermelde aftrek voor kinderoppas ;
[7° voor elke persoon ten laste die is bedoeld in artikel 136, 2° en 3°, en die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt : 1.740 EUR (ing. W. 6 juli 2004, art. 2, I: AJ 2006)];
[8° (verv. W. 6 juli 2004, art. 2)] voor iedere andere persoon ten laste : [870 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)].
Voor de toepassing van het eerste lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen [en andere personen ten laste (ing. W. 10 augustus 2001, art. 24, I: AJ 2005)] voor twee gerekend.
Artikel 132bis.
(01/01/2008- ...)
[De toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, worden verdeeld over twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin maar samen het ouderlijk gezag uitoefenen over één of meer kinderen ten laste die recht geven op de bovenvermelde toeslagen en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over de beide belastingplichtigen :
- hetzij op grond van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen;
- hetzij op grond van een rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen.
In dat geval worden de toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, waarop die kinderen recht geven, en die worden vastgesteld ongeacht of er al dan niet andere kinderen zijn in het gezin waarvan ze deel uitmaken, voor de helft toegekend aan elk van de belastingplichtigen.
In het geval bedoeld in het eerste lid wordt de in artikel 132, eerste lid, 6° bedoelde toeslag, voor de helft toegekend aan de belastingplichtige die geen aftrek vraagt van de uitgaven voor kinderoppas bedoeld in artikel 104, 7°.
Een afschrift van de rechterlijke beslissing of de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, moet ter beschikking van de administratie worden gehouden zolang minstens één van de kinderen waarover het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld, recht geeft op de in dit artikel bedoelde toeslagen.
Dit artikel is slechts van toepassing indien uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar de in het eerste lid bedoelde overeenkomst is geregistreerd of gehomologeerd of de in het eerste lid bedoelde rechterlijke beslissing is genomen.
Dit artikel is niet van toepassing op de in de eerste lid bedoelde toeslagen met betrekking tot een kind waarvoor onderhoudsuitkeringen als bedoeld in artikel 104, 1°, worden afgetrokken door één van de hierboven bedoelde belastingplichtigen (verv. W. 27 december 2006, art. 279, I: AJ 2008)].
Artikel 133.
(01/01/2009- ...)
Het bedrag dat krachtens artikel 131 wordt vrijgesteld, wordt bovendien met de volgende toeslagen verhoogd :
1° 870 EUR voor een belastingplichtige die alleen wordt belast en :
- die één of meer kinderen ten laste heeft;
- aan wie bij toepassing van artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, wordt toegekend;
2° 870 EUR wanneer voor het jaar van huwelijk of verklaring van de wettelijke samenwoning een aanslag per belastingplichtige wordt gevestigd en voor zover de echtgenoot tijdens het jaar geen bestaansmiddelen heeft gehad die meer dan 1.800 EUR netto bedragen.
[Het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de gevallen bedoeld in artikel 126, § 2, eerste lid, 4° (ing. W. 22 december 2008, art. 160, I: AJ 2009)].
Artikel 134.
(... - ...)
§ 1. [De belastingvrije som wordt per belastingplichtige vastgesteld als het totaal van het, eventueel verhoogde, basisbedrag en de toeslagen vermeld in de artikelen 132 en 133.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de toeslagen vermeld in artikel 132 aangerekend bij die belastingplichtige met het hoogste belastbare inkomen. Wanneer het belastbare inkomen van één van beide belastingplichtigen lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd (verv. W. 10 augustus 2001, art. 26, I: AJ 2005)].
§ 2. [De belastingvrije som wordt per belastingplichtige aangerekend op de opeenvolgende inkomensschijven, te beginnen met de eerste.
§ 3. Het deel van de belastingvrije som dat na toepassing van de §§ 1 en 2 niet is aangerekend, wordt, in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.
Het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het eerste lid kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf, met een maximum van 250 EUR per kind ten laste (verv. W. 10 augustus 2001, art. 26, I: AJ 2003)].
Artikel 135.
(... - ...)
Als gehandicapt wordt aangemerkt :
1° diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar :
-ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen ;
-ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten ;
-[ofwel na de periode van primaire ongeschiktheid, bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet (verv. W. 22 december 1998, art. 14, I: 25 januari 1999)] ;
-ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard ;
2° het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.
De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wijst, voor de toepassing van de belastingwet, de overheden aan die de toestand als gehandicapte vaststellen.
Artikel 136
(... - ...)
Als ten laste van [de belastingplichtigen (verv. W. 10 augustus 2001, art. 27, I: AJ 2005)] worden aangemerkt, mits zij deel uitmaken van hun gezin op 1 januari van het aanslagjaar en zij persoonlijk in het belastbare tijdperk geen bestaansmiddelen hebben gehad die meer dan [1.800 EUR (verv. W. 21 juni 2002, art. 3, I: AJ 2003)] netto bedragen :
1° hun kinderen ;
2° hun ascendenten ;
3° hun zijverwanten tot en met de tweede graad ;
4° personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest.
Artikel 137.
(... - ...)
De kinderen van wie alle belastbare inkomsten worden samengevoegd met die van hun ouders, worden ten laste van deze laatsten beschouwd, ongeacht de omvang van hun inkomsten.
Artikel 138.
(01/01/2009- ...)
Een in het belastbare tijdperk overleden kind wordt geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was of het tijdens het belastbare tijdperk geboren en overleden is.
Een doodgeboren kind of een kind verloren bij een miskraam na ten minste 180 dagen zwangerschap wordt eveneens geacht op 1 januari van het aanslagjaar deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op voorwaarde dat de gebeurtenis zich gedurende het belastbaar tijdperk heeft voorgedaan.
Een in de loop van het belastbaar tijdperk vermist of ontvoerd kind dat op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, wordt geacht op die datum deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was [of het tijdens het belastbare tijdperk geboren is en werd vermist of is ontvoerd (ing. W. 22 december 2008, art. 121, I: AJ 2009)]en op voorwaarde dat de belastingplichtige aantoont dat hij de verdwijning of ontvoering uiterlijk op 31 december van het belastbaar tijdperk heeft aangegeven bij de politie of ter zake een klacht heeft ingediend bij het parket of bij de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake ontvoeringen van kinderen .
Artikel 139.
(... - ...)
Ingeval een persoon als vermeld in artikel 136, 2° tot 4°, in het belastbare tijdperk is overleden, wordt hij geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar, op voorwaarde dat hij reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was.
Artikel 140.
(... - ...)
Wanneer verscheidene afzonderlijk belastbare belastingplichtigen deel uitmaken van hetzelfde gezin, worden de in artikel 136 vermelde personen die eveneens van dat gezin deel uitmaken, beschouwd als ten laste van de belastingplichtige die in feite aan het hoofd van dat gezin staat.
Wanneer het samengetelde nettobedrag der bestaansmiddelen van die belastingplichtige en van de personen te zijnen laste lager is dan zoveel maal [1.800 EUR (verv. W. 21 juni 2002, art. 4, I: AJ 2003)] als het gezin personen ten laste plus één telt, mag die belastingplichtige ervan afzien als te zijnen laste te beschouwen de personen waarvoor hij over geen [1.800 EUR (verv. W. 21 juni 2002, art. 4, I: AJ 2003)] bestaansmiddelen beschikt en worden die personen alsdan beschouwd als ten laste van diegene van de andere van het gezin deel uitmakende belastingplichtigen die het meeste tot hun onderhoud bijdraagt.
Artikel 141.
(... - ...)
[De in de artikelen 136 en 140 vermelde bedragen van (verv. W. 10 augustus 2001, art. 28, I: AJ 2002)][1 800 EUR (verv. W. 21 juni 2002, art. 5, I: AJ 2003)] [worden gebracht op 2.600 EUR voor kinderen ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast en op (verv. W. 10 augustus 2001, art. 28, I: AJ 2002)][3 300 EUR (verv. W. 21 juni 2002, art. 5, I: AJ 2003)] [voor kinderen ten laste van een dergelijke belastingplichtige die als gehandicapt worden aangemerkt (verv. W. 10 augustus 2001, art. 28, I: AJ 2002)].
Artikel 142.
(... - ...)
Onder nettobedrag van de bestaansmiddelen wordt verstaan het brutobedrag daarvan verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt gedurende het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die middelen te verkrijgen of te behouden.
Bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden de aftrekbare kosten vastgesteld op 20 pct. van het brutobedrag van de bestaansmiddelen. Wanneer die bestaansmiddelen bestaan in bezoldigingen van werknemers of in baten, bedragen de aftrekbare kosten ten minste [250 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)].
Artikel 143.
(01/01/2009- ...)
Voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen komen niet in aanmerking :
1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies, evenals studiebeurzen en premies voor het voorhuwelijkssparen;
2° [inkomsten verkregen door een persoon met een handicap die in beginsel recht heeft op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ten belope van het maximumbedrag waarop die persoon in uitvoering van die wet recht kan hebben (verv. W. 24 juli 2008, art. 6, I: AJ 2009)];
3° pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als bedoeld in artikel 34 die zijn verkregen door in artikel 132, eerste lid, 7°, bedoelde personen, tot beloop van 14.500 EUR per jaar;
4° bezoldigingen verkregen door in artikel 135, bedoelde gehandicapten ingevolge tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats ;
5° uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing, waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben.
6° de uitkeringen vermeld in artikel 90, 3°, die zijn toegekend aan kinderen tot beloop van 1.800 EUR per jaar;
7° bezoldigingen ontvangen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten tot een bedrag van 1.500 EUR per jaar.
Artikel 144.
(... - ...)
Om uit te maken of een aan de zorgen van de belastingplichtige toevertrouwd kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is, worden bijdragen van de overheid in de onderhoudskosten van dat kind niet meegerekend.
Artikel 145.
(... - ...)
Als ten laste worden niet aangemerkt de personen die deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige en bezoldigingen genieten die voor deze laatste beroepskosten zijn.
[Onderafdeling 2bis. Vermindering voor het lange termijnsparen (ing. W. 28 december 1992, art. 86)]
[A. Algemeen (ing. W. 28 december 1992, art. 86)]
Artikel 145/1.
(01/01/2007- ...)
Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 145/2 tot 145/16 wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald:
1° als in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies die worden betaald door de werkgever via inhouding op de bezoldigingen van de werknemer of door de onderneming via inhouding op de bezoldigingen van de bedrijfsleider zonder dienstverband;
2° als bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en voor zover dat kapitaal niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening die voor de in artikel 104, 9°, bedoelde woning is aangegaan;
3° als betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om [een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning (verv. W. 27 december 2006, art. 349, I: AJ 2007)], andere dan de in artikel 104, 9°, vermelde woning, te bouwen, te verwerven of te verbouwen;
4° [als betalingen in geld voor aandelen waarop de belastingplichtige als werknemer heeft ingeschreven en die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die de belastingplichtige tewerkstelt of waarvan de vennootschap - werkgeefster in de zin van het Wetboek van vennootschappen of van een daarmee vergelijkbare regelgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte onweerlegbaar wordt geacht een dochter- of kleindochteronderneming te zijn (verv. W. 27 december 2006, art. 349, I: AJ 2007)];
5° als betalingen voor het pensioensparen;
6° ...
Artikel 145/2.
(01/01/2003- ...)
[De vermindering wordt berekend tegen een bijzondere gemiddelde aanslagvoet die overeenstemt met de belasting die op het belastbare inkomen, daaronder niet begrepen de inkomsten die ingevolge artikel 171 afzonderlijk worden belast, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 127, 130, 131, eerste lid en 134, § 2.
De aldus berekende aanslagvoet mag niet minder dan 30 pct., noch meer dan 40 pct. bedragen (verv. W. 10 augustus 2001, art. 30, I: AJ 2003)].
[B. (ing. W. 28 december 1992, art. 86)][Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming (verv. W. 28 april 2003, art. 83)]
Artikel 145/3.
(01/01/2007- ...)
De in artikel 145/1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort [aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen (verv. W. 27 december 2006, art. 350, I: AJ 2007)]en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten.
De grens van 80 pct. wordt overeenkomstig artikel 59, § 4 beoordeeld.
Wanneer de in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 1.500 EUR per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet.
[De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling (verv. W. 27 december 2006, art. 350, I: AJ 2007)].
[Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in § 1, 1°, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen.
De beperking vermeld in het vijfde lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002 (ing. W. 27 december 2006, art. 350, I: AJ 2007)].
.
[C. Premies van individuele levensverzekeringen (ing. W. 28 december 1992, art. 86)]
Artikel 145/4.
(01/01/2008- ...)
De in artikel 145/1, 2°, vermelde bijdragen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat :
1° het levensverzekeringscontract is aangegaan :
a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd ;
b) vóór de leeftijd van 65 jaar; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd worden wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan ;
c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet ;
2° de voordelen van het contract bedongen zijn :
a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar;
b) [bij overlijden :
1) wanneer het levensverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden :
- ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen;
- ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;
2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige (verv. W. 22 december 2008, art. 114, I: 1 januari 2008)];
3° die bijdragen niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van artikel 52, 7°bis.
[D. Aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen (ing. W. 28 december 1992, art. 86)]
Artikel 145/5.
(... - ...)
[De in artikel 145/1, 3°, vermelde betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat de lening is aangegaan :
1° bij een instelling die (verv. W. 17 mei 2000, art. 5, I: AJ 2001)][in de Europese Economische Ruimte (verv. W. 27 december 2004, art. 398, I: AJ 2006)][is gevestigd;
2° voor een looptijd van ten minste 10 jaar (verv. W. 17 mei 2000, art. 5, I: AJ 2001)].
Artikel 145/6.
(... - ...)
[De bijdragen en betalingen vermeld in artikel 1451, 2° en 3°, komen voor vermindering in aanmerking voor zover die uitgaven niet meer bedragen dan het positieve verschil tussen :
- enerzijds, 15 pct. van de eerste schijf van 1 250 EUR van het totale beroepsinkomen en 6 pct. van het overige, met een maximum van 1.500 EUR;
- en anderzijds het bedrag dat bij toepassing van artikel 104, 9°, is afgetrokken zonder rekening te houden met de eventuele verhoging bedoeld in artikel 116. (verv. W. 27 december 2004, art. 399, I: AJ 2006)]
[Bovendien komen betalingen als vermeld in artikel 145/1, 3°,slechts voor vermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][50.000 EUR (verv. KB 13 juli 2001, art. 2, I: 1 januari 2001)][van het aanvangsbedrag van de voor die woning aangegane leningen.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de vermindering ingevolge artikel 145/1, 2° en 3°, wordt toegepast (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
[E. Verwerving van werkgeversaandelen (ing. W. 28 december 1992, art. 86)]
Artikel 145/7.
(... - ...)
[De in artikel 145/1, 4°, vermelde betalingen in geld voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat de belastingplichtige :
1° tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, de stukken overlegt waaruit blijkt dat hij de aandelen heeft aangeschaft en deze op het einde van dat tijdperk nog in zijn bezit heeft;
2° voor hetzelfde belastbare tijdperk geen enkele vermindering geniet voor het pensioensparen.
De vermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de volgende vijf belastbare tijdperken het bewijs levert dat hij de betrokken aandelen nog in zijn bezit heeft.
Aan de voorwaarde vermeld in het tweede lid moet niet worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de werknemer-aandeelhouder is overleden.
De betalingen voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking tot een bedrag van (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][500 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)][per belastbaar tijdperk. De Koning kan dit bedrag bij een in Ministerraad overlegd besluit tot ten hoogste (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][1.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)][verhogen (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
[F. Betalingen voor het pensioensparen (ing. W. 28 december 1992, art. 86)]
Artikel 145/8.
(... - ...)
[De bedragen die ingevolge artikel 145/1, 5°, in het kader van het pensioensparen in aanmerking komen voor vermindering, zijn die welke in België definitief worden betaald :
1° of wel voor het aanleggen van een collectieve spaarrekening;
2° of wel voor het aanleggen van een individuele spaarrekening;
3° of wel als premie van een spaarverzekering.
Het bedrag dat voor vermindering in aanmerking komt is beperkt tot (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][625 EUR (verv. KB 27 augustus 1993, art. 63/4bis, I: AJ 2006)][per belastbaar tijdperk. Elke echtgenoot is gerechtigd op de vermindering indien hij persoonlijk houder is van een spaarrekening of een spaarverzekering. Het voormelde bedrag kan bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit tot ten hoogste (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][1.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)][worden verhoogd.
De betalingen in een belastbaar tijdperk mogen slechts worden verricht voor één enkele collectieve spaarrekening of één enkele individuele spaarrekening of één enkele spaarverzekering (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
Artikel 145/9.
(01/01/2008- ...)
De betalingen komen slechts voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat:
1° de collectieve spaarrekening of de individuele spaarrekening is geopend of de spaarverzekering is aangegaan:
a) door een rijksinwoner of een inwoner van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte vanaf de leeftijd van 18 jaar en vóór de leeftijd van 65 jaar;
b) voor een looptijd van ten minste 10 jaar;
2° de voordelen bij het aangaan van het contract bedongen zijn:
a) bij leven, ten bate van de belastingplichtige zelf;
[b) bij overlijden :
1) wanneer het spaarverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden :
- ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen;
- ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;
2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige (verv. W. 22 december 2008, art. 115, I: 1 januari 2008)];
3° de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte een attest voorlegt waarvan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde het model vastlegt.
De vermindering wordt niet meer verleend met ingang van het belastbare tijdperk waarin de spaartegoeden, kapitalen of afkoopwaarden zijn uitgekeerd die afzonderlijk belastbaar zijn ingevolge artikel 171, 2°, e, behoudens indien de uitkering het gevolg is van het overlijden van de belastingplichtige, of waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft.
Artikel 145/10.
(... - ...)
[De in artikel 145/15 vermelde instellingen en ondernemingen mogen, naar het geval, per belastingplichtige slechts één enkele collectieve of één enkele (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][individuele (ing. W. 6 juli 1994, art. 20, I: AJ 1992)][spaarrekening openen of slechts één enkele spaarverzekering afsluiten. Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 145/8, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag. Deze instellingen en ondernemingen stellen de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde in kennis :
1° van het openen van een spaarrekening of het aangaan van een spaarverzekering;
2° van het jaarbedrag van de betalingen van elke houder (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
[De in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt (ing. W. 6 juli 1994, art. 20, I: AJ 1995)].
Artikel 145/11.
(01/04/2004- ...)
[De beheersvennootschap van de overeenkomstig artikel 14516 erkende pensioenspaarfondsen moet de activa van dat fonds en de inkomsten van die activa, na aftrek van de kosten, uitsluitend beleggen in de investeringen vermeld en binnen de grenzen vastgelegd in 1° tot 4° hierna :
1° ten hoogste 20 pct. van de in bezit zijnde investeringen die hierna zijn omschreven in 2° tot 4°, mogen in een andere munt dan de euro uitgedrukt zijn;
2° ten hoogste 75 pct. van de in bezit zijnde activa mogen worden geïnvesteerd in obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, in hypothecaire leningen en in gelddeposito's binnen de volgende grenzen en overeenkomstig de volgende modaliteiten :
- in obligaties en andere schuldinstrumenten in euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of onvoorwaardelijk gewaarborgd, in hoofdsom en in interest, door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, door een van zijn politieke onderafdelingen, door andere openbare lichamen of instellingen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte of door een supranationale organisatie waarvan een of meer leden van de Europese Economische Ruimte deel uitmaken of in hypothecaire leningen in euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
- maximum 40 pct. van het totaal van die obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, van die hypothecaire leningen en van die gelddeposito's mag bestaan uit activa, in euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven door publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen uit een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of uit gelddeposito's, in euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, met een looptijd van meer dan één jaar bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van deze Lidstaat;
- maximum 40 pct. van het totaal van die obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, van die hypothecaire leningen en van die gelddeposito's mag bestaan uit activa, in de munt van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of onvoorwaardelijk gewaarborgd, in hoofdsom en in interest, door een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, door andere openbare lichamen of instellingen van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, of door een supranationale organisatie waarvan geen enkel lid van de Europese Economische Ruimte deel uitmaakt, of uit activa in de munt van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, met een looptijd van meer dan één jaar, uitgegeven door publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen uit diezelfde Staat, of uit gelddeposito's, in de munt van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, met een looptijd van meer dan één jaar bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van deze Staat;
3° ten hoogste 75 pct. van de in bezit zijnde activa mogen rechtstreeks worden geïnvesteerd in de volgende aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden binnen de volgende grenzen en overeenkomstig de volgende modaliteiten :
- maximum 70 pct. van het totaal van die aandelen en waarden mag rechtstreeks bestaan uit aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden van vennootschappen naar het recht van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarvan de beurskapitalisatie meer bedraagt dan 1.000.000.000 EUR of de tegenwaarde daarvan uitgedrukt in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt;
- maximum 30 pct. van het totaal van die aandelen en waarden mag rechtstreeks bestaan uit aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden van vennootschappen naar het recht van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarvan de beurskapitalisatie minder bedraagt dan 1.000.000.000 EUR of de tegenwaarde daarvan uitgedrukt in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt;
- maximum 20 pct. van het totaal van die aandelen en waarden mag rechtstreeks bestaan uit aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden van vennootschappen naar het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, die niet in euro of in een munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn uitgedrukt, en die genoteerd zijn op een regelmatig werkende markt, waarop wordt toegezien door overheden die erkend zijn door de publieke overhaid van een Lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;
4° ten hoogste 10 pct. van de tegoeden mogen worden geïnvesteerd in contanten op een rekening in euro of in een munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (verv. W. 17 mei 2004, art. 2, I: 1 april 2004)].
Artikel 145/12.
(... - ...)
[Bij de opening van een individuele spaarrekening moet de belastingplichtige aan de instelling of onderneming, waarbij die rekening wordt geopend, de schriftelijke verbintenis overleggen om de op zijn rekening geboekte sommen, alsmede de terugbetalingen en de opbrengsten van de verkoop van roerende waarden, te beleggen op de wijze en in de verhoudingen als omschreven in artikel 145/11. De belegging moet geschieden binnen twee maanden na de betaling of de terbeschikkingstelling van de bedragen.
Het naleven van die verbintenis moet ten laatste op de dag van de betaling blijken uit de overlegging van een schriftelijke beleggingsopdracht aan de instelling of onderneming waaraan de betaling is verricht.
De houder van een individuele spaarrekening mag evenwel aan de instelling of onderneming waarbij die rekening is geopend volmacht geven om de op zijn rekening geboekte sommen te beleggen op de wijze en volgens de verhoudingen als omschreven in artikel 145/11.
Wanneer geen schriftelijke beleggingsopdracht wordt overgelegd of de in de opdracht vermelde belegging niet overeenstemt met het bepaalde in artikel 145/11 of wanneer de in het vorige lid vermelde volmacht niet is gegeven, wordt de betaalde som niet op de individuele spaarrekening geboekt.
De inkomsten uit de individuele spaarrekening worden, na aftrek van de kosten, volledig belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][145/11 (verv. W. 17 mei 2004, art. 3, I: 1 april 2004)].
[De Koning bepaalt de wijze waarop de toepassing van dit artikel wordt nagegaan (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
Artikel 145/13.
(... - ...)
[De dekkingswaarden van de technische reserves betreffende de activiteiten van de spaarverzekering worden belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 145/11 (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
Artikel 145/14.
(... - ...)
[De vermindering voor pensioensparen kan niet samen met de vermindering voor verwerving van werkgeversaandelen ingevolge artikel 145/1, 4°, worden verkregen (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
Artikel 145/15.
(... - ...)
[Alleen (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][de in artikel 56, § 1, vermelde instellingen (verv. W. 22 december 1998, art. 16, I: AJ 1998)][mogen collectieve of individuele spaarrekeningen openen. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, hetzelfde recht toestaan aan beursvennootschappen naar Belgisch recht.
Alleen verzekeringsondernemingen die de tak levensverzekering beoefenen overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, mogen spaarverzekeringen afsluiten (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)] .
Artikel 145/16.
(... - ...)
[Voor de toepassing van het pensioensparen en van artikel 34, § 1, 3°, wordt verstaan onder :
1° collectieve spaarrekening, de delen van (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)][pensioenspaarfondsen (verv. W. 6 juli 1994, art. 22, I: AJ 1992)][die door de Minister van Financiën onder de door de Koning bepaalde voorwaarden zijn erkend voor het vormen van spaartegoeden die beschikbaar worden bij leven of bij overlijden; die delen worden op naam ingeschreven bij een van de in artikel 145/15, eerste lid, vermelde instellingen en ondernemingen;
2° individuele spaarrekening, de door de belastingplichtige aangeschafte roerende waarden en, bijkomend, de op rekening gehouden bedragen, met het oog op het vormen van een spaartegoed dat beschikbaar wordt bij leven of bij overlijden; die waarden en bedragen worden op naam ingeschreven bij een van de in artikel 145/15, eerste lid, vermelde instellingen of ondernemingen;
3° spaarverzekering, de verzekering door de belastingplichtige op zijn hoofd aangegaan om een pensioen, een rente of een kapitaal bij leven of bij overlijden te vestigen bij een in artikel 145/15, tweede lid, vermelde verzekeringsonderneming (ing. W. 28 december 1992, art. 86, I: AJ 1993)].
[G. (ing. W. 25 januari 1999, art. 206)][... (opgeh. W. 24 december 2002, art. 24, I: AJ 2004)]
Artikel 145/16bis.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 24 december 2002, art. 24, I: AJ 2004)]
[Onderafdeling 2ter. (ing. W. 28 december 1992, art. 86)][... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 400)]
Artikel 145/17.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 400, I: AJ 2006)]
Artikel 145/18.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 400, I: AJ 2006)]
Artikel 145/19.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 400, I: AJ 2006)]
Artikel 145/20.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 400, I: AJ 2006)]
[Onderafdeling 2quater. Vermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (verv. W. 21 december 1994, art. 93)][en voor prestaties betaald met dienstencheques (ing. W. 20 juli 2001, art. 8)][andere dan sociale dienstencheques (ing. W. 22 december 2009, art. 17)]
Artikel 145/21.
(01/01/2021- ...)
Onder de voorwaarden bepaald in artikel 145/22 , wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de uitgaven tot ten hoogste 1.810 EUR die geen beroepskosten zijn en die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor prestaties, te verrichten door een werknemer in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen of voor prestaties betaald met dienstencheques [bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, andere dan sociale dienstencheques (ing. W. 22 december 2009, art. 18, I: 1 januari 2009)].
De belastingvermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen wordt verleend binnen de perken bepaald in artikel 145/2.
De belastingvermindering voor uitgaven gedaan voor prestaties betaald met [de in het eerste lid bedoelde (ing. W. 22 december 2009, art. 18, I: 1 januari 2009)] dienstencheques is gelijk aan 20 pct.
Voor het bepalen van het bedrag van de in het eerste lid vermelde uitgaven wordt alleen rekening gehouden met de nominale waarde van de P.W.A.-cheques vermeld in de reglementering betreffende de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen of met de nominale waarde van [de in het eerste lid bedoelde dienstencheques (verv. W. 22 december 2009, art. 18, I: 1 januari 2009)].
Artikel 145/22.
(... - ...)
[De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de in artikel 145/21 vermelde uitgaven moeten voldoen om voor belastingvermindering in aanmerking te komen (ing. W. 30 maart 1994, art. 8, I: AJ 1995)].
Artikel 145/23.
(... - ...)
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de in artikel 145/21 vermelde uitgaven evenredig omgedeeld op ieders belastbare inkomen (verv. W. 10 augustus 2001, art. 32, I: AJ 2005)]
[Onderafdeling IIquinquies. (ing. W. 10 augustus 2001, art. 33)][Vermindering voor energiebesparende uitgaven in een woning (verv. W. 23 december 2009, art. 120)]
Artikel 145/24.
(01/01/2013- ...)
§ 1. [Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor de isolatie van het dak van een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is.
De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die :
a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten;
b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek;
c) betrekking hebben op werken die worden verricht aan een woning waarvan de ingebruikneming minder dan vijf jaar voorafgaat aan de aanvang van die werken.
De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de werkelijk betaalde uitgaven bedoeld in het eerste lid.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 2.000 euro. Dit bedrag wordt echter verhoogd met 600 euro voor zover deze verhoging uitsluitend betrekking heeft op een overgedragen vermindering voor uitgaven voor de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie.
Wanneer het totaal van de belastingvermindering en de overgedragen belastingverminderingen het in het vierde lid beoogde grensbedrag overschrijdt, kan het overschot dat betrekking heeft op het nog overdraagbaar gedeelte van de overgedragen verminderingen, worden overgedragen (verv. W. 28 december 2011, art. 41, I: van toepassing op de uitgaven die worden betaald vanaf 1 januari 2013)].
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de uitgaven met betrekking tot een in het eerste lid bedoelde woning evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.
De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken in verband met de in het eerste lid bedoelde uitgaven moeten voldoen en de volgorde waarin de in deze paragraaf bedoelde verminderingen worden aangerekend.
§ 2. [... (opgeh. W. 28 december 2011, art. 41, I: AJ 2013)]
§ 3. Een belastingvermindering wordt verleend aan de in § 1, eerste lid, bedoelde belastingplichtige voor de interesten die betrekking hebben op leningovereenkomsten als bedoeld in artikel 2 van de economische herstelwet van 27 maart 2009.
De belastingvermindering bedraagt [30 pct. (verv. W. 28 december 2011, art. 41, I: van toepassing op de uitgaven die worden betaald vanaf 1 januari 2012)] van de interesten die werkelijk werden gedragen tijdens het belastbaar tijdperk na aftrek van de tussenkomst van de Staat bedoeld in artikel 2 van de economische herstelwet van 27 maart 2009.
De belastingvermindering is niet van toepassing op de interesten :
a) die in aanmerking werden genomen als werkelijke beroepskosten;
b) waarvoor de toepassing van de artikelen 14, 104, 9°, of 526 werd gevraagd.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de in het eerste lid bedoelde belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.
[Onderafdeling IIsexies. Vermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid (ing. W. 8 april 2003, art. 110)]
Artikel 145/25.
(01/01/2011- ...)
Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid en waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is.
Een zone voor positief grootstedelijk beleid is een gemeente of een afgebakend deel van een gemeente waar het woon- en leefklimaat moet worden verbeterd door specifieke maatregelen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zones voor positief grootstedelijk beleid voor een periode van 6 kalenderjaren. Een hernieuwing van de periode is mogelijk na een nieuwe wetenschappelijke studie.
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden :
1° op het ogenblik van de uitvoering van de werken is die woning de enige woning van de belastingplichtige;
2° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen;
3° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 2.500 EUR;
4° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden [verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige (verv. W. 14 april 2011, art. 79, I: van toepassing op de werken die vanaf 1 januari 2011 worden uitgevoerd)].
De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die :
a) in aanmerking komen voor de bepaling van de verantwoorde beroepskosten;
b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek;
c) in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 104, 8°, of 14524.
De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de werkelijk gedane uitgaven.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan [1000 EUR (verv. W. 9 juli 2004, art. 42, I: te bepalen door de Koning)] per woning bedragen.
Bij een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het aandeel van elk der echtgenoten in het kadastraal inkomen van de woning waaraan de werken zijn uitgevoerd.
De Koning bepaalt de aard van de in het tweede lid, 4°, bedoelde dienstverrichtingen en de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.
[Onderafdeling IIsepties. Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Kringloopfonds - Terugname van de vermindering (ing. W. 8 april 2003, art. 113)]
Artikel 145/26.
(... - ...)
[§ 1. In geval van inschrijving op obligaties met een looptijd van 60 maanden die door het Kringloopfonds op naam worden uitgegeven, wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan.
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten :
1° de obligaties moeten, behalve bij overlijden, gedurende de volledige periode in het bezit blijven van de inschrijver;
2° bij vervreemding binnen de periode van 60 maanden heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering;
3° bij overlijden van de inschrijver betaalt het Kringloopfonds aan de rechtverkrijgenden het volledig bedrag van de obligaties uit, met inbegrip van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten. De voorheen verkregen belastingvermindering blijft behouden;
4° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in § 3 vermelde document over.
De belastingvermindering is gelijk aan 5 pct. van de werkelijk gedane betalingen.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 210 EUR bedragen.
Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering indien de obligaties op zijn persoonlijke naam zijn uitgegeven.
§ 2. Wanneer de in § 1, tweede lid, 1°, gestelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de obligaties uitgegeven door het Kringloopfonds heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt de belasting met betrekking tot de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig § 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.
§ 3. Het Kringloopfonds stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, een document op en zendt een exemplaar aan de inschrijver en een ander aan de belastingsdienst waarvan hij afhangt, met daarin :
- voor het jaar van verwerving : de bedragen die recht geven op de vermindering en het bedrag van de toe te passen vermindering, alsmede de bevestiging dat de obligaties op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver;
- voor het jaar van overlijden van de inschrijver : het bedrag dat aan de rechtverkrijgenden is uitgekeerd ingevolge de verplichte uitbetaling, en het bedrag van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten;
- voor het jaar waarin de termijn van 60 maanden verstrijkt : naargelang het geval, de bevestiging dat de obligaties ofwel in het bezit zijn gebleven van de inschrijver tot het einde van de termijn, ofwel zijn vervreemd vóór het verstrijken van de termijn met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering;
- voor het jaar van vervreemding : het aantal nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering (ing. W. 8 april 2003, art. 113, I: 27 april 2003)].
[Onderafdeling IIocties. Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Startersfonds - Terugname van de vermindering (ing. W. 8 april 2003, art. 116)]
Artikel 145/27.
(... - ...)
[§ 1. In geval van inschrijving op obligaties met een looptijd (ing. W. 8 april 2003, art. 116, I: 27 april 2003)][van minstens 60 maanden (verv. W. 22 december 2003, art. 290, I: 10 januari 2004)][die door het Startersfonds op naam worden uitgegeven, wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan.
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten :
1° de obligaties moeten, behalve bij overlijden, (ing. W. 8 april 2003, art. 116, I: 27 april 2003)][gedurende ten minste 60 maanden ononderbroken (verv. W. 22 december 2003, art. 290, I: 10 januari 2004)][in het bezit blijven van de inschrijver;
2° bij vervreemding (ing. W. 8 april 2003, art. 116, I: 27 april 2003)][... (geschr. W. 22 december 2003, art. 290, I: 10 januari 2004)][heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering;
3° bij overlijden van de inschrijver betaalt het Startersfonds aan de rechtverkrijgenden het volledig bedrag van de obligaties uit, met inbegrip van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten. De voorheen verkregen belastingvermindering blijft behouden;
4° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in § 3 vermelde document over.
De belastingvermindering is gelijk aan 5 pct. van de werkelijk gedane betalingen.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 210 EUR bedragen.
Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering indien de obligaties op zijn persoonlijke naam zijn uitgegeven.
§ 2. Wanneer de in § 1, tweede lid, 1°, gestelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de obligaties uitgegeven door het Startersfonds heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt de belasting met betrekking tot de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig § 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.
§ 3. Het Startersfonds stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, een document op en zendt een exemplaar aan de inschrijver en een ander aan de belastingsdienst waarvan hij afhangt, met daarin :
- voor het jaar van verwerving : de bedragen die recht geven op de vermindering en het bedrag van de toe te passen vermindering, alsmede de bevestiging dat de obligaties op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver;
- voor het jaar van overlijden van de inschrijver : het bedrag dat aan de rechtverkrijgenden is uitgekeerd ingevolge de verplichte uitbetaling, en het bedrag van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten;
- voor het jaar waarin de termijn van 60 maanden verstrijkt : naargelang het geval, de bevestiging dat de obligaties ofwel in het bezit zijn gebleven van de inschrijver tot het einde van de termijn, ofwel zijn vervreemd vóór het verstrijken van de termijn met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering;
- voor het jaar van vervreemding: (ing. W. 8 april 2003, art. 116, I: 27 april 2003)][wanneer deze gebeurt in de loop van een jaar dat het verstrijken van de termijn van 60 maanden voorafgaat (ing. W. 22 december 2003, art. 290, I: 10 januari 2004)][het aantal nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering (ing. W. 8 april 2003, art. 116, I: 27 april 2003)].
[Onderafdeling IInonies. (ing. W. 9 juli 2004, art. 44)][Vermindering voor de uitgaven met het oog op de verwerving van een elektrisch voertuig of met het oog op de installatie van een oplaadpunt voor elektrische voertuigen (verv. W. 23 december 2009, art. 122)]
Artikel 145/28.
(01/01/2010- ...)
§ 1. [Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende het belastbaar tijdperk met het oog op de verwerving in nieuwe staat van (verv. W. 22 december 2009, art. 20, I: van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 145/28 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is hersteld door artikel 20 van deze wet)][een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus of (ing. W. 23 december 2009, art. 123, I: van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012)][een motorfiets, driewieler of vierwieler zoals omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen op voorwaarde dat :
a) ze uitsluitend worden aangedreven door een elektrische motor;
b) ze geschikt zijn voor het vervoer van tenminste twee personen;
c) voor de besturing ervan het bezit van een Belgisch rijbewijs geldig voor voertuigen van categorie A of B of een gelijkwaardig Europees of buitenlands rijbewijs vereist is.
De belastingvermindering is niet van toepassing op de uitgaven die in aanmerking komen voor de toepassing van de korting op factuur bedoeld in artikel 147 van de programmawet van 27 april 2007 (verv. W. 22 december 2009, art. 20, I: van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 145/28 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is hersteld door artikel 20 van deze wet)].
[De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de aanschaffingswaarde bij de aankoop van een motorfiets, een driewieler of een vierwieler met een maximum van: (verv. W. 23 december 2009, art. 123, I: van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012)]
[- 3.280 euro in geval van aanschaffing van een vierwieler;
- 2.000 euro in geval van aanschaffing van een motorfiets of een driewieler (verv. W. 22 december 2009, art. 20, I: van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 145/28 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is hersteld door artikel 20 van deze wet)].
[Voor de uitgaven betaald in de jaren 2010 tot 2012, is de belastingvermindering gelijk aan 30 pct. van de aanschaffingswaarde met een maximum van 6.500 euro bij de aankoop van een uitsluitend door een elektrische motor aangedreven personenwagen, wagen dubbel gebruik of minibus (ing. W. 23 december 2009, art. 123, I: van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012)]
[§ 2. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering, evenals de wijze waarop het bewijs wordt geleverd dat het voertuig voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden (verv. W. 22 december 2009, art. 20, I: van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 145/28 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is hersteld door artikel 20 van deze wet)].
[§ 3. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 met het oog op de installatie van een aan de buitenkant van een woning geplaatst oplaadpunt voor elektrische voertuigen.
De belastingvermindering is gelijk aan 40 pct. van de werkelijk gedane uitgaven bedoeld in het eerste lid met een maximum van 180 euro.
De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die :
a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten;
b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek;
c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 104, 8°, 145/24, 145/25, 145/30 en145/31.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de in het eerste lid bedoelde uitgaven evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten (ing. W.23 december 2009, art. 123, I: van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012)].
[Onderafdeling IIdecies. Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost - Terugname van de vermindering (ing. W. 27 december 2005, art. 156)]
Artikel 145/29.
(... - ...)
[§ 1. In geval van inschrijving op obligaties met een looptijd van 60 maanden die door het Fonds ter reductie van de globale energiekostop naam worden uitgegeven, wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan.
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten :
1° de obligaties moeten, behalve bij overlijden, gedurende de volledige periode in het bezit blijven van de inschrijver;
2° bij vervreemding binnen de periode van 60 maanden heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering;
3° bij overlijden van de inschrijver betaalt het Fonds ter reductie van de globale energiekost aan de rechtverkrijgenden het volledig bedrag van de obligaties uit, met inbegrip van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten. De voorheen verkregen belastingvermindering blijft behouden;
4° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in § 3 bedoelde document over.
De belastingvermindering is gelijk aan 5 pct. van de werkelijk gedane betalingen.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 210 euro bedragen.
Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering indien de obligaties op zijn persoonlijke naam zijn uitgegeven.
§ 2. Wanneer de in § 1, tweede lid, 1°, gestelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de obligaties uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt de belasting met betrekking tot de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig § 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.
§ 3. Het Fonds ter reductie van de globale energiekost stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, een document op en zendt een exemplaar aan de inschrijver en een ander aan de belastingsdienst waarvan hij afhangt, met daarin
- voor het jaar van verwerving : de bedragen die recht geven op de vermindering en het bedrag van de toe te passen vermindering, alsmede de bevestiging dat de obligaties op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver;
- voor het jaar van overlijden van de inschrijver : het bedrag dat aan de rechtverkrijgenden is uitgekeerd ingevolge de verplichte uitbetaling, en het bedrag van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten;
- voor het jaar waarin de termijn van 60 maanden verstrijkt : naargelang het geval, de bevestiging dat de obligaties ofwel in het bezit zijn gebleven van de inschrijver tot het einde van de termijn, ofwel zijn vervreemd vóór het verstrijken van de termijn met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering;
- voor elk van de andere jaren : naargelang het geval, de bevestiging dat de obligaties ofwel op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver, ofwel zijn vervreemd met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering (ing. W. 27 december 2005, art. 156, I: 9 januari 2006)].
[Onderafdeling IIundecies. Vermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen (ing. W. 27 december 2006, art. 14)]
Artikel 145/30.
(01/01/2011- ...)
Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in België waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is en welke hij verhuurt via een sociaal verhuurkantoor.
De vermindering is niet van toepassing voor de uitgaven die :
a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten;
b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek;
c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 104, 8°, 145/24 of 145/25.
De vermindering wordt toegekend onder de volgende voorwaarden :
1° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen;
2° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 7.500 EUR;
3° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden [verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige (verv. W. 14 april 2011, art.80, I: van toepassing op de werken die vanaf 1 januari 2011 worden uitgevoerd)].
De belastingvermindering wordt toegekend voor een periode van negen opeenvolgende belastbare tijdperken waarin het kadastraal inkomen van de woning is begrepen in de belastbare inkomsten en dit tegen 5 pct. van de werkelijk gedane uitgaven voor elk van de belastbare tijdperken, met een jaarlijks maximum van 750 EUR, tot zolang de woning onder de vereiste voorwaarden in huur wordt gegeven.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering proportioneel verdeeld in functie van het gedeelte van elke echtgenoot in het kadastraal inkomen van de woning waarin de werken werden uitgevoerd.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de aard van de werken bedoeld in het derde lid, 3°.
Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.
De Koning bepaalt tevens de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.
[Onderafdeling IIduodecies. Vermindering voor uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand (ing. W. 27 december 2006, art. 15)]
Artikel 145/31.
(10/01/2010- ...)
Een belastingvermindering wordt verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de beveiliging van een woning tegen inbraak of brand waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is.
De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die :
a) [in aanmerking genomen zijn (verv. W. 22 december 2009, art. 22, I: 10 januari 2010)] als werkelijke beroepskosten;
b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek;
c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 104, 8°, 14524, 14525 of 14530.
De belastingvermindering is gelijk aan 50 pct. van de in het eerste lid bedoelde uitgaven.
Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 500 EUR per woning bedragen.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de uitgaven met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woning evenredig omgedeeld in functie van :
- het aandeel van elk der echtgenoten in het kadastraal inkomen van die woning, voor de echtgenoten die eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker zijn;
- het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten, voor echtgenoten die huurder zijn.
De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken met betrekking tot de uitgaven bedoeld in het eerste lid moeten voldoen.
Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.
De Koning bepaalt tevens de toepassingsmodaliteiten van de vermindering.
[Onderafdeling IIterdecies. Vermindering voor uitgaven voor een ontwikkelingsfonds - terugname van de vermindering (ing. W. 1 juni 2008, art. 4)]
Artikel 145/32.
(01/01/2010- ...)
§ 1. [In geval van inschrijving op aandelen op naam van een erkend ontwikkelingsfonds zoals bedoeld in de wet van 1 juni 2008 houdende de invoering van een belastingvermindering voor aandelen in ontwikkelingsfondsen voor microfinanciering in ontwikkelingslanden en houdende de vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning als ontwikkelingsfonds wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan.
De gestorte sommen moeten echter minimaal 250 EUR bedragen.
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten :
1° de aandelen moeten, behalve bij overlijden, gedurende ten minste 60 maanden ononderbroken in het bezit blijven van de inschrijver;
2° bij vervreemding binnen de periode van 60 maanden heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering;
3° bij overlijden van de inschrijver blijft de voorheen verkregen belastingvermindering behouden;
4° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in paragraaf 3 bedoelde document over.
De belastingvermindering is gelijk aan 5 pct. van de werkelijk gedane betalingen, met een maximum van 210 EUR per belastbaar tijdperk.
Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering, indien de aandelen op zijn/haar persoonlijke naam zijn uitgegeven.
§ 2. Wanneer de in paragraaf 1, tweede lid, 1°, bedoelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de aandelen heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt de belasting met betrekking tot de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig paragraaf 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.
§ 3. Elk erkend ontwikkelingsfonds stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, een document op en zendt een exemplaar aan de inschrijver en een ander aan de aanslagdienst waarvan hij afhangt met daarin :
- voor het jaar van verwerving : de bedragen die recht geven op de vermindering en het bedrag van de toe te passen vermindering, alsmede de bevestiging dat de aandelen op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver;
- voor het jaar van overlijden van de inschrijver : het bedrag dat aan de rechtverkrijgenden is uitgekeerd;
- voor het jaar waarin de termijn van 60 maanden verstrijkt : naargelang het geval, de bevestiging dat de aandelen ofwel in het bezit zijn gebleven van de inschrijver tot het einde van de termijn, ofwel zijn vervreemd vóór het verstrijken van de termijn met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering;
- voor het jaar van vervreemding : wanneer deze gebeurt in de loop van een jaar dat het verstrijken van de termijn van 60 maanden voorafgaat het aantal nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering (verv. W. 21 december 2009, art. 2, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 2010 gestorte sommen)].
Onderafdeling III. Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten
Artikel 146.
(01/01/2009- ...)
Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende begripsomschrijvingen :
1° pensioenen : pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als vermeld in artikel 34;
2° ...
2°bis ...
3° werkloosheidsuitkeringen : wettelijke en extra-wettelijke uitkeringen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke onvrijwillige werkloosheid [doch met uitsluiting van de in artikel 31bis, derde lid, 1°, bedoelde uitkeringen, (ing. W. 22 december 2008, art. 122, I: AJ 2009)] alsmede het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst, voor het saldo dat overblijft na toepassing van artikel 38, §1, eerste lid, 13°;
4° wettelijke ziekte- en invaliditeits-uitkeringen : uitkeringen krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte of invaliditeit ;
5° andere vervangingsinkomsten : vergoedingen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, baten of bezoldigingen met uitzondering van de sub 3° en 4° vermelde vervangingsinkomsten en, bij gebrek aan werkhervatting bij een andere werkgever of bij gebrek aan werkhervatting als zelfstandige, van de in artikel 31bis, eerste lid, 2°, vermelde aanvullende vergoedingen.
Artikel 147.
(01/01/2010- ...)
Op de belastingen met betrekking tot pensioenen en vervangingsinkomsten worden de volgende verminderingen verleend :
1° als het netto-inkomen uitsluitend uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat : 1 344,57 EUR;
2° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat : een gedeelte van het in 1° bedoelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen, enerzijds, het netto bedrag van de pensioenen en de andere vervangingsinkomsten en, anderzijds, het netto-inkomen met uitsluiting :
a) van het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen, in geval van het verkrijgen van :
- ofwel, een in artikel 31 bis, derde lid, 2°, bedoelde aanvullende vergoeding;
- ofwel, een in artikel 31 bis, derde lid, 2°, bedoelde aanvullende vergoeding samen met een in artikel 31 bis, eerste lid, 1 °, eerste streepje, en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding;
- ofwel, een [in artikel 31 bis, eerste lid, 1°, tweede streepje, (verv. W. 27 maart 2009, art. 9, I: AJ 2010)] en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding;
b) van de activiteitsinkomsten, in geval van het verkrijgen door een belastingplichtige die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, van een wettelijk pensioen dat het bedrag bedoeld in artikel 154, § 2, 1°, niet overschrijdt of in geval van het verkrijgen van een overlevingspensioen.
3°...
4° ...
5° [...(opgeh. W. 22 december 2009, art.23, I: AJ 2010)]
6° [...(opgeh. W. 22 december 2009, art.23, I: AJ 2010)]
7° [als het netto-inkomen uitsluitend uit werkloosheidsuitkeringen bestaat : 1.344,57 euro (verv. W. 22 december 2009, art. 23, I: AJ 2010)];
8° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit [werkloosheidsuitkeringen (verv. W. 22 december 2009, art. 23, I: AJ 2010)] bestaat : een gedeelte [van het in 7° vermelde bedrag (verv. W. 22 december 2009, art. 23, I: AJ 2010)] , welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de [werkloosheidsuitkeringen (verv. W. 22 december 2009, art. 23, I: AJ 2010)] enerzijds en het netto-inkomen anderzijds;
9° als het netto-inkomen uitsluitend uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat : 1 725,98 EUR;
10° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat : een gedeelte van het in 9° vermelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen enerzijds en het netto-inkomen anderzijds.
Onder activiteitsinkomsten als bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verstaan de beroepsinkomsten verminderd met :
1° de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde inkomsten;
2° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten.
[... (opgeh. W. 22 december 2009, art.23, I: AJ 2010)]
Artikel 148.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 30 maart 1994, art. 27, I: AJ 1995)]
Artikel 149.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 27 maart 2009, art. 10, I: AJ 2010)]
Artikel 150.
(01/01/2010- ...)
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden [... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 24, I: AJ 2010)] de in deze onderafdeling bepaalde verminderingen en grenzen per belastingplichtige berekend.
[... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 24, I: AJ 2010)]
Artikel 151.
(01/01/2010- ...)
Wanneer het belastbare inkomen 18 600 EUR of meer bedraagt, [worden de verminderingen voor werkloosheidsuitkeringen (verv. W. 27 maart 2009, art. 12, I: AJ 2010)][... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 25, I: AJ 2010)], andere dan die welke zijn toegekend aan werklozen die op 1 januari van het aanslagjaar 58 jaar of ouder zijn en een anciënniteitstoeslag bevatten, niet toegepast. Wanneer het belastbare inkomen begrepen is tussen 14 900 EUR en 18 600 EUR, [worden die verminderingen slechts verleend (verv. W. 27 maart 2009, art. 12, I: AJ 2010)] tot een deel dat wordt bepaald naar de verhouding tussen, eensdeels, het verschil tussen 18 600 EUR en het belastbare inkomen en, anderdeels, het verschil tussen 18 600 EUR en 14 900 EUR.
Artikel 152.
(... - ...)
[Wanneer het belastbare inkomen 29 800 EUR of meer bedraagt, worden de niet in artikel 151 vermelde verminderingen slechts tot één derde verleend. Wanneer het belastbare inkomen begrepen is tussen 14 900 EUR en 29 800 EUR, wordt deze grens van één derde vermeerderd met een deel van de resterende tweederde bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, het verschil tussen 29.800 EUR en het belastbare inkomen en, anderdeels, het verschil tussen 29 800 EUR en 14 900 EUR (verv. W. 10 augustus 2001, art. 39, I: AJ 2005)].
Artikel 152bis.
(... - ...)
[Van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende vermindering wordt een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het verschil tussen het overeenkomstig artikel 131, eerste lid, 1° of 2°, toegepaste bedrag van de belastingvrije som en het in artikel 131, eerste lid, 3°, vermelde bedrag, wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige uitsluitend bestaat uit :
- ofwel pensioenen of andere vervangingsinkomsten;
- ofwel werkloosheidsuitkeringen;
- ofwel wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen.
In de andere gevallen wordt van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende verminderingen een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het in het vorige lid vermelde verschil, vermenigvuldigd met de verhouding tussen respectievelijk het bedrag van de pensioenen of andere vervangingsinkomsten, van de werkloosheidsuitkeringen of van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het belastbaar inkomen van de belastingplichtige (ing. W. 8 juni 2008, art. 65, I: AJ 2009)].
Artikel 153.
(... - ...)
Geen vermindering ingevolge deze onderafdeling mag hoger zijn dan het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op de inkomsten waarvoor zij is verleend.
Artikel 154.
(01/01/2010- ...)
§ 1. Een bijkomende vermindering wordt verleend wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten.
De bijkomende vermindering wordt berekend volgens de in de volgende paragrafen bepaalde regels.
§ 2. De bijkomende vermindering is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit :
1° pensioenen of vervangingsinkomsten en het totale bedrag van die inkomsten niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid (ing. W. 21 december 2009, art. 3, I: AJ 2010)], de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen;
2° [werkloosheidsuitkeringen en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend tijdens de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid (verv. W. 21 december 2009, art. 3, I: AJ 2010)];
3° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het bedrag van die inkomsten niet hoger is dan tien negenden van het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid (ing. W. 21 december 2009, art. 3, I: AJ 2010)], de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de totale netto-inkomens van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid.
§ 3. In de andere dan in § 2 bedoelde gevallen is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen :
1° het bedrag van de belasting die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153
en
2° het verschil tussen :
- wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, die pensioenen of vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 1 °, van toepassing is;
- wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 2°, van toepassing is;
- wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, die wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 3°, van toepassing is.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, eerste streepje, wordt de bijkomende vermindering in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het totaal van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid.
De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153.
[Onderafdeling IIIbis. Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag (ing. W. 3 juli 2005, art. 23)]
Artikel 154bis.
(20/11/2011- ...)
Er wordt een belastingvermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die :
- hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
- hetzij als de contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht [bpost (verv. W. 7 november 2011, art. 3, I: 20 november 2011)], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
De belastingvermindering is gelijk aan 24,75 pct. van het totaal van de berekeningsgrondslagen voor de overwerktoeslag betreffende de uren die de werknemer tijdens het belastbare tijdperk als overwerk heeft gepresteerd. Indien meer dan 130 uren als overwerk zijn gepresteerd, wordt dat totaal slechts in aanmerking genomen ten belope van een deel dat wordt bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, 130 uren en, anderdeels, het totaal van de uren die als overwerk zijn gepresteerd.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het tweede lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal :
- 66,81 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is;
- 57,75 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is.
Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.
De belastingvermindering mag evenwel niet meer bedragen dan de belasting met betrekking tot het netto bedrag van de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen, andere dan de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.
Onderafdeling IV. Vermindering voor inkomsten uit het buitenland
Artikel 155.
(01/01/2010- ...)
Inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld, komen in aanmerking voor het bepalen van de belasting, maar deze wordt verminderd naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten.
[Dit is eveneens het geval voor :
- inkomsten vrijgesteld krachtens andere internationale verdragen of akkoorden, voor zover zij een clausule van progressievoorbehoud bevatten;
- beroepsinkomsten betaald of toegekend aan leden en voormalige leden van het Europees Parlement of hun rechthebbenden en die worden onderworpen aan de Europese Gemeenschapsbelasting (verv. W. 22 december 2009, art. 26, I: AJ 2010)].
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend.
Artikel 156.
(... - ...)
Tot de helft wordt verminderd het deel van de belasting dat evenredig overeenstemt :
1° met inkomsten van in het buitenland gelegen onroerende goederen ;
2° met in het buitenland behaalde en belaste beroepsinkomsten, met uitzondering van de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die de belastingplichtige gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in inrichtingen waarover hij in België beschikt ; op bezoldigingen van [bedrijfsleiders (verv. KB 20 december 1996, art. 48, I: AJ 1998)] is deze bepaling slechts van toepassing in zover die inkomsten uit hoofde van een werkzaamheid die de verkrijgers ten behoeve van in het buitenland gelegen inrichtingen uitoefenen, op de resultaten van die inrichtingen worden toegerekend ;
3° met de hierna vermelde diverse inkomsten :
a) in het buitenland behaalde en belaste winst of baten ;
b) prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van vreemde openbare machten of openbare instellingen ;
c) onderhoudsuitkeringen ten laste van niet-rijksinwoners.
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend (ing. W. 10 augustus 2001, art. 42, I: AJ 2005)].
[Onderafdeling IVbis. Omzetting van verminderingen in een terugbetaalbaar belastingkrediet (ing. W. 8 juni 2008, art. 70)]
Artikel 156bis.
(01/01/2014- ...)
Het deel van de in de artikelen 145/1 tot 156 bedoelde verminderingen dat geen aanleiding geeft tot een daadwerkelijke vermindering van de belasting die verschuldigd is na toepassing van artikel 156, wordt omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet in de mate dat het betrekking heeft op :
1° de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 145/21 tot 145/23;
2° [het overeenkomstig artikel 145/24, § 1, vijfde lid, overgedragen overschot van de vermindering betreffende de in de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 werkelijk betaalde energiebesparende uitgaven bedoeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 1° en 4° tot 7°, zoals het van toepassing was voor het belastbaar tijdperk waarin de uitgaven werden betaald (ing. W. 28 december 2011, art. 42, I: AJ 2014)].
3° [... opgeh. W. 28 december 2011, art. 42, I: AJ 2014)].
Het eerste lid, 1°, is niet van toepassing van zodra het belastbare inkomen van de belastingplichtige het in artikel 131, eerste lid, 1°, bedoelde bedrag overschrijdt.
Dit artikel is evenmin van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.
Onderafdeling V. Vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan
Artikel 157.
(... - ...)
In zover de belasting op winst, baten [en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen (verv. W. 24 december 2002, art. 25, I: AJ 2004)] niet als voorheffing is geheven of in het jaar waarin het inkomen wordt verkregen niet bij voorafbetaling is voldaan, wordt ze vermeerderd met een bedrag dat wordt vastgesteld zoals bepaald in deze onderafdeling.
[Het overschot van de voorafbetalingen gedaan door een echtgenoot die met toepassing van artikel 86 een gedeelte van zijn winst of baten toekent aan de meewerkende echtgenoot, komt van rechtswege toe aan de meewerkende echtgenoot (ing. W. 10 augustus 2001, art. 43, I: AJ 2005)].
Artikel 158.
(10/01/2010- ...)
Bij het bepalen van het belastingbedrag waarop de vermeerdering wordt berekend worden de winst, baten en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen en de desbetreffende kosten en aftrekken afzonderlijk in aanmerking genomen en wordt de belasting op die inkomsten in voorkomend geval verminderd met de onroerende en de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en [de belastingkredieten (verv. W. 22 december 2009, art. 27, I: 10 januari 2010)] die op die inkomsten betrekking hebben.
Artikel 159.
(... - ...)
De vermeerdering is gelijk aan het positieve verschil tussen :
1° het belastingbedrag waarop de vermeerdering wordt berekend, vermenigvuldigd met 2,25 maal de basisrentevoet, en
2° de bedragen van de voorafbetalingen vermenigvuldigd met 3 maal, 2,5 maal, 2 maal en 1,5 maal de basisrentevoet, naargelang zij uiterlijk zijn gedaan op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
Artikel 160.
(... - ...)
De vermeerdering ingevolge artikel 159 wordt tot 90 pct. van haar bedrag teruggebracht.
Artikel 161.
(... - ...)
[De basisrentevoet is het, in voorkomend geval tot de lagere eenheid afgeronde, rentetarief van de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank op 1 januari van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (verv. W. 20 juli 2000, art. 1, I: 1 januari 2002)].
Artikel 162.
(... - ...)
Wanneer zulks ingevolge de op de geldmarkt toegepaste rentevoeten verantwoord is, kan de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit en na raadpleging van de betrokken beroepsorganisaties, een hoger of lager percentage van vermeerdering vaststellen en de groepen van belastingplichtigen aanwijzen waarvoor het aldus vastgestelde percentage van toepassing is.
Geen vermeerdering wordt toegepast op de voorafbetalingen die, onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald ter uitvoering van artikel 167, uiterlijk binnen de maand na de bekendmaking van dat besluit in het Belgisch Staatsblad, ter voldoening van de verschuldigde belastingen worden gestort.
Artikel 163.
(... - ...)
Geen vermeerdering is verschuldigd wanneer het ingevolge de artikelen 159 en 160 berekende bedrag ervan lager is dan 1 pct. van de belasting waarop zij is berekend of [25 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, AJ 2002)].
Artikel 164.
(... - ...)
Geen vermeerdering is verschuldigd op de belasting op de winst, de baten [en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen (verv. W. 24 december 2002, art. 27, I: AJ 2004)], die personen [... (opgeh. W. 6 juli 1997, art. 2, I: 21 oktober 1997)] als zij zich voor de eerste maal vestigen in een zelfstandig beroep, uit de uitoefening van de werkzaamheid gedurende de eerste drie jaren verkrijgen. Het jaar waarin elke werkzaamheid aanvangt wordt voor een volledig jaar geteld.
Artikel 165.
(... - ...)
Voor de toepassing van deze onderafdeling bedraagt de belasting 106 pct. van de Rijksbelasting.
Artikel 166.
(... - ...)
Voor de toepassing van deze onderafdeling omvatten de winst, de baten [en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen (verv. W. 24 december 2002, art. 28, I: AJ 2004)] niet de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, bezoldigingen of baten.
Artikel 167.
(... - ...)
De Koning bepaalt de voorwaarden en de regels van uitvoering van de artikelen 157 tot 166 en stelt vast welke de belastingplichtigen hiervan op straffe van verval in acht moeten nemen.
Hij stelt eveneens de bijzondere regels vast die van toepassing zijn ingeval de winst, de baten of [de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen (verv. W. 24 december 2002, art. 29, I: AJ 2004)] betrekking hebben op een tijdperk van minder of meer dan twaalf maanden of op een boekjaar dat op een andere datum dan 31 december wordt afgesloten, dan wel op een seizoenwerkzaamheid.
Artikel 168.
(... - ...)
De Koning kan van de vermeerdering geheel of gedeeltelijk afzien wanneer de voorafbetalingen worden gedaan volgens de regels, onder de voorwaarden en binnen de termijnen die Hij bepaalt.
Afdeling II. Bijzondere stelsels van aanslag
Onderafdeling I. Omzetting van sommige kapitalen, vergoedingen en afkoopwaarden in lijfrente
Artikel 169.
(01/01/2009- ...)
§ 1. Kapitalen die worden vereffend bij het normaal verstrijken van het contract of bij het overlijden van de verzekerde en afkoopwaarden die worden vereffend in een der vijf jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan, en voor zover die kapitalen en afkoopwaarden worden uitgekeerd uit hoofde ofwel van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 145/1, 2° en tot het bedrag dat dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening, ofwel van de levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 104, 9°, of van aanvullende pensioenen overeenkomstig artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen, of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002, alsmede kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten, worden voor de vaststelling van de belastbare grondslag slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van die kapitalen en afkoopwaarden volgens door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit vastgestelde coëfficiënten die niet meer dan 5 % mogen bedragen.
Hetzelfde omzettingsstelsel is van toepassing op de eerste schijf van 50.000 EUR van het kapitaal of van de afkoopwaarde van een aanvullend pensioen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen van een lening of het weder samenstellen van een hypothecair krediet, in zover die voorschotten verleend of die leningen gesloten zijn voor het bouwen, het verwerven, het verbouwen, het verbeteren of het herstellen van de in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen enige woning die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en zijn gezinsleden.
In afwijking van het eerste lid, worden kapitalen van aanvullende pensioenen toegekend overeenkomstig artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002, voor de vaststelling van de belastbare grondslag, slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van 80 pct. van die kapitalen volgens de in het eerste lid bedoelde coëfficiënten [in zover ze bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of in zover ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven (verv. W. 22 december 2008, art. 124, I: van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009)]
[In afwijking van het tweede lid, wordt de eerste schijf waarop het omzettingsstelsel van toepassing is, slechts ten belope van 80 % in aanmerking genomen wanneer de in dat lid bedoelde kapitalen bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven (verv. W. 22 december 2008, art. 124, I: van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009)].
§ 2. De omzettingsrente wordt voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast vanaf de dag waarop het kapitaal of de afkoopwaarde is betaald of toegekend :
a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van § 1, 5 % bedraagt, gedurende 10 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 10 belastbare tijdperken ;
b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig dezelfde bepalingen minder dan 5 % bedraagt, gedurende 13 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 13 belastbare tijdperken.
Artikel 170.
(... - ...)
Wanneer de inkomsten een in artikel 90, 3°, vermeld kapitaal omvatten, komt dat kapitaal voor de berekening van de belasting slechts in aanmerking tot het bedrag van de jaarlijkse uitkering die erdoor wordt vervangen.
Het bedrag van de jaarlijkse uitkering die voor de berekening van de belasting in aanmerking moet worden genomen, wordt vastgesteld door op het kapitaal een van de in artikel 169, § 1, vermelde omzettings-coëfficiënten toe te passen.
Vanaf de dag waarop dat kapitaal is betaald of toegekend en tot de dag van het overlijden van de verkrijger wordt 80 pct. van het bedrag van de jaarlijkse uitkering voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast.
Onderafdeling II. Afzonderlijke aanslagen
Artikel 171.
(01/01/2013- ...)
In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de evenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten :
1° tegen een aanslagvoet van 33 % :
a) de in artikel 90, 1° , 9°, eerste streepje, en 12° , vermelde diverse inkomsten ;
b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan ;
c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.
Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;
d) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f;
e) ...;
f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend ;
g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;
h) de in 4°, g, bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g, door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;
i) de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan :
- sportbeoefenaars,voor hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt;
- scheidsrechters, voor hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden;
- opleiders, trainers en begeleiders, voor hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars;
op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector;
2° tegen een aanslagvoet van 10 % :
a) ... ;
b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover :
- zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f;
- het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;
c) ... ;
d) kapitalen en afkoopwaarden van de levens-verzekeringscontracten bedoeld in de artikelen 104, 9° en 145/1, 2°, indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer :
- voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan;
- die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;
e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145/1, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn brugpensionering of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;
f) de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;
2°bis tegen een aanslagvoet van 15 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen interest en geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, bedoelde diverse inkomsten;
2° ter tegen een aanslagvoet van 21 pct. :
a) de in artikel 269, eerste lid, 1° bis, bedoelde interest;
b) de in artikel 269, tweede lid en derde lid, bedoelde dividenden;
c) de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in artikel 186, in geval van verkrijging van eigen aandelen door een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;
3° tegen een aanslagvoet van 25 % de dividenden, met uitzondering van die vermeld in artikel 269, tweede en derde lid;
3° bis ... ;
3° ter tegen een aanslagvoet van 10, 15, 21 of 25 % , de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;
3°quater tegen een aanslagvoet van 25 pct., de in artikel 19ter bedoelde interest;
3° quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;
4° tegen een aanslagvoet van 16,5 % :
a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële of financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven.
De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan;
b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling.
Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;
c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen ;
d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd;
e) de in artikel 90, 9° , tweede streepje en 10°, vermelde meerwaarden;
f) kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van :
- kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°;
- kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;
- kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;
f)bis ...;
g) kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;
h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen ;
i) de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;
j) de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari van het aanslagjaar;
k) de premie bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan;
5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad :
a) vergoedingen [... (opgeh. W. 19 juni 2011, art. 3, I: AJ 2013)] die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst ;
b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben ;
c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a;
d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;
e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;
f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet betreffende het generatiepact;
6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten :
- het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;
- de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft ;
- de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen;
- de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;
7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct. : de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen "oudere werknemer", "onderneming in moeilijkheden of in herstructurering" en "nieuwe werknemer" hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.
Artikel 172.
(01/01/2009- ...)
Om het belastbare bedrag van de in artikel 171 vermelde inkomsten te bepalen, worden de artikelen 104 tot 116 niet toegepast.
Om te bepalen of de in artikel 90, 8°, b, vermelde meerwaarden belastbaar zijn tegen de aanslagvoet van 33 pct. of van 16,5 pct. wordt de verkrijging van het goed door de schenker in aanmerking genomen.
[Wanneer de inkomsten bedoeld in artikel 171, 1°, i, en 4°, j, uit verschillende bestanddelen bestaan, wordt elk van die bestanddelen verhoudingsgewijs aangerekend op het bruto bedrag van 12.300 euro en vervolgens wordt het niet aangerekende saldo belast overeenkomstig het fiscaal regime dat op elk van deze bestanddelen van toepassing is (ing. W. 22 december 2009, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend)].
Artikel 173.
(... - ...)
Verwezenlijkte meerwaarden op financiële vaste activa of andere aandelen worden slechts aan de belasting tegen het tarief van 16,5 pct. onderworpen in zover het belastbare bedrag ervan hoger is dan het totale bedrag van de vroeger op diezelfde bestanddelen aangenomen minderwaarden, verminderd met het totale bedrag van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3°, zijn belast.
In voorkomend geval vindt artikel 42, toepassing om te bepalen of de in artikel 171, 4°, a, bedoelde activa zijn vervreemd nadat zij meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt.
Artikel 174.
(... - ...)
Behoudens in geval van overlijden vinden de bepalingen van [artikel 171, 2°, e, (verv. W. 28 december 1992, art. 91, I: AJ 1993)] slechts toepassing op voorwaarde dat :
1° de in [artikel 145/9, eerste lid, 1°, b, (verv. W. 28 december 1992, art. 91, I: AJ 1993)] bepaalde minimumlooptijd van 10 jaar verstreken is ;
2° de belastingplichtige gedurende ten minste 5 belastbare tijdperken stortingen heeft verricht op een collectieve of op een individuele spaarrekening of als premie van een spaarverzekering ;
3° elke storting gedurende ten minste 5 jaar belegd is gebleven.
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 91, I: 1 januari 1993)]
[Onderafdeling III. Bijkomende heffing op roerende inkomsten (ing. W. 28 december 2011, art. 28)]
Artikel 174/1.
(01/01/2013- ...)
§ 1. Er wordt uitsluitend in het voordeel van de Staat een bijkomende heffing op roerende inkomsten ingevoerd, gelijkgesteld met de personenbelasting, ten laste van de belastingplichtigen die interesten en dividenden ontvangen waarvan het totale netto bedrag hoger is dan 13.675 euro.
Deze heffing wordt vastgelegd op 4 pct. van het deel van de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, dat het totale netto bedrag van 13.675 euro overschrijdt.
Het netto bedrag van het inkomen wordt bepaald overeenkomstig artikel 22, § 1.
De dividenden en interesten onderworpen aan een tarief van 10 of 25 pct. en de in artikel 171, 3° quinquies, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's worden niet onderworpen aan deze heffing.
Om te beoordelen of de grens van 13.675 euro is overschreden, worden in eerste instantie de dividenden en interesten waarop de heffing niet van toepassing is, berekend. De dividenden bedoeld in artikel 171, 2°, f, moeten evenwel niet worden meegerekend.
§ 2. [De volgende personen moeten aan het centraal aanspreekpunt dat door een dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën, afgescheiden van de fiscale administraties wordt gehouden, de gegevens toezenden met betrekking tot de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten :
a) de schuldenaars van de roerende voorheffing bedoeld in artikel 261 voor de effecten op naam;
b) in de andere gevallen, de uitbetalende instanties bedoeld in artikel 2, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 27 september 2009 ter uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (verv. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)].
Wanneer de verkrijger van de inkomsten kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing op roerende inkomsten, bovenop de roerende voorheffing, wordt het bedrag van die inkomsten niet medegedeeld aan het centraal aanspreekpunt [, behalve indien de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing niet effectief wordt gedragen door de verkrijger van de inkomsten (ing. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)].
Wanneer de verkrijger van de inkomsten niet kiest voor de inhouding van bijkomende heffing op roerende inkomsten, wordt die bijkomende heffing in voorkomend geval gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting op basis van de [gegevens waarover de administratie beschikt (verv. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)], eventueel aangevuld met de bij het aanspreekpunt gemelde gegevens die niet waren aangegeven.
Het centraal aanspreekpunt zendt, wat een welbepaalde belastingplichtige betreft, de informatie die nodig is voor de juiste toepassing van dit artikel met betrekking tot de hier beoogde inkomsten, toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie die erom verzoekt. Wanneer, met betrekking tot een belastingplichtige, het totaal van alle tijdens een jaar medegedeelde roerende inkomsten 13.675 euro overschrijdt, zendt het centraal aanspreekpunt de inlichtingen betreffende die belastingplichtige automatisch toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie.
De Koning bepaalt de modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt door de schuldenaars van de roerende voorheffing [of door de uitbetalende instanties (ing. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)] en aan de operationele fiscale administraties door het centraal aanspreekpunt.
§ 3. [De inhoudingen aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van Titel VI, afdeling I en afdeling III, onderafdeling III, en Titel VII die van toepassing zijn inzake roerende voorheffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken (verv. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)].
[De inhouding aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger van het inkomen, wordt aan het bedrag van die inkomsten toegevoegd voor de berekening van de inhouding aan de bron van de heffing (ing. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)].
De Koning kan bijzondere regels vastleggen met betrekking tot de inhouding aan de bron van de heffing.
[De bepalingen van Titel VII zijn van toepassing op de bijkomende heffing op roerende inkomsten die wordt gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting behalve wanneer hiervan wordt afgeweken (verv. W. 29 maart 2012, art. 145, I: AJ 2013)].
Afdeling III. Bonificatie voor voorafbetaling van de belasting
Artikel 175.
(... - ...)
Op de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 156 en 171 tot 174, verhoogd tot 106 pct. en verminderd met ,
1° de als voorheffing [, als forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en als belastingkrediet (verv. W. 20 december 1995, art. 10, I: AJ 1997)]verrekenbare bedragen ,
2° het bedrag van de voorafbetalingen die nodig zijn om de in artikel 157 genoemde vermeerdering te vermijden,
wordt een bonificatie verleend in zover die belasting op de door de Koning vastgestelde wijze is voorafbetaald.
Artikel 176.
(... - ...)
Het gedeelte van de in artikel 157 bedoelde voorafbetalingen dat hoger is dan het in artikel 175, 2°, genoemde bedrag, komt in aanmerking als een voorafbetaling die recht geeft op bonificatie.
Artikel 177.
(... - ...)
De in artikel 175 vermelde bonificatie is gelijk aan het bedrag van de voorafbetalingen vermenigvuldigd met 1,5 maal, 1,25 maal, 1 maal en 0,75 maal de in artikel 161 vermelde basisrentevoet naar gelang zij uiterlijk op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december van het jaar vóór dat waarvoor het aanslagjaar wordt genoemd, zijn gedaan.
Afdeling IV. Jaarlijkse indexatie
Artikel 178.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De bedragen die in deze titel en in de desbetreffende bijzondere wetsbepalingen zijn uitgedrukt in euro, worden met betrekking tot inkomstengrenzen en -schijven, vrijstellingen, verminderingen, aftrekken en beperkingen of begrenzingen ervan, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast onverminderd de toepassing van
de bepalingen van § 3.
§ 2. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de
indexcijfers van het jaar 1988.
Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast :
1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer
van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt ;
2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet 5 bereikt.
Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen, met uitzondering van die vermeld in [de artikelen 38, § 1, eerste lid, 14°, a, 66bis, derde lid, en 147 (verv. W. 27 maart 2009, art. 28, I: AJ 2010)], afgerond tot het hogere of lagere veelvoud van 10 euro naargelang het cijfer van de eenheden al dan niet 5 bereikt. De bedragen vermeld in [de artikelen 38, § 1, eerste lid, 14°, a, 66bis, derde lid, en 147 (verv. W. 27 maart 2009, art. 28, I: AJ 2010)]worden afgerond tot de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt.
§ 3. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt, behoudens wat de in de artikelen 131 tot 134, 136 en 140 tot 143 vermelde bedragen betreft, de aanpassing verwezenlijkt:
1° voor de aanslagjaren 1994 tot 1999 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van
het jaar 1991 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988;
2° voor de aanslagjaren 2000 en volgende met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991.
§ 4. In afwijking van § 2, eerste lid, zijn de in artikel 38, § 1, eerste lid, 23° en § 4, en artikel 97, § 2, vermelde bedragen gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003 (112,47). Op 1 januari van elk jaar worden de bedragen aangepast overeenkomstig de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens welk het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003.
Uiterlijk in de loop van de maand december van elk jaar worden de bedragen toepasselijk tijdens het volgende
kalenderjaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De Federale Overheidsdienst Financiën vermeldt die inlichting eveneens op zijn webstek.
§ 5. [In afwijking van paragraaf 1, worden de volgende bedragen niet geïndexeerd :
1°de in artikel 38/1 vermelde bedragen;
2° het in artikel 53, 14°, vermelde bedrag;
3° de bedragen van het brutodag- of uurloon bedoeld in artikel 67ter, §1 (verv. W. 22 december 2009, art. 30, I: AJ 2010)].
§ 6. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt het bedrag opgenomen in artikel 38, § 1, eerste lid, 24°, gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2007 (105,71). Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast overeenkomstig de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de
maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn, en gedeeld door de gezondheidindex van de maand september 2007. Het aldus bekomen bedrag wordt op de hogere euro afgerond.
[§ 7. De toepassing van dit artikel mag geen aanleiding geven tot een lager bedrag dan dat van het jaar voordien, met uitzondering voor de bepalingen bedoeld in de paragrafen 4 en 6 (ing. W. 21 december 2009, art. 4, I: 1 januari 2010)].
[Afdeling V Aanrekening van de belastingverminderingen en de kortingen (ing. W. 8 mei 2014, art. 70, I: aanslagjaar 2015)]
Artikel 178/1.
(01/01/2015- ...)
[§ 1. De belastingverminderingen als vermeld in de artikelen 1451 tot 14516, 14524, 14528, 14532 tot 14535 en 154bis, worden aangerekend op de gereduceerde belasting Staat met betrekking tot de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomsten en op de belasting met betrekking tot de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en de meerwaarden op roerende waarden en titels die belastbaar zijn op grond van artikel 90, 1°, wanneer deze overeenkomstig artikel 130 worden belast.
De in het eerste lid vermelde belastingverminderingen die niet kunnen worden aangerekend op de aldaar vermelde belasting, worden aangerekend op de gewestelijke personenbelasting met betrekking tot de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomsten.
§ 2. De belastingverminderingen en kortingen worden aangerekend op de belasting met betrekking tot elke inkomenscategorie, in verhouding tot de belasting die op elk van die categorieën betrekking heeft.
De belastingverminderingen worden aangerekend in de hierna vermelde volgorde :
1° eerst worden de belastingverminderingen aangerekend die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet en geen aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing en dit in de volgorde waarin ze in dit Wetboek zijn opgenomen;
2° vervolgens worden de belastingverminderingen aangerekend die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet maar wel aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing en dit in de volgorde waarin ze in dit Wetboek zijn opgenomen;
3° tenslotte worden de belastingverminderingen aangerekend die in een belastingkrediet kunnen worden omgezet. (ing. W. 8 mei 2014, art. 71, I: aanslagjaar 2015)]
[§ 3. Als de belastingverminderingen, vermeld in de artikelen 14521 tot en met 14523, 14525, 14530, 14531, 14536 tot en met 14547, niet of niet volledig kunnen worden aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en de gewestelijke belastingvermeerderingen, wordt het overschot aangerekend op het saldo van de federale personenbelasting. (ing. Decr. 19 december 2014, art. 61, I: aanslagjaar 2015)]
Titel III. Vennootschapsbelasting
Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen vennootschappen
Artikel 179.
(... - ...)
Aan de vennootschapsbelasting zijn de binnenlandse vennootschappen onderworpen alsmede, vanaf 1 januari 1995, de gemeentespaarkassen als vermeld in artikel 124 van de nieuwe gemeentewet [en de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (ing. W. 27 december 2006, art. 319, I: 1 januari 2007)].
Artikel 180.
(02/10/2008- ...)
Aan de vennootschapsbelasting zijn niet onderworpen:
1° intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, alsmede intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, en de projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten;
2° de NV Waterwegen en Zeekanaal, de NV De Scheepvaart, de CVBA Autonome Haven "du Centre et de l'Ouest", de Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen, de Haven van Brussel, de gemeentelijke autonome havenbedrijven van Antwerpen, Oostende en Gent en de autonome havens van Luik, Charleroi en Namen;
3° de Nationale Delcrederedienst;
4° de Belgische Maatschappij voor de Financiering van de Nijverheid;
5° ... ;
5°bis het Participatiefonds;
6° de Waalse Regionale Maatschappij voor Openbaar Personenvervoer en de exploitatiemaatschappijen die eraan zijn verbonden;
7° de Vlaamse Vervoermaatschappij en de autonome exploitatieëntiteiten binnen de Maatschappij;
8° de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel;
9° waterzuiveringsmaatschappijen beheerst door de wet van 26 maart 1971;
10° ...;
11° de vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk Belgische Technische Coöperatie;
12° de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel.
13° [... (opgeh. KB 28 september 2008, art. 18, I: 2 oktober 2008)]
Artikel 181.
(... - ...)
Aan de vennootschapsbelasting zijn ook niet onderworpen, verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven en :
1° uitsluitend of hoofdzakelijk het bestuderen, het beschermen en het bevorderen van de professionele of interprofessionele belangen van hun leden tot doel hebben ;
2° het verlengstuk of de emanatie zijn van rechtspersonen als vermeld onder 1°, wanneer ze uitsluitend of hoofdzakelijk tot doel hebben het vervullen, in naam en voor rekening van hun aangeslotenen, van alle of van een deel van de verplichtingen of formaliteiten die aan die aangeslotenen zijn opgelegd wegens het feit dat zij personeel tewerkstellen of ter uitvoering van de fiscale of sociale wetgeving, of het helpen van hun aangeslotenen bij het vervullen van die verplichtingen of formaliteiten ;
3° ter uitvoering van de sociale wetgeving belast zijn met het innen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de fondsen bestemd voor de toekenning van de voordelen bepaald in die wetgeving ;
4° uitsluitend of hoofdzakelijk het verstrekken of het steunen van onderwijs tot doel hebben ;
5° uitsluitend of hoofdzakelijk het organiseren van handelsbeurzen of tentoonstellingen tot doel hebben ;
6° door de bevoegde organen van de Gemeenschappen als dienst voor gezins- en bejaardenhulp zijn erkend ;
7° [erkend zijn voor de toepassing van artikel (verv. W. 22 december 1998, art. 18, I: AJ 1998)][104, 3°, b, d, e, h tot l, 4° en 4°bis (verv. W. 16 november 2004, art. 4, I: van toepassing op de giften gestort vanaf 1 januari 2005)], [of erkend zouden zijn indien ze daartoe een aanvraag indienden of omdat ze aan alle voorwaarden voldoen waaraan de erkenning is onderworpen behoudens die welke erin bestaat de bedrijvigheid op nationaal vlak te ontwikkelen of een invloedssfeer te hebben die één van de gemeenschappen of gewesten of het gehele land bestrijkt, naar het geval (verv. W. 22 december 1998, art. 18, I: AJ 1998)].
[8° opgericht zijn met toepassing van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, voorzover hun activiteit louter bestaat in certificatie in de zin van de wet van 15 juli 1998 betreffende de certificatie van effecten uitgegeven door handelsvennootschappen, en de door hen uitgegeven certificaten krachtens artikel 13, § 1, eerste lid, van dezelfde wet voor de toepassing van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gelijkgesteld worden met de effecten waarop ze betrekking hebben (ing. W. 2 mei 2002, art. 62, I: 1 juli 2003)].
Artikel 182.
(... - ...)
Voor verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven worden niet als verrichtingen van winstgevende aard aangemerkt :
1° alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen ;
2° verrichtingen die bestaan in het beleggen van fondsen ingezameld in het kader van de statutaire opdracht ;
3° verrichtingen die bestaan in een bedrijvigheid die slechts bijkomstig op nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen betrekking heeft of niet volgens nijverheids- of handelsmethoden wordt uitgevoerd.
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting
Afdeling I. Algemene bepalingen
Artikel 183.
(... - ...)
Onder voorbehoud van de in deze titel omschreven afwijkingen zijn, wat hun aard betreft, de inkomsten die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn, dezelfde als die welke inzake personenbelasting worden beoogd ; het bedrag ervan wordt vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst.
Artikel 183bis.
(... - ...)
[Voor de toepassing van de artikelen 45, § 1, eerste lid, 46, § 1, eerste lid, 2°, 95, eerste lid, 211, § 1, eerste lid, en 231, § 2, eerste lid, mag de verrichting niet als hoofddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking hebben.
Wanneer de verrichting niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de activiteiten van de bij de verrichting betrokken vennootschappen, kan dit doen vermoeden, behalve het bewijs van het tegendeel, dat die verrichting als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft (ing. W. 11 december 2008, art. 11, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Artikel 184.
(12/01/2009- ...)
Het gestorte kapitaal is het statutaire kapitaal voorzover dat gevormd wordt door werkelijk gestorte inbrengen en voorzover er geen vermindering heeft plaatsgevonden.
Uitgiftepremies en bedragen waarop ingeschreven wordt ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen worden gelijkgesteld met het kapitaal, op voorwaarde dat ze op het passief van de balans worden vermeld onder het eigen vermogen, op een rekening die, zoals het maatschappelijk kapitaal, de waarborg voor derden vormt en alleen kan worden verminderd ter uitvoering van een regelmatige beslissing van de algemene vergadering, getroffen met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op statutenwijzigingen.
[In geval van een inbreng van aandelen waarvoor de meerwaarden zijn vrijgesteld krachtens artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, en niet vallen onder de vrijstelling van meerwaarden op aandelen bepaald in artikel 192, is het gestort kapitaal naar aanleiding van ruil van nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap gelijk aan de aanschaffingswaarde van de ingebrachte aandelen in hoofde van de inbrenger. Bij gebrek hieraan, wordt het gestort kapitaal geacht overeen te stemmen met de waarde van het gestort kapitaal dat door de ingebrachte aandelen wordt vertegenwoordigd, in het totaal gestort kapitaal van de vennootschap waarvan ze de vertegenwoordiging zijn. Voor het overige wordt deze inbreng als een belaste reserve aangemerkt
In de andere gevallen dan het in het vorige lid bedoelde geval, wordt het gestort kapitaal geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van de ingebrachte aandelen in de mate dat de inbreng wordt vergoed in aandelen verv. W. 11 december 2008, art. 11, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
[... (opgeh. W. 11 december 2008, art. 11, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Artikel 184bis.
(... - ...)
[§ 1. Wanneer een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht en de door de inbrenger gerealiseerde meerwaarde wordt vrijgesteld krachtens artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, is het door die inbreng gestorte kapitaal gelijk aan de fiscale nettowaarde die de inbreng had bij de inbrenger.
Ingeval deze verrichting niet valt onder artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, met als enige reden dat er aan de in artikel 46, § 1, derde lid, 3°, bedoelde voorwaarde niet is voldaan, dan :
- wordt het gestorte kapitaal dat in hoofde van de inbrengverkrijgende vennootschap voortkomt uit de inbreng, geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van de in deze vennootschap verrichte inbreng;
- wordt de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die deze hadden bij de inbrengende vennootschap op de datum waarop de verrichting plaatsvond.
§ 2. Wanneer een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap wordt ingebracht onder de voorwaarden voor toepassing van artikel 231, §§ 2 en 3, is het door die inbreng gestorte kapitaal gelijk aan de fiscale nettowaarde die, op het ogenblik van de inbreng, de inrichting had bij de inbrenger, na aftrek van :
1° de belaste reserves;
2° de vrijgestelde reserves.
§ 3. Ingeval een binnenlandse vennootschap vanwege een buitenlandse vennootschap een buitenlandse inrichting of in het buitenland gelegen bestanddelen verkrijgt ten gevolge van een inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen tegen de uitgifte van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van deze binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen, die in het buitenland al dan niet is vrijgesteld met toepassing van bepalingen gelijkaardig aan artikel 46, dan vormt de naar aanleiding van deze verrichting verkregen netto-boekwaarde van deze verkregen inrichting of bestanddelen, gestort kapitaal ten name van deze binnenlandse vennootschap.
Deze netto-boekwaarde is gelijk aan de boekwaarde van de activa van de inrichting of van de bestanddelen verminderd met de boekwaarde van de eraan verbonden schulden.
§ 4. Ingeval een binnenlandse vennootschap een intra-Europese vennootschap geheel of gedeeltelijk overneemt naar aanleiding of ten gevolge van een fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, stemt het ten gevolge van deze verrichting in hoofde van de binnenlandse vennootschap gestorte kapitaal overeen met het statutaire kapitaal, de uitgiftepremies en de bedragen waarop is ingeschreven ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen in de mate en binnen de grenzen bedoeld in artikel 184, eerste en tweede lid, en in geval van een splitsing of een met een splitsing gelijkgestelde verrichting met toepassing van de verhouding bedoeld in artikel 213.
De andere bestanddelen van het eigen vermogen worden als belaste reserves aangemerkt, met uitzondering van de vrijgestelde reserves verbonden aan een Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap.
In de in deze paragraaf bedoelde gevallen wordt het bedrag aan gestort kapitaal en van de voorheen gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap verminderd ten belope van het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal. In de mate echter de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, wordt de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. Geen enkele vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies, noch, indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, op de vrijgestelde reserves verbonden aan de Belgische inrichting, noch daarenboven op de vrijgestelde waardeverminderingen en provisies, die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen.
§ 5. Ingeval een buitenlandse vennootschap haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer naar België overbrengt en ten gevolge van deze overbrenging onderworpen wordt aan de Belgische vennootschapsbelasting, dan wordt ten name van de ten gevolge van deze overbrenging ontstane binnenlandse vennootschap, het bedrag van het gestorte kapitaal geacht overeen te stemmen met het statutaire kapitaal, de uitgiftepremies en de bedragen waarop ingeschreven is ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen, in de mate en binnen de grenzen bedoeld in artikel 184, eerste en tweede lid.
De andere bestanddelen van het eigen vermogen worden als belaste reserves aangemerkt, met uitzondering van de vrijgestelde reserves verbonden aan een Belgische inrichting waarover die buitenlandse vennootschap beschikte vóór de overbrenging.
In afwijking van het tweede lid worden de andere uit het buitenland overgebrachte bestanddelen van het eigen vermogen als vrijgestelde reserves aangemerkt indien de overbrenging gebeurt vanuit een vennootschap als bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, behalve wanneer die vennootschap gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie en daar aan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen is onderworpen.
De in het derde lid vermelde vrijstelling is en blijft van toepassing in zoverre dat gedeelte op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning (ing. W. 11 december 2008, art. 13, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009, met uitzondering van § 1, tweede lid dat van toepassing is op de vanaf 6 februari 2001 plaatsgevonden verrichtingen)].
Artikel 184ter.
(... - ...)
[§ 1. Wordt evenwel, onverminderd de toepassing van artikel 214, § 1, niet als gestort kapitaal aangemerkt, het netto-actief vermeld in artikel 26sexies van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, dat het maatschappelijk kapitaal uitmaakt van een vennootschap met een sociaal oogmerk of dat op een onbeschikbare reserverekening van die vennootschap wordt geboekt. Dat maatschappelijk kapitaal en die reserverekening worden slechts vrijgesteld voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190.
Wordt evenwel, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 3°, niet als gestort kapitaal aangemerkt, het netto actief bedoeld in hoofdstuk Vquinquies van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, dat het maatschappelijk kapitaal van een handelsvennootschap uitmaakt of dat op een onbeschikbare reserverekening van die vennootschap wordt geboekt. Dat maatschappelijk kapitaal en die reserverekening worden slechts vrijgesteld voor zover voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190.
§ 2. In geval van verkrijging door fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, door een binnenlandse vennootschap van een buitenlandse inrichting of in het buitenland gelegen bestanddelen, worden de later gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de boekwaarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting.
In geval van de overbrenging naar België van haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer door een buitenlandse vennootschap worden voor wat betreft de bestanddelen verbonden aan de buitenlandse inrichtingen of de in het buitenland gelegen bestanddelen waarover deze vennootschap beschikt, de later gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de boekwaarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de overbrenging gebeurt vanuit een vennootschap als bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, behalve wanneer die vennootschap gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie en daar aan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen is onderworpen.
In de in het tweede lid bedoelde gevallen blijven wat de in dat lid geviseerde inrichting en bestanddelen betreft, de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves met betrekking tot de Belgische inrichting of de in België gelegen bestanddelen van de vennootschap voorafgaand aan de verplaatsing van haar zetel naar België. De overbrenging mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd.
Voor zover, wat betreft in België geaffecteerde of gelegen bestanddelen, meerwaarden worden uitgedrukt naar aanleiding van een in het tweede lid bedoelde overbrenging, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden.
In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden de minderwaarden, waardeverminderingen of afschrijvingen met betrekking tot de op het moment van de verrichting of de zetelverplaatsing in het buitenland gelegen bestanddelen evenwel slechts in aanmerking genomen voor zover deze leiden tot een fiscale nettowaarde die lager is dan de boekwaarde van deze bestanddelen op het ogenblik van de verrichting of de verplaatsing verminderd met het bedrag van de herwaarderingen van deze bestanddelen verricht vóór de zetelverplaatsing dat in het land van vestiging van de vennootschap vóór de zetelverplaatsing niet daadwerkelijk aan belasting werden onderworpen.
§ 3. De fiscale nettowaarde van een bestanddeel is de boekwaarde van dit bestanddeel, gecorrigeerd voor :
- de uitgedrukte, niet belaste meerwaarden van welke aard ook, tenzij in de mate het bedrag van deze meerwaarde teruggevonden wordt tussen de belaste reserves wegens de verwerping als beroepskost van afschrijvingen op deze uitgedrukte meerwaarde, en met uitzondering van de in artikel 511, § 2, vermelde meerwaarden uit de herschatting van bepaalde activa;
- de niet als beroepskosten aanvaarde afschrijvingen en, tenzij voor wat betreft aandelen andere dan de eigen aandelen van de vennootschap, de niet in aftrek aanvaarde waardeverminderingen;
- de fiscaal in aanmerking genomen onderschattingen van voorraad of van activa, en overschattingen van passiva.
De totale fiscale nettowaarde van de in het eerste lid bedoelde bestanddelen overgenomen door een vennootschap, een inrichting of een inbreng, vastgesteld naar aanleiding van een inbreng van een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen, een fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, is bepaald onder aftrek van alle eraan verbonden schulden ten aanzien van derden, en is gelijk aan het verschil tussen de fiscale waarde van de ingebrachte activa en de fiscale waarde van de ingebrachte schulden, verminderd met de vrijgestelde waardeverminderingen voor waarschijnlijke verliezen en de vrijgestelde voorzieningen voor risico's en kosten als bedoeld in artikel 48, doch met uitsluiting van de voorziening voor sociaal passief, voor zover ze terug te vinden zijn in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. Deze totale fiscale nettowaarde kan niet lager zijn dan nul (ing. W. 11 december 2008, art. 114, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Afdeling II. Belastinggrondslag
Artikel 185.
(12/01/2009- ...)
§ 1. Vennootschappen zijn belastbaar op het totale bedrag van de winst, uitgekeerde dividenden inbegrepen.
§ 2. Onverminderd het tweede lid, voor twee vennootschappen die deel uitmaken van een multinationale groep van verbonden vennootschappen en met betrekking tot hun grensoverschrijdende onderlinge relaties :
a) indien tussen de twee vennootschappen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen, voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke vennootschappen, mag winst die één van de vennootschappen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die vennootschap;
b) indien in de winst van een vennootschap winst is opgenomen die eveneens is opgenomen in de winst van een andere vennootschap, en de aldus opgenomen winst bestaat uit winst die deze andere vennootschap zou hebben behaald indien tussen de twee vennootschappen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke vennootschappen zouden zijn overeengekomen, wordt de winst van de eerstbedoelde vennootschap op passende wijze herzien.
Het eerste lid vindt toepassing bij voorafgaande beslissing onverminderd de toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/436) van 23 juli 1990 en de internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting.
[§ 3. Het bedrag van de beroepsverliezen geleden binnen buitenlandse inrichtingen of met betrekking tot in het buitenland gelegen activa waarover de vennootschap beschikt en die gelegen zijn in een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, blijft buiten aanmerking voor het vaststellen van de belastbare basis, tenzij voor wat betreft het proportioneel gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennootschap aantoont dat dit niet is afgetrokken van belastbare winsten van deze inrichting in de Staat waar deze gevestigd is, en niet verrekend is met in België vrijgestelde winsten van andere buitenlandse inrichtingen van de vennootschap (ing. W. 11 december 2008, art. 15, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Artikel 185bis.
(29/12/2008- ...)
§ 1. In afwijking van artikel 185 zijn de beleggingsvennootschappen bedoeld in de artikelen 14, 19, 24, 99, [102, (ing. W. 22 december 2008, art. 196, I: 29 december 2008)] 106 en 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, slechts belastbaar op het totaal van de ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen en van de niet als beroepskosten aftrekbare uitgaven en kosten andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, onverminderd evenwel het feit dat zij de in artikel 219 bedoelde bijzondere bijdrage verschuldigd zijn.
§ 2. Wat de in § 1 bedoelde vennootschappen en organismen betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205 en 285 tot 289 en van artikel 123 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, niet van toepassing.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, de volgende bepalingen niet naleeft :
1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling;
2° een of meer statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de onder het in de §§ 1 en 2 bedoelde regime voordien gevormde reserves beschouwd als :
1° belaste reserves in de mate dat de private privak bewijst dat zij voortkomen van gerealiseerde meerwaarden of ontvangen dividenden van beleggingen bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°;
2° vrijgestelde reserves voor het saldo en in zoverre het bedrag van die reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning;
3° winst van dat belastbare tijdperk indien en in zoverre de voorwaarden van het 2° niet langer worden nageleefd.
De reserves bedoeld in het tweede lid, 2°, worden bovendien beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschappen bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 worden geschrapt van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van deze wet, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 5°.
De FOD Financiën kan de vennootschap schrappen van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van de wet van 20 juli 2004 in de gevallen bepaald door de Koning of in geval van overtreding van statutaire regels bepaald door de Koning. De FOD Financiën deelt de schrapping mee door middel van een aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de vennootschap. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken.
Artikel 185ter.
(01/04/2007- ...)
[In afwijking van artikel 24, derde lid, worden meerwaarden op in artikel 65 vermelde voertuigen, andere dan die vermeld in artikel 66, § 2, slechts tot het overeenkomstig artikel 198bis, 2°, bepaalde tarief in aanmerking genomen.
Gedurende de periode vanaf 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 is het eerste lid slechts van toepassing op de vaste activa aangeschaft of vervaardigd gedurende deze periode (ing. W. 27 april 2007, art. 83, I: 1/4/2007)].
Artikel 185quater.
(01/01/2010- ...)
Artikel 64ter is evenwel, wat het eerste lid, 2°, betreft, slechts van toepassing met betrekking tot de in artikel 201, eerste lid, 1°, vermelde binnenlandse vennootschappen en de binnenlandse vennootschappen die [op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt (verv. W. 22 december 2009, art. 44, I: AJ 2010)] voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de kosten zijn gedaan of gedragen.
Artikel 186.
(10/01/2010- ...)
Wanneer een vennootschap op enige wijze eigen aandelen verkrijgt, wordt als uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de verkrijgingsprijs of, bij ontstentenis daarvan, de waarde van die aandelen, en het gedeelte van het gerevaloriseerde gestorte kapitaal dat de verkregen aandelen vertegenwoordigen.
In geval de aandelen vóór de ontbinding [... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 56, I: 10 januari 2010)] van de vennootschap worden verkregen onder de voorwaarden gesteld [in het Wetboek van vennootschappen (verv. W. 22 december 2009, art. 56, I: 10 januari 2010)], is het eerste lid slechts van toepassing :
1° wanneer op de verkregen aandelen waardeverminderingen worden geboekt ;
2° wanneer de aandelen worden vervreemd ;
3° wanneer de aandelen worden vernietigd of van rechtswege nietig worden ;
4° en uiterlijk bij de ontbinding [... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 56, I: 10 januari 2010)] van de vennootschap.
In een geval als vermeld in het tweede lid, 1°, is het eerste lid alleen van toepassing tot het bedrag van de geboekte waardeverminderingen.
In een geval als vermeld in het tweede lid, 2°, is het eerste lid alleen van toepassing tot het mindere verschil tussen de verkoopprijs en de verkrijgingsprijs of de waarde van de aandelen.
In een geval als vermeld in het tweede lid, 2°, 3° en 4°, wordt het dividend in voorkomend geval verminderd met de in 1° van dat lid bedoelde reeds belaste waardeverminderingen.
Artikel 187.
(... - ...)
Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap gedeeltelijk wordt verdeeld ten gevolge van overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen of toekenningen in geld, in effecten of in enige andere vorm aan de belanghebbende of zijn rechthebbenden en zijn aandeel in de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal.
Artikel 188.
(... - ...)
In geval van toepassing van de artikelen 186 en 187 wordt het gestorte kapitaal verminderd met het deel daarvan dat door de verkregen aandelen wordt vertegenwoordigd of met het aandeel in het kapitaal van de overleden, uitgetreden of uitgesloten vennoot.
Opneming van winst van het boekjaar of van gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, blijft buiten aanmerking bij het bepalen van de belastbare winst tot het bedrag van de in het vorige lid vermelde vermindering die geen aanleiding heeft gegeven tot een werkelijke vermindering van het kapitaal.
Artikel 189.
(... - ...)
§ 1. In coöperatieve verbruiksverenigingen worden als winst aangemerkt de restorno's en voordelen die zijn verleend :
1° aan vennoten, voor zover restorno's en voordelen voortkomen uit door de belanghebbenden niet zelf gedane aankopen ;
2° aan niet-vennoten.
§ 2. Als coöperatieve verbruiksvereniging wordt aangemerkt die welke rechtstreeks aan de verbruikers verkoopt.
De voordelen bestaan inzonderheid uit het mindere verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs, verhoogd met het evenredig aandeel der algemene kosten.
Vennoten zijn uitsluitend leden die volledige maatschappelijke rechten hebben.
De restorno's en voordelen worden ten name van de coöperatieve vereniging belast en worden bepaald zonder dat rekening wordt gehouden met de algemene uitslag van de onderneming.
Afdeling III. Vrijgestelde inkomsten
Onderafdeling 1. Meerwaarden
Artikel 190.
(01/01/2007- ...)
Het voor de personenbelasting geldende meerwaardenstelsel, bepaald [in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 44ter, 45, 46, § 1, eerste lid, 2°, en 47 (verv. W. 25 april 2007, art. 111, I: van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is)], is ook voor vennootschappen van toepassing.
Met betrekking tot het vrijgestelde of voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarden vermeld [in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 44ter en 47 (verv. W. 25 april 2007, art. 111, I: van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is)], is dat meerwaardenstelsel slechts van toepassing in zoverre dat gedeelte op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning.
De voormelde voorwaarden zijn mede van toepassing op de in artikel 45 en 46, § 1, eerste lid, 2°, vermelde meerwaarden, behalve ingeval die meerwaarden niet worden uitgedrukt overeenkomstig het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen.
Indien en in zover die laatste voorwaarden niet langer worden nageleefd in enig belastbaar tijdperk, wordt het vroeger vrijgestelde of voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarden als winst van dat belastbare tijdperk beschouwd.
Artikel 190bis.
(01/01/2010- ...)
De aftrek van 20 pct. van [de in artikel 64ter en artikel 198bis, eerste lid, 1°, a, bedoelde kosten (verv. W. 23 december 2009, art. 127, I: van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2010)] , dat werd aanvaard boven het bedrag van de werkelijk gedane of gedragen kosten en het behoud ervan zijn onderworpen aan de in artikel 190, tweede lid, bedoelde voorwaarde.
Artikel 191.
(... - ...)
[De vennootschappen voor huisvesting (verv. W. 22 december 1998, art. 21, I: AJ 1992)] die [ingevolge artikel 216, 2°, b, (verv. W. 22 december 1998, art. 21, I: AJ 1998)] aan een bijzonder belastingstelsel zijn onderworpen, worden van belasting vrijgesteld op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt ter gelegenheid van een overdracht van in België gelegen ongebouwde onroerende goederen.
Artikel 192.
(10/01/2010- ...)
§ 1. Volledig vrijgesteld zijn eveneens de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1° bedoelde meerwaarden verwezenlijkt [, of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, (ing. W. 22 december 2009, art. 57, I: 10 januari 2010)] op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken.
De vrijstelling is slechts van toepassing in zover het belastbare bedrag van de meerwaarden hoger is dan het totaal van de vroeger op de overgedragen aandelen aangenomen waardeverminderingen, verminderd met het totaal van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3°, werden belast.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de meerwaarden gerealiseerd op aandelen of delen verkregen in ruil ten gevolge van een verrichting die is vrijgesteld met toepassing van artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, wordt het met toepassing van dit artikel vrijgestelde bedrag beperkt tot het verschil tussen de vervreemdingsprijs en de werkelijke waarde van de aandelen of delen op het ogenblik van de inbrengverrichting.
§ 2. Wanneer met betrekking tot verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, de herbelegging als bedoeld in artikel 47 deel uitmaakt van de inbreng of, in voorkomend geval, wanneer de inbrengverkrijgende vennootschap zich onherroepelijk verbonden heeft die herbelegging te verwezenlijken, wordt het op het ogenblik van de verrichting voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarde als vermeld in artikel 47, ten name van de vroegere belastingplichtige volledig vrijgesteld, onverminderd de toepassing betreffende die meerwaarde, van de bepalingen van artikel 190 ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap. Het boekhoudkundig uitdrukken van die meerwaarde ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap blijft zonder invloed op de vaststelling van het resultaat van het belastbaar tijdperk.
§ 3. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, wordt de voorwaarde verbonden aan de eventuele inkomsten van aandelen van private privaks bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, geacht vervuld te zijn wanneer deze het geheel van hun activa beleggen :
1° in aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 integraal van de winst te worden afgetrokken; of
2° in aandelen van in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 bedoelde private privaks; of
3° in bijkomende of tijdelijke termijnbeleggingen van maximaal 6 maanden of liquiditeiten voorzover deze beleggingen per kalenderdag niet meer dan 10 pct. overschrijden van het balanstotaal op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, vermeerderd of verminderd met de tot die kalenderdag geboekte toenames of afnamen van gestort kapitaal, gerealiseerde meerwaarden of minderwaarden of uitgekeerde dividenden, en dit voor een periode die, per belastbaar tijdperk, ten minste gelijk is aan dat belastbaar tijdperk verminderd met zes maanden.
Voor de toepassing van deze paragraaf, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, waarvan de effecten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet.
Artikel 193.
(... - ...)
De in artikel 44, § 2, vermelde vrijstelling op verwezenlijkte meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- of tuinbouwondernemingen is niet van toepassing.
[Onderafdeling Ibis. Vrijgestelde gewestelijke steunmaatregelen (ing. W. 23 december 2005, art. 117)]
Artikel 193bis.
(... - ...)
[§ 1. De tewerkstellingspremies en beroepsoverstappremies, die door de bevoegde gewestelijke instellingen worden toegekend aan vennootschappen en die beantwoorden aan de in de Verordening (EG) nr. 2204/2002 van 12 december 2002 van de Europese Commissie inzake de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor tewerkstelling gestelde voorwaarden of die in dat kader door de Europese Commissie worden aanvaard of aanvaard zijn, zijn vrijgestelde inkomsten ten name van deze laatste.
Kapitaal- en interestsubsidies die door de gewesten in het kader van de economische expansiewetgeving worden toegekend aan vennootschappen om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen, zijn vrijgestelde inkomsten ten name van deze laatste.
§ 2. In geval van vervreemding van één van de in § 1, tweede lid, vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van het belastbaar tijdperk gedurende hetwelk de vervreemding heeft plaatsgevonden (ing. W. 23 december 2005, art. 117, I: van toepassing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 1 januari 2006 en voor zover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2007 verbonden is)].
Artikel 193ter.
(... - ...)
[§ 1. De winst wordt vrijgesteld ten belope van het bedrag van de premies, en de kapitaal- of interestsubsidies op immateriële en materiële vaste activa, die aan vennootschappen worden toegekend in het raam van de steun aan onderzoek en ontwikkeling door de bevoegde gewestelijke instellingen, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun.
§ 2. In geval van vervreemding van één van de in § 1 vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van het belastbaar tijdperk gedurende hetwelk de vervreemding heeft plaatsgevonden (ing. W. 27 april 2007, art. 140, I: van toepassing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 1 januari 2007 en voorzover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2008 verbonden is)].
Onderafdeling 2. Ondernemingen die in België afzettingen van vloeibare of gasachtige koolwaterstoffen ontginnen
Artikel 194.
(... - ...)
§ 1. In ondernemingen die in België afzettingen van vloeibare of gasachtige koolwaterstoffen ontginnen, zijn de sommen die door opneming op de jaarlijkse winst worden gebruikt voor het aanleggen van een voorziening vrijgesteld in zover dat zij niet meer bedragen dan 50 pct. van de belastbare winst uit de verkoop, in ruwe staat of na veredeling van de produkten gewonnen uit in België ontgonnen lagen.
De vrijstelling wordt slechts behouden indien de op de datum van afsluiting van een bepaald boekjaar aangelegde voorziening binnen 5 jaar na die datum in de onderneming in België van de belastingplichtige wordt belegd in beroepsimmobiliën en -uitrusting of in deelnemingen in binnenlandse vennootschappen.
Ingeval één of andere van deze voorwaarden niet wordt uitgevoerd of nageleefd, wordt het niet belegde gedeelte van de voorziening beschouwd als een belastbare winst van het boekjaar waarin die voorwaarde diende te worden nageleefd.
§ 2. De Koning bepaalt de wijze waarop de bepalingen van § 1 worden toegepast.
[Onderafdeling III. Technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen (ing. W. 4 mei 1999, art. 13)]
Artikel 194bis.
(... - ...)
[Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald door de Koning worden de technische voorzieningen bedoeld in artikel 16, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen vrijgesteld (ing. W. 4 mei 1999, art. 13, I: 22 juni 1999)]
[Onderafdeling 4. Ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk (ing. W. 2 augustus 2002, art. 128)]
Artikel 194ter.
(01/01/2010- ...)
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
1° [in aanmerking komende productievennootschap : de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die geen televisieomroep is of geen onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen en die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft;
2° raamovereenkomst voor de productie van een in aanmerking komend werk : de basisovereenkomst gesloten, naargelang het geval, tussen een in aanmerking komende productievennootschap, enerzijds, en één of meerdere binnenlandse vennootschappen en/of één of meerdere belastingplichtigen als bedoeld in artikel 227, 2°, anderzijds, voor de financiering van de productie van een in aanmerking komend werk met vrijstelling van de belastbare winst;
3° in aanmerking komend werk :
- een Belgisch audiovisueel werk zoals een fictiefilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, een lange fictiefilm voor televisie, een animatieserie, kinder- en jeugdreeksen, zijnde fictiereeksen met een educatieve, culturele en informatieve inhoud voor een doelgroep van 0 tot 16-jarigen of een documentaire voor televisie, dat door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap is erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 3 oktober 1989 (89/552/EEG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brusselse hoofdstedelijk Gewest op 30 maart 1995;
- waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van dat werk, ten minste 150 pct. belopen van de totale sommen die, anders dan in de vorm van leningen, zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig paragraaf 2 (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
4° de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan : de exploitatiekosten en de financiële kosten waaruit beroepsinkomsten voortvloeien welke, ten name van de begunstigde, belastbaar zijn in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting of in de belasting van niet-inwoners, met uitzondering van de kosten vermeld in artikel 57 die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, van de kosten vermeld in artikel 53, 9° en 10°, alsmede alle andere kosten die niet werden gedaan voor de productie of de exploitatie van [het in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)].
In afwijking [van het eerste lid, 4°, (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] worden, wanneer de kosten, voor de begunstigde, de vergoeding van dienstverrichtingen vertegenwoordigen en wanneer de begunstigde een beroep doet op één of meerdere onderaannemers voor de verwezenlijking van deze dienstverrichtingen, deze kosten slechts als in België gedane kosten aangemerkt indien de vergoeding van de dienstverrichtingen van de onderaannemer of onderaannemers 10 pct. van de kosten niet overschrijdt. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de begunstigde zich hiertoe schriftelijk heeft verbonden, zowel ten aanzien van de [productievennootschap (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] als ten aanzien van de federale overheid.
Voor de berekening van het percentage bepaald [in het tweede lid, (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] wordt er geen rekening gehouden met de vergoedingen van de onderaannemers welke hadden kunnen worden beschouwd als in België gedane kosten indien deze onderaannemers rechtstreeks een contract zouden hebben aangegaan met de [productievennootschap (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)].
§ 2. Ten name van de vennootschap, [die geen in aanmerking komende productievennootschap of televisieomroep is, (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] die in België een raamovereenkomst sluit voor de productie van [een in aanmerking komend werk, (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] wordt de belastbare winst binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden vrijgesteld ten belope van 150 pct., hetzij van de sommen die werkelijk door die vennootschap betaald zijn ter uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij van de sommen waarvoor de vennootschap zich heeft verbonden deze te storten ter uitvoering van de raamovereenkomst.
De in het eerste lid bedoelde sommen kunnen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij door de toekenning van leningen, voor zover de vennootschap geen kredietinstelling is, hetzij door het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van [het in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)].
§ 3. Per belastbaar tijdperk wordt de vrijstelling als bedoeld in § 2 verleend ten belope van een bedrag beperkt tot 50 pct., met een maximum van 750 000 EUR, van de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk vastgesteld vóór de samenstelling van de vrijgestelde reserve bedoeld in § 4.
Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de sommen ter uitvoering van de raamovereenkomst te kunnen aanwenden, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, waarbij de vrijstelling per belastbaar tijdperk nooit hoger mag zijn dan de in het vorige lid gestelde grenzen.
De vrijstelling waarop aanspraak gemaakt wordt uit hoofde van de sommen die met toepassing van § 2, eerste lid, werkelijk betaald zijn en van de in het tweede lid bedoelde overdracht wordt uiterlijk toegekend voor het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk het laatste van de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, bedoelde attesten [door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227, 2° die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, aan haar aanslagdienst wordt toegezonden op voorwaarde dat deze toezending plaatsvindt binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)].
§ 4. De vrijstelling wordt slechts verleend en behouden wanneer :
1° de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt [toegezonden (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
2° de vrijgestelde winst niet tot grondslag dient voor de berekening van enige beloning of toekenning tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt [toegezonden (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst blijven behouden, zonder terugbetaling of retrocessie, in volle eigendom door de oorspronkelijke houder van deze rechten tot de verwezenlijking van het gereed product welke het afgewerkte [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] is; de maximale duur van de onoverdraagbaarheid van de rechten welke voortvloeit uit hetgeen voorafgaat is evenwel beperkt tot een periode van 18 maanden vanaf de datum van het afsluiten van de raamovereenkomst bestemd voor de productie van een [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
4° het totaal van de door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben afgesloten daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2, niet meer bedraagt dan 50 pct. van het totale budget van de kosten voor het [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] en het daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget werd aangewend;
5° het totaal van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst, in de vorm van leningen, zijn aangewend door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben gesloten, niet meer bedraagt dan 40 pct. van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2 zijn aangewend;
6° de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling een afschrift van de raamovereenkomst, alsmede een document waarin de betrokken Gemeenschap bevestigt dat het werk beantwoordt aan de definitie van een [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] als bedoeld in [... (opgeh. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] § 1, eerste lid, 3°, overlegt binnen de termijn die bepaald is voor het indienen van de aangifte in de inkomstenbelasting voor het belastbaar tijdperk, en deze documenten bij de aangifte voegt;
7° [de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de aanslagdienst waarvan de productievennootschap van het in aanmerking komend werk afhangt uiterlijk binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst enerzijds, verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 3° en 4°, voor de in de raamovereenkomst bepaalde doeleinden door de productievennootschap, alsmede de bij de bepalingen onder 4° en 5° bepaalde voorwaarden en grenzen zijn nageleefd en, anderzijds, dat de vennootschap die aanspraak maakt op de toekenning en het behoud van de vrijstelling de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk heeft betaald aan de productievennootschap binnen een termijn van achttien maanden die aanvangt op de datum waarop de raamovereenkomst is gesloten (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
7°bis de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de betrokken Gemeenschap uiterlijk binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst bevestigt dat de productie van het werk is voltooid en dat de globale financiering van het werk overeenkomstig dit artikel met naleving van de in 4° bepaalde voorwaarden en grenzen is uitgevoerd;
8° de [productievennootschap (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] geen achterstallen heeft bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid op het moment van het afsluiten van de raamovereenkomst;
9° de in 1° tot 5° van deze paragraaf bedoelde voorwaarden op een ononderbroken wijze worden nageleefd.
Ingeval een of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van dat belastbare tijdperk. Ingeval de onder 7° en 7°bis vermelde attesten niet binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst voor de productie van een [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] worden verkregen door de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de termijn van vier jaar verstrijkt.
§ 4bis. In afwijking van § 4 en voor zover de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde attesten [worden toegezonden (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] binnen de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde periode van vier jaar, worden de sommen die overeenkomstig de §§ 2 tot 4 tijdelijk zijn vrijgesteld, definitief vrijgesteld vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk het laatste van deze attesten [door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2° die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, aan haar aanslagdienst wordt toegezonden (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)].
§ 5. De raamovereenkomst voor de productie van een [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] bevat de volgende verplichte vermeldingen :
1° de benaming en het maatschappelijk doel van de [productievennootschap (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
2° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de raamovereenkomst hebben gesloten met de in 1° bedoelde vennootschap;
3° het totaal van de met toepassing van § 2 aangewende sommen evenals de juridische vorm, met een gedetailleerde opgave per bedrag, van die aangewende sommen ten name van elke deelnemende vennootschap vermeld onder 2°;
4° de identificatie en de beschrijving van het [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)]dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst;
5° [het budget van de uitgaven die nodig zijn voor het werk in kwestie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen :
- het gedeelte dat ten laste wordt genomen door de productievennootschap;
- het gedeelte gefinancierd door de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227, 2°, die samen deelnemers aan de raamovereenkomst zijn en die aanspraak maken op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2;
- het gedeelte gefinancierd door de andere deelnemers aan de raamovereenkomst die aanspraak maken of niet op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2 (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)];
6° de overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die, naar gelang van hun aard, worden aangewend bij de uitvoering van de raamovereenkomst;
7° de waarborg dat elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtige die overeenkomstig 2° geïdentificeerd is noch een [productievennootschap (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)], noch een televisieomroep is, evenals dat de geldschieters geen kredietinstellingen zijn;
8° de verbintenis van de [productievennootschap (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)]:
- overeenkomstig § 1 in België uitgaven te doen ten belope van 150 pct. van het geïnvesteerde bedrag anders dan in de vorm van leningen;
- het definitieve bedrag dat in beginsel wordt aangewend tot uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst te beperken tot ten hoogste 50 pct. van het budget van de totale uitgaven van het [in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)]voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, en om alle overeenkomstig § 2 gestorte bedragen daadwerkelijk aan te wenden voor de uitvoering van dit budget;
- het totaal van de sommen die in de vorm van leningen zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst te beperken tot ten hoogste 40 pct. van de sommen die in beginsel zijn bestemd voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van de winst voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°.
§ 6. De voorgaande bepalingen laten onverlet het recht van de vennootschap aanspraak te maken op de eventuele aftrek als beroepskosten van andere bedragen dan die vermeld in § 2 die eveneens besteed werden aan de productie van [in aanmerking komende werken (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)] en dat binnen de voorwaarden vermeld in de artikelen 49 en volgende.
In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn kosten en verliezen, en ook waardeverminderingen, voorzieningen en afschrijvingen met betrekking tot, naargelang van het geval, de schuldvorderingen en de eigendoms- en exploitatierechten op [ het in aanmerking komend werk (verv. W. 21 december 2009, art. 7, I: 1 januari 2010)], die voortvloeien uit leningen of verrichtingen vermeld in § 2, niet aftrekbaar als beroepskosten of -verliezen, noch vrijgesteld.
[Onderafdeling V. Investeringsreserve (ing. W. 24 december 2002, art. 6)]
Artikel 194quater.
(01/01/2010- ...)
§ 1. [De investeringsreserve die bij het verstrijken van een belastbaar tijdperk is aangelegd door vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan dat belastbare tijdperk, wordt niet als winst aangemerkt binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden (verv. W.22 december 2009, art. 45, I: AJ 2010)].
§ 2. Het bedrag van de investeringsreserve wordt vrijgesteld tot beloop van 50 pct. van het gereserveerde belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk, vóór aanleg van de investeringsreserve, en verminderd met :
1° de krachtens artikel 192 vrijgestelde meerwaarden op aandelen;
2° het gedeelte van de meerwaarde op in artikel 66 vermelde voertuigen dat niet in aanmerking wordt genomen krachtens artikel 24, derde lid;
3° de vermindering van het gestort kapitaal, berekend als gewogen gemiddelde van het belastbaar tijdperk tegenover het vorig belastbaar tijdperk waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten;
4° de vermeerdering van de vorderingen van de vennootschap, berekend zoals sub 3°, op de volgende natuurlijke personen :
- personen die aandelen bezitten van de vennootschap;
- personen die een opdracht of functies als vermeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen;
- de echtgenoot ervan of hun kinderen, wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben.
Het gereserveerde belastbare resultaat welke, na vermindering, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de investeringsreserve overeenkomstig het eerste lid, wordt beperkt tot 37.500 EUR per belastbaar tijdperk.
De aldus berekende investeringsreserve wordt slechts vrijgesteld indien en in zoverre de belaste reserves, vóór aanleg van de investeringsreserve, op het einde van het belastbaar tijdperk hoger zijn dan de belaste reserves op het einde van het vorig belastbaar tijdperk, waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten.
De investeringsreserve wordt slechts vrijgesteld voorzover voldaan is aan de voorwaarden als vermeld in artikel 190.
§ 3. Een bedrag gelijk aan de investeringsreserve moet door de vennootschap worden geïnvesteerd :
a) in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die recht kunnen geven op het voordeel van de investeringsaftrek;
b) binnen een termijn van drie jaar die aanvangt op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de investeringsreserve is aangelegd, en ten laatste bij de ontbinding van de vennootschap.
De vaste activa die als herbelegging in aanmerking worden genomen krachtens artikel 47, worden voor de toepassing van het vorige lid uitgesloten als investering.
§ 4. Indien niet wordt geïnvesteerd op de wijze en binnen de termijn gesteld in § 3 wordt de voorheen vrijgestelde investeringsreserve aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin de investeringstermijn verstreken is.
De voorheen vrijgestelde investeringsreserve wordt aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin de in § 3 in aanmerking genomen investering, wordt vervreemd, wanneer die investering op het ogenblik van de vervreemding minder dan drie jaar in de vennootschap is belegd, en zulks, naar verhouding tot de nog niet aangenomen afschrijvingen op die investering. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de vervreemding geschiedt naar aanleiding van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis.
§ 5. Om het voordeel van de investeringsreserve te rechtvaardigen moet de vennootschap bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de reserve wordt aangelegd en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de investering moet zijn verricht.
§ 6. De Koning bepaalt de investeringsmodaliteiten als vermeld in § 3, in geval van inbreng van een tak van werkzaamheid of een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, en ingeval van fusie of splitsing als vermeld in artikel 211, § 1.
De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, een bedrag vaststellen dat hoger is dan 37.500 EUR.
Afdeling IV. Vaststelling van het netto-inkomen
Onderafdeling 1. Beroepskosten
Artikel 195.
(... - ...)
§ 1. [Bedrijfsleiders (verv. KB 20 december 1996, art. 22, I: AJ 1998)] worden voor de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten met werknemers gelijkgesteld en hun bezoldigingen en de ermede verband houdende sociale lasten worden als beroepskosten aangemerkt.
Stortingen van sociale verzekering of voorzorg [... (opgeh. W. 27 december 2005, art. 177, I: van toepassing op de premies en bijdragen die zijn uitbetaald vanaf 1 januari 2006)] zijn slechts aftrekbaar in zover zij betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en ten minste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij door de vennootschap op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend.
§ 2. [Behalve indien de overeenkomsten enkel voorzien in voordelen bij overlijden, worden premies van levensverzekeringen betreffende overeenkomsten die in het voordeel van de onderneming zijn gesloten, met de in artikel 52, 3°, b, vermelde bijdragen gelijkgesteld en zijn zij, onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde grens, slechts aftrekbaar indien deze overeenkomsten werden gesloten op het hoofd van een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst.
Om het aftrekbare deel van de premies te bepalen komen uitsluitend de in § 1, tweede lid, omschreven bezoldigingen in aanmerking (verv. W. 27 december 2005, art. 177, I: van toepassing op de premies en bijdragen die zijn uitbetaald vanaf 1 januari 2006)].
Artikel 196.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, criteria en normen stellen om te bepalen in hoeverre de kosten betreffende autovoertuigen die ter beschikking van bedrijfsleiders en van leden van het directiepersoneel worden gesteld, moeten worden aangemerkt als kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen.
§ 2. Ten name van de vennootschappen die op grond van [artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen niet als kleine vennootschappen worden aangemerkt (verv. W. 22 december 2009, art. 46, I: AJ 2010)] voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin het immaterieel of materieel vast actief werd aangeschaft of tot stand gebracht :
1° wordt de eerste afschrijvingsannuïteit ten aanzien van tijdens het boekjaar verkregen of tot stand gebrachte vaste activa slechts als beroepskosten aangemerkt in verhouding tot het gedeelte van het boekjaar waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht;
2° wordt, in afwijking van artikel 62, het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten op dezelfde wijze als de hoofdsom van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de desbetreffende vaste activa afgeschreven.
Artikel 197.
(... - ...)
[Niet verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten, die ingevolge artikel 219 aan de afzonderlijke aanslag worden onderworpen, worden als beroepskosten aangemerkt (verv. W. 4 mei 1999, art. 14, I: AJ 1999)].
Artikel 198.
(01/01/2012- ...)
Als beroepskosten worden niet aangemerkt :
1° de vennootschapsbelasting, met inbegrip van de ingevolge artikel 219bis verschuldigde afzonderlijke aanslagen, de in mindering van de vennootschapsbelasting gestorte sommen en de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen met miskenning van artikel 261, tot ontlasting van de verkrijger heeft gedragen, doch met uitzondering van de ingevolge artikel 219 verschuldigde afzonderlijke aanslag;
2° de belasting en de aanvullende belasting op de deelnames die ten laste van de schuldenaar van het inkomen vallen ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, bedoeld in artikel 113 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;
3° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing;
4° de jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen vermeld in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen;
5° de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies andere dan deze bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsmede de verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze niet-aftrekbare belastingen, heffingen en retributies;
6° de bijzondere taks op kasbons in het bezit van de financiële tussenpersonen, bedoeld in de artikelen 201/3 tot 201/9 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
7° waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het verlies aan gestorte kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd ;
8° de uitzonderlijke taks op de stortingen bestemd voor het lange termijnsparen vermeld in artikel 183duodecies van het Wetboek diverse rechten en taksen;
9° [de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen ten belope van 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig (verv. W. 28 december 2011, art. 43, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)];
10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht;
11° onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van leningen wanneer de werkelijke verkrijger ervan niet onderworpen is aan een inkomstenbelasting of, voor die inkomsten, onderworpen is aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de bepalingen van gemeen recht van toepassing in België en indien, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen, hoger is dan zeven maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk;
12° de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend aan de werknemers in het kader van een investeringsspaarplan overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;
13° de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of leningen met betrekking tot aandelen, tot een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds het totale bruto dividend betaald of toegekend voor de aandelen waar deze vergoedingen voor ontbrekend coupon betrekking op hebben en anderzijds het totale bruto bedrag als dividend ofwel daadwerkelijk verkregen ofwel met betrekking waartoe een vergoeding voor ontbrekend coupon werd verkregen met betrekking tot deze aandelen;
14° het deel van de in de artikelen 193bis, § 1, tweede lid, en 193ter, § 1, vermelde premies, kapitaal- en interestsubsidies, dat voorheen definitief werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest.
Uitsluitend voor de toepassing van het eerste lid, 7°, worden, in afwijking van artikel 184, toch als gestort kapitaal aangemerkt, de verminderingen van gestort kapitaal die voorheen zijn gedaan om geleden verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmede het geleden verlies boekhoudkundig is aangezuiverd.
Artikel 198bis.
(01/01/2010- ...)
[Uitgezonderd voor de brandstofkosten, wordt het in artikel 66, § 1, vermelde percentage :
1° wat het tarief van aftrekbaarheid betreft, naargelang het geval, gebracht op of verminderd tot :
a) 120 pct. voor de voertuigen die een uitstoot hebben van 0 gram CO2 per kilometer;
b) voor de voertuigen met een dieselmotor :
- 100 pct. indien ze een uitstoot hebben tot maximaal 60 gram CO2 per kilometer;
- 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 60 gram CO2 per kilometer tot maximaal 105 gram CO2 per kilometer;
- 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 115 gram CO2 per kilometer;
- 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 115 gram CO2 per kilometer tot maximaal 145 gram CO2 per kilometer;
- 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 145 gram CO2 per kilometer tot maximaal 170 gram CO2 per kilometer;
- 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 170 gram CO2 per kilometer tot maximaal 195 gram CO2 per kilometer;
- 50 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 195 gram CO2 per kilometer of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de Dienst voor inschrijving van de voertuigen;
c) voor de voertuigen met een benzinemotor :
- 100 pct. indien ze een uitstoot hebben tot maximaal 60 gram CO2 per kilometer;
- 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 60 gram CO2 per kilometer tot maximaal 105 gram CO2 per kilometer;
- 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 125 gram CO2 per kilometer;
- 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 125 gram CO2 per kilometer tot maximaal 155 gram CO2 per kilometer;
- 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 155 gram CO2 per kilometer tot maximaal 180 gram CO2 per kilometer;
- 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 180 gram CO2 per kilometer tot maximaal 205 gram CO2 per kilometer;
- 50 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 205 gram CO2 per kilometer of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de Dienst voor inschrijving van de voertuigen (verv. W. 23 december 2009, art. 129, I: van toepassing op de kosten die vanaf 1 januari 2010 zijn gedaan of gedragen)];
2° wat het in aanmerking te nemen tarief voor de minderwaarden betreft, bepaald op het percentage dat gelijk is aan het percentage dat de som van de vóór de verkoop fiscaal aangenomen afschrijvingen vertegenwoordigt in de som van de geboekte afschrijvingen voor de overeenstemmende belastbare tijdperken.
Gedurende de periode vanaf 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 is het eerste lid slechts van toepassing op de vaste activa aangeschaft of vervaardigd gedurende deze periode.
[Wanneer de in het eerste lid, 1°, a, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen.
De afschrijvingen die overeenkomstig het eerste lid, 1°, a, worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde van de bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden van die voertuigen (ing. W. 23 december 2009, art. 129, I: van toepassing op de kosten die vanaf 1 januari 2010 zijn gedaan of gedragen)].
Onderafdeling 2. Aftrek van vrijgestelde inkomsten
Artikel 199.
(... - ...)
[Met uitzondering van de in (verv. W. 22 december 1998, art. 24, I: AJ 1992)][artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde (verv. W. 26 maart 1999, art. 63, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten)][inkomsten en van de in artikel 104, 5°, b, vermelde giften in de vorm van kunstwerken worden, bij het bepalen van het belastbare inkomen, krachtens dit Wetboek of krachtens bijzondere wettelijke bepalingen vrijgestelde inkomsten die begrepen zijn in de winst van het belastbare tijdperk, van die winst afgetrokken (verv. W. 22 december 1998, art. 24, I: AJ 1992)].
Artikel 200.
(... - ...)
Het percentage van 10 pct. en het maximumbedrag van [250.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] die inzake aftrekbare giften zijn vermeld in artikel 109, worden respectievelijk op 5 pct. en op [500.000 EUR (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)] gebracht.
Artikel 201.
(01/01/2010- ...)
In de gevallen als vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 1°, wordt de investeringsaftrek als volgt vastgesteld:
1° met betrekking tot binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft toebehoren aan één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen, is het percentage van de aftrek gelijk aan de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 pct. bedraagt en verhoogd met 1 percentpunt, doch teruggebracht tot 0 ;
2° met betrekking tot de niet in 1° vermelde vennootschappen is het percentage van de aftrek dat vermeld in 1°, doch teruggebracht tot 0.
Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de in het eerste lid, 1° en 2°, vermelde percentages, in zover ze tot 0 worden teruggebracht, verhogen.
De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten.
In het in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, vermelde geval is de investeringsaftrek slechts van toepassing met betrekking tot de in het eerste lid, 1°, vermelde binnenlandse vennootschappen en de binnenlandse vennootschappen die [op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt (verv. W. 22 december 2009, art. 47, I: AJ 2010)] voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht.
In het in artikel 70, eerste lid, vermelde geval is het percentage van de aftrek tot 0 teruggebracht.
De belastingplichtige die onherroepelijk heeft geopteerd voor het in artikel 289quater vermelde belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling, kan niet meer genieten van de in de artikelen 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b) en 70, tweede lid, vermelde investeringsaftrek en voor die belastingplichtige, worden de in artikel 72, tweede lid, bedoelde bedragen van 620 000 EUR en 2 480 000 EUR respectievelijk op 310 000 EUR en 1 240 000 EUR bepaald. Die aanpassing gebeurt met behulp van de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt.
Onderafdeling 3. Aftrekken van de belastbare winst
Artikel 202.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Van de winst van het belastbare tijdperk worden mede afgetrokken, in zover zij erin voorkomen :
1° dividenden met uitzondering van inkomsten die zijn verkregen naar aanleiding van de afstand aan een vennootschap van haar eigen aandelen of naar aanleiding van de gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van een vennootschap;
2° in zover het een dividend betreft waarop de artikelen 186, 187 of 209 of gelijkaardige bepalingen naar buitenlands recht zijn toegepast, het positieve verschil tussen de verkregen sommen of de waarde van de ontvangen bestanddelen en de aanschaffings- of beleggingsprijs van de aandelen die worden verkregen, terugbetaald of geruild door de vennootschap die ze had uitgegeven, eventueel verhoogd met de desbetreffende voorheen uitgedrukte en niet vrijgestelde meerwaarden;
3° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;
4° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen of leningen van voormalig Belgisch-Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen of van elke belasting;
5° inkomsten uit effecten van leningen tot herfinanciering van de leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting. Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987.
§ 2. De in § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten, behalve voor zover deze voortkomen uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lidstaat van [de Europese Economische Ruimte (verv. W. 14 april 2011, art. 44, I: 1 januari 2011)], zijn slechts aftrekbaar in zoverre :
1° op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten, de vennootschap die de inkomsten verkrijgt in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, een deelneming bezit van ten minste 10 pct. of met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 EUR;
2° deze inkomsten betrekking hebben op aandelen die [... (opgeh. W. 14 april 2011, art. 44, I: 1 januari 2011)] gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden behouden.
[... (opgeh. W. 14 april 2011, art. 44, I: 1 januari 2011)]
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1 en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgegrepen voor de toepassing van het eerste lid, 2°.
De voorwaarden vermeld in het eerste lid zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten :
1° die worden verkregen door beleggingsvennootschappen;
2° die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen;
3° die worden verleend of toegekend door beleggingsvennootschappen.
[... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 54, I: AJ 2010)]
De in artikel 2, § 2, bedoelde fictie van niet overdracht van eigendom, is niet van toepassing voor de vaststelling of aan de in het eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarde is voldaan.
De in § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inkomsten verkregen uit hoofde van aandelen die verworven zijn krachtens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten zijn bovendien niet aftrekbaar.
Artikel 203.
(01/04/2011- ...)
§ 1. De in artikel 202, § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten zijn bovendien niet aftrekbaar wanneer ze worden verleend of toegekend door :
1° een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen of die gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België;
2° een financieringsvennootschap, een thesaurievennootschap of een beleggingsvennootschap die, alhoewel ze in het land van haar fiscale woonplaats onderworpen is aan een in 1° vermelde belasting, in dat land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht ;
3° een vennootschap voor zover de inkomsten die ze verkrijgt, niet zijnde dividenden, hun oorsprong vinden buiten het land van haar fiscale woonplaats en ze in het land van de fiscale woonplaats een afzonderlijke belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht;
4° een vennootschap voor zover ze winsten verwezenlijkt door tussenkomst van een of meer buitenlandse inrichtingen die globaal genomen zijn onderworpen aan een aanslagregeling die aanzienlijk gunstiger is dan in België;
5° een vennootschap, andere dan een beleggingsvennootschap, die dividenden wederuitkeert die in toepassing van het 1° tot 4°, zelf niet zouden kunnen worden afgetrokken ten belope van ten minst 90 pct.
De gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in het eerste lid, 1°, worden geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België, wanneer in de gevallen bepaald door de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit :
- hetzij, het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschap, lager is dan 15 pct.;
- hetzij, gemeenrechtelijk, het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt, lager is dan 15 pct.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België.
§ 2. Paragraaf 1, 1°, is niet van toepassing op dividenden die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen.
Paragraaf 1, 2°, is niet van toepassing op de beleggingsvennootschappen waarvan de statuten de jaarlijkse uitkering voorzien van ten minste 90 pct. van de inkomsten die ze hebben verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, voor zover en in de mate dat die inkomsten voortkomen uit dividenden die zelf beantwoorden aan de in § 1, 1° tot 4°, vermelde aftrekvoorwaarden of uit meerwaarden die ze hebben verwezenlijkt op aandelen die krachtens artikel 192, § 1 voor vrijstelling in aanmerking komen.
Paragraaf 1, eerste lid, 2°, is niet van toepassing op dividenden verdeeld door private privaks als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, in de mate dat de inkomsten voortkomen van gerealiseerde meerwaarden op beleggingen als bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°, of dividenden voortkomende van die beleggingen.
Voor de toepassing van het derde lid, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming als bedoeld in artikel 6, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 2004, die zijn geregeld bij statuten, opgericht voor een bepaalde duur en met als uitsluitend doel de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen en waarvan de financiële instrumenten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet.
Paragraaf 1, 2° en 5°, is niet van toepassing op verkregen dividenden wegens een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming in een financieringsvennootschap gelegen in een Lidstaat van de Europese Unie die, voor de aandeelhouder, beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, voor zover en in de mate dat de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk van de financieringsvennootschap niet hoger is dan 33 pct. van de schulden.
Paragraaf 1, eerste lid, 4°, is niet van toepassing wanneer de daadwerkelijk geheven belasting globaal genomen op de winsten die voortkomen uit de buitenlandse inrichting ten minste 15 pct. bedraagt of wanneer de vennootschap en haar buitenlandse inrichting gevestigd zijn in Lidstaten van de Europese Unie.
Paragraaf 1, 5°, is niet van toepassing wanneer de vennootschap die wederuitkeert:
1° een binnenlandse vennootschap is of een buitenlandse vennootschap, gevestigd in een land waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft ondertekend en die er is onderworpen aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht, en waarvan de aandelen zijn opgenomen in de notering aan een effectenbeurs van een Lidstaat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 1979 (79/279/EEG) tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, of van een derde Staat waarvan de wetgeving minstens gelijkwaardige toelatingsvoorwaarden voorziet;
2° een vennootschap is waarvan de verkregen inkomsten uitgesloten werden van het recht op aftrek dat door dit artikel in België wordt geregeld of door een maatregel met gelijkwaardige uitwerking naar buitenlands recht.
§ 3. Voor de toepassing van § 1, 5°, en onverminderd § 2, worden de dividenden die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend of toegekend door de in § 1, 1° en 2°, bedoelde vennootschappen, geacht niet aan de aftrekvoorwaarden te beantwoorden.
§ 4. Wat de toekenning betreft van het regime van de definitief belaste inkomsten aan dividenden afkomstig van door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] erkende vennootschappen met vast kapitaal voor belegging in niet-genoteerde aandelen, wordt de 90 pct. drempel bedoeld in § 2, tweede lid, geacht vervuld te zijn wanneer die beleggingsvennootschappen de netto-opbrengst hebben uitgekeerd met toepassing van artikel 57 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven en voorzover zij daartoe met toepassing van dit artikel verplicht waren.
Artikel 204.
(12/01/2009- ...)
De ingevolge artikel 202, § 1, 1°, 3° en 4°, aftrekbare inkomsten worden geacht in de winst van het belastbare tijdperk voor te komen tot 95 pct. van het geïnde of verkregen bedrag eventueel vermeerderd met de roerende voorheffing of de fictieve roerende voorheffing of, met betrekking tot in artikel 202, §1, 4° en 5°, vermelde inkomsten verminderd met de aan de verkoper toegekende interest ingeval de effecten in het belastbare tijdperk zijn verworven.
Het in artikel 202, § 1, 2°, vermelde bedrag wordt geacht in de winst van het belastbare tijdperk voor te komen tot 95 pct. van dat bedrag [, behalve voor zover dit bedrag voortkomt uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lidstaat van de Europese Unie (ing. W. 11 december 2008, art. 18, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Artikel 205.
(01/01/2012- ...)
§ 1. Geen aftrek ingevolge artikel 202 wordt verleend ter zake van inkomsten uit activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt in inrichtingen waarover de belastingplichtige in het buitenland beschikt en waarvan de winst krachtens internationale overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting is vrijgesteld.
§ 2. De aftrek ingevolge artikel 202 wordt beperkt tot het bedrag van de winst van het belastbare tijdperk dat overblijft na toepassing van artikel 199, verminderd met :
1° de niet als beroepskosten aftrekbare giften, met uitzondering van de giften die in toepassing van de artikelen 199 en 200 van de winst worden afgetrokken;
2° de in artikel 53, 6° tot 11°, 14° en 21° tot 24° vermelde kosten;
3° de interesten, retributies en bezoldigingen als bedoeld in artikel 54;
4° de niet-aftrekbare interesten als bedoeld in artikel 55;
5° de bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, en de ermee gelijkgestelde premies van bepaalde levensverzekeringen, voor zover die bijdragen en premies niet voldoen aan de voorwaarden en de begrenzingen gesteld in de artikelen 59 en 195, alsmede de pensioenen, aanvullende pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen voor zover die sommen niet voldoen aan de voorwaarden en de grens gesteld in artikel 60;
6° het niet aftrekbaar gedeelte van de kosten en de minderwaarden met betrekking tot het gebruik van in artikel 66 vermelde personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen;
7° de als winst aan te merken restorno's zoals bedoeld in artikel 189, § 1;
8° de taksen als bedoeld in artikel 198, [eerste lid, 4° en 8° (verv. W. 28 december 2011, art. 44, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)].
De in het eerste lid opgesomde verminderingen zijn niet van toepassing op in artikel 202, § 1, 1° en 3°, vermelde inkomsten, verleend of toegekend [door een vennootschap gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, in zoverre de in artikel 202, § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde voorwaarden worden vervuld (verv. W. 14 april 2011, art. 45, I: 1 januari 2011)].
§ 3. De in artikel 202, § 1, 1° en 3°, bedoelde inkomsten, tot 95 pct. van hun bedrag, verleend of toegekend door een in § 2, tweede lid, bedoelde vennootschap, die niet kunnen worden afgetrokken, mogen naar volgende belastbare tijdperken worden overgedragen.
[Onderafdeling IIIbis. Aftrek voor octrooi-inkomsten (ing. W. 27 april 2007, art. 86)]
Artikel 205/1.
(... - ...)
[De winst van het belastbare tijdperk wordt verminderd met 80 pct. van de overeenkomstig de artikelen 205/2 tot 205/4 bepaalde octrooi-inkomsten. Deze vermindering wordt « aftrek voor octrooi-inkomsten » genoemd (ing. W. 27 april 2007, art. 87, I: van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007)].
Artikel 205/2.
(... - ...)
[§ 1. Voor de toepassing van artikel 205/1 wordt verstaan onder « octrooien » :
- de octrooien of aanvullende beschermingscertificaten waarvan de vennootschap octrooihouder of certificaathouder is en die geheel of gedeeltelijk door de vennootschap werden ontwikkeld in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2° vormen;
- de door de vennootschap verworven octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of licentierechten met betrekking tot octrooien of aanvullende beschermingscertificaten, op voorwaarde dat die geoctrooieerde producten of procédés geheel of gedeeltelijk door de vennootschap verder werden verbeterd in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, vormen ongeacht of deze verdere verbetering aanleiding heeft gegeven tot bijkomende octrooien.
§ 2. Voor de toepassing van artikel 205/1 wordt verstaan onder « octrooi-inkomsten » :
- de vergoedingen, van welke aard ook, voor licenties die door de vennootschap zijn verleend op octrooien, in zover deze vergoedingen in het in België belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk voorkomen en indien er bijzondere verhoudingen zijn tussen de schuldenaar van de vergoedingen en de ontvangende vennootschap, enkel in zover deze vergoedingen niet hoger zijn dan de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen;
- de vergoedingen die aan de vennootschap voor het belastbaar tijdperk zouden verschuldigd zijn indien de goederen die door of voor rekening van de vennootschap worden geproduceerd of de diensten die door of voor rekening van de vennootschap worden geleverd, zouden worden geproduceerd of geleverd door een derde op grond van een licentie verleend door de vennootschap op octrooien en indien tussen de vennootschap en de derde zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen en in zover deze vergoedingen in het in België belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk zouden voorkomen.
Ingeval de in het eerste lid bedoelde vergoedingen niet uitsluitend betrekking hebben op octrooien, komt alleen het gedeelte dat betrekking heeft op octrooien in aanmerking voor de aftrek voor octrooi-inkomsten.
De in het eerste lid bepaalde octrooi-inkomsten omvatten niet de bijdragen in de werkelijke kosten van onderzoek en ontwikkeling die door de vennootschap worden gedragen (ing. W. 27 april 2007, art. 88, I: van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 2052 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007)].
.
Artikel 205/3.
(... - ...)
§ 1. De octrooi-inkomsten van een belastbaar tijdperk die betrekking hebben op door de vennootschap verworven octrooien, worden verminderd :
- met de vergoedingen, van welke aard ook, die zijn verschuldigd aan derden voor deze octrooien, in zover deze vergoedingen ten laste worden gelegd van het in België belastbare resultaat van hetzelfde belastbaar tijdperk; en
- met tijdens het belastbaar tijdperk toegepaste afschrijvingen op de aanschaffings- of beleggingswaarde van deze octrooien in zover deze afschrijvingen ten laste worden gelegd van het in België belastbare resultaat van hetzelfde belastbaar tijdperk.
In geval de in het eerste lid bedoelde vergoedingen en afschrijvingen niet uitsluitend betrekking hebben op octrooien, worden de in aanmerking te nemen octrooi-inkomsten alleen verminderd met het gedeelte dat betrekking heeft op octrooien.
De in het eerste lid bedoelde vergoedingen omvatten niet de door de vennootschap aan derden verschuldigde bijdragen in de werkelijke kosten van onderzoek en ontwikkeling die door deze derden worden gedragen.
§ 2. Indien de vergoedingen die zijn verschuldigd aan derden met betrekking tot de door de vennootschap verworven octrooien lager zijn dan de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, worden de octrooi-inkomsten van het belastbaar tijdperk met betrekking tot deze octrooien, in afwijking van § 1, eerste streepje, verminderd met de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen en die ten laste zouden komen van het belastbare tijdperk.
De in het eerste lid bedoelde vergoedingen omvatten niet de vergoedingen die afgeschreven worden, zoals bedoeld in § 3.
§ 3. Indien de aanschaffings- of beleggingswaarde van de door de vennootschap verworven octrooien lager is dan de prijs die tussen onafhankelijke ondernemingen zou zijn overeengekomen, worden de octrooi-inkomsten van het belastbaar tijdperk met betrekking tot deze octrooien, in afwijking van § 1, tweede streepje, verminderd met de afschrijvingen die tijdens het belastbaar tijdperk zouden zijn toegepast op de aanschaffingsprijs die tussen onafhankelijke ondernemingen zou zijn overeengekomen (ing. W. 27 april 2007, art. 89, I: van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007)].
Artikel 205/4.
(... - ...)
[Om het voordeel van de aftrek voor octrooi-inkomsten te rechtvaardigen moet de belastingplichtige bij zijn aangifte een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de aftrek voor octrooi-inkomsten wordt genoten (ing. W. 27 april 2007, art. 90, I: van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007)].
[Onderafdeling IIIter. (verv. W. 27 april 2007, art. 86)][ Aftrek voor risicokapitaal (ing. W. 22 juni 2005, art. 4)]
Artikel 205bis.
(... - ...)
[Bij de bepaling van het belastbaar inkomen wordt de belastbare basis verminderd met het overeenkomstig artikel 205quater vastgesteld bedrag. Deze vermindering wordt "aftrek voor risicokapitaal" genoemd (ing. W. 22 juni 2005, art. 5, I: AJ 2007)] .
Artikel 205ter.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Om de aftrek voor risicokapitaal voor een belastbaar tijdperk te bepalen, stemt het in aanmerking te nemen risicokapitaal, onder voorbehoud van de bepalingen van de §§ 2 tot 7, overeen met het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap, aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen.
Het overeenkomstig het eerste lid bepaald risicokapitaal wordt verminderd met :
a) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de eigen aandelen en de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan, en
b) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de aandelen van beleggingsvennootschappen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202 en 203 van de winst te worden afgetrokken.
§ 2. Wanneer de vennootschap over één of meer inrichtingen in het buitenland beschikt waarvan de inkomsten vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting, wordt het overeenkomstig § 1 bepaalde risicokapitaal verminderd met het positieve verschil tussen enerzijds de netto boekwaarde van de activabestanddelen van de buitenlandse inrichtingen, met uitzondering van de aandelen bedoeld in artikel 205ter, § 1, tweede lid, en anderzijds het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die op deze inrichtingen aanrekenbaar zijn.
§ 3. Wanneer in het buitenland gelegen onroerende goederen of rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen tot de bestanddelen van de activa van de vennootschap behoren en niet behoren tot een buitenlandse inrichting, en wanneer de inkomsten uit deze activa vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting, wordt het overeenkomstig de §§ 1 en 2, bepaalde risicokapitaal verminderd met het positieve verschil tussen de netto boekwaarde van deze activabestanddelen en het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die op deze onroerende goederen of rechten aanrekenbaar zijn.
§ 4. Het overeenkomstig de §§ 1 tot 3, bepaalde risicokapitaal wordt verminderd met de volgende waarden aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk :
1° de netto boekwaarde van de materiële vaste activa of gedeelten ervan in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen;
2° de netto boekwaarde van de bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen;
3° de netto boekwaarde van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben.
§ 5. Het overeenkomstig de §§ 1 tot 4 bepaalde risicokapitaal wordt bovendien verminderd met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, die geen betrekking hebben op activabestanddelen als bedoeld in de §§ 2 tot 4, de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en kapitaalsubsidies.
§ 6. Wanneer de in de §§ 1 en 3 tot 5 bedoelde bestanddelen tijdens het belastbaar tijdperk wijzigen, wordt het in aanmerking te nemen risicokapitaal naar gelang van het geval vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde en waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan.
De wijzigingen in de in § 2 bedoelde bestanddelen die tijdens het belastbaar tijdperk voorkomen, worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit in aanmerking genomen.
§ 7. [Voor de toepassing van paragraaf 1, moet, ten name van de hiernavolgende kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beursvennootschappen, onder financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan, worden verstaan de aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben, dat wil zeggen :
1° ten name van de in artikel 56, § 1, bedoelde kredietinstellingen, de in post VII "Financiële vaste activa" te boeken aandelen, zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen;
2° ten name van de in artikel 56, § 2, 2°, h, bedoelde verzekeringsondernemingen :
a) de in post C.II. "Beleggingen in verbonden ondernemingen en deelnemingen" van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen;
b) de in de post C.III. "Overige financiële beleggingen" van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen, voor zover die aandelen de aard hebben van "andere financiële vaste activa" volgens rubriek IV.C.I. van artikel 95, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen;
zoals die balansposten C.II. en C.III. omschreven worden in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen;
3° ten name van de in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen bedoelde beursvennootschappen, de aandelen te boeken in post IV "Financiële vaste activa", zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen (verv. W. 14 april 2011, art. 46, I: 1 januari 2011)].
§ 8. Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen van toepassing is, wordt onder eigen vermogen, als bedoeld in § 1, het eigen vermogen verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt.
Artikel 205quater.
(01/01/2013- ...)
§ 1. De aftrek voor risico-kapitaal is gelijk aan het overeenkomstig artikel 205ter bepaalde risicokapitaal vermenigvuldigd met een tarief dat in de volgende paragrafen wordt bepaald.
§ 2. Voor aanslagjaar 2007 is het toe te passen tarief gelijk aan het gemiddelde van de door het Rentenfonds maandelijks bekendgemaakte referte-indexen J (lineaire obligatie 10 jaren), als bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, voor het jaar 2005.
§ 3. Voor de volgende aanslagjaren wordt het toe te passen tarief bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de in § 2 vermelde referte-indexen J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
Het toe te passen tarief om het bedrag van de in artikel 205bis bedoelde aftrek voor risicokapitaal te bepalen, mag voor elk in het vorig lid bedoeld aanslagjaar, niet meer dan één percentpunt afwijken van het tarief dat voor het vorige aanslagjaar werd toegepast.
§ 4. De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, beslissen de in § 3, tweede lid, bedoelde begrenzing niet toe te passen en buiten die begrenzing een ander tarief vastleggen om het bedrag van de aftrek voor risicokapitaal te bepalen, maar beperkt tot het tarief dat overeenstemt met de in § 2 vermelde referte-index J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
§ 5. [Het overeenkomstig de §§ 2 tot 4 bepaalde tarief mag niet meer dan 3 pct. bedragen (verv. W. 28 december 2011, art. 45, I: AJ 2013)].
§ 6. Ten name van de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal wordt genoten, wordt het overeenkomstig de §§ 2 tot 5 bepaalde tarief verhoogd met een half procentpunt.
§ 7. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de regels voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap en wanneer het belastbare tijdperk langer of korter is dan twaalf maanden.
Artikel 205quinquies.
(10/01/2010- ...)
Indien er voor een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst is om de aftrek voor risicokapitaal te kunnen in mindering brengen, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de zeven volgende [belastbare tijdperken (verv. W. 22 december 2009, art. 60, I: 10 januari 2010)]
Artikel 205sexies.
(... - ...)
[... (ingetr. W. 23 december 2005, art. 115, I: AJ 2007)]
Artikel 205septies.
(... - ...)
[Om het voordeel van de aftrek voor risicokapitaal te rechtvaardigen moet de vennootschap bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de aftrek wordt genoten (ing. W. 22 juni 2005, art. 10, I: AJ 2007)].
Artikel 205octies.
(... - ...)
[De artikelen 205bis tot 205septies zijn niet van toepassing voor de volgende vennootschappen :
1° de erkende coördinatiecentra die van de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra, blijven genieten;
2° de vestigingen in een reconversiezone, in toepassing van de herstelwet van 31 juli 1984, zolang ze, voor het betreffend belastbaar tijdperk, nog van de bepalingen van artikel 59 van de voornoemde wet genieten;
3° de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), met vast kapitaal (BEVAK) of in schuldvorderingen (VBS) respectievelijk bedoeld in de artikelen 14, 19 en 24 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;
4° de coöperatieve participatievennootschappen, in toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;
5° de zeescheepvaartvennootschappen die aan belasting worden onderworpen met inachtneming van de (ing. W. 22 juni 2005, art. 11, I: AJ 2007)][artikelen 115 tot 120 (verv. W. 27 december 2006, art. 287, I: AJ 2007)][of van artikel 124 van de programmawet van 2 augustus 2002 (ing. W. 22 juni 2005, art. 11, I: AJ 2007)].
Artikel 205novies.
(10/01/2010- ...)
Indien de vennootschap een vrijgestelde investeringsreserve als bedoeld in artikel 194quater aanlegt gedurende een belastbaar tijdperk, zijn de artikelen 205bis tot 205quinquies niet van toepassing voor dit belastbaar tijdperk alsmede voor de twee daarop volgende belastbare tijdperken. In dit geval [wordt de in artikel 205quinquies vermelde duurtijd van de overdracht van zeven volgende belastbare tijdperken verlengd met het aantal belastbare tijdperken (verv. W. 22 december 2009, art. 61, I: 10 januari 2010)] waarvoor de artikelen 205bis tot 205quinquies geen toepassing vinden.
Onderafdeling 4. Vorige verliezen
Artikel 206.
(12/01/2009- ...)
§ 1. Vorige beroepsverliezen worden achtereenvolgens van de winst van elk volgende belastbare tijdperk afgetrokken.
[De verrekening op Belgische winsten van beroepsverliezen geleden binnen een buitenlandse inrichting waarover de vennootschap beschikt en die is gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting heeft gesloten, vindt slechts plaats op voorwaarde dat de vennootschap aantoont dat deze niet in aftrek zijn gekomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting. Tevens wordt het bedrag van dergelijke beroepsverliezen dat door de vennootschap met betrekking tot enig belastbaar tijdperk is verrekend op haar Belgische winsten, voor het proportioneel gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennootschap met betrekking tot het belastbaar tijdperk niet langer aantoont dat dit niet in aftrek is genomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting, of indien in het belastbaar tijdperk de betreffende buitenlandse inrichting wordt overgedragen in het kader van een inbreng, een fusie, een splitsing of een gelijkgestelde verrichting, toegevoegd aan het belastbaar inkomen van dat tijdperk (ing. W. 11 december 2008, art. 19, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
§ 2. Wanneer een vennootschap de inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen heeft verkregen of een andere vennootschap [door fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting (verv. W. 11 december 2008, art. 19, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)] geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen met toepassing van artikel 46, § 1, eerste lid, 2° en derde lid, of van artikel 211, § 1, zijn de beroepsverliezen die de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór die inbreng of die overneming heeft geleden slechts definitief aftrekbaar naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden van die vennootschap en van de ingebrachte of overgenomen bestanddelen, eveneens vóór de verrichting. [Geen vorig beroepsverlies kan worden verrekend indien de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting gelijk is aan nul (ing. W. 11 december 2008, art. 19, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
In geval van fusie met toepassing van artikel 211, § 1, zijn de beroepsverliezen die een overgenomen vennootschap vóór die fusie heeft geleden bij de overnemende vennootschap bij voortduur aftrekbaar naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen van de eerstgenoemde vennootschap vóór de fusie in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de fusie, van de overnemende vennootschap en van de overgenomen bestanddelen. In geval van splitsing met toepassing van artikel 211, § 1, geldt de vorenstaande regel op het gedeelte van het bedoelde beroepsverlies dat is bepaald naar verhouding van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen in de totale fiscale nettowaarde van de overgenomen vennootschap.
[Het tweede lid is niet van toepassing indien de fiscale nettowaarde van de inbrengen gelijk is aan nul.
Het eerste lid is eveneens van toepassing in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting of van inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen indien de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap een intra-Europese vennootschap is en de verrichting fiscaal neutraal is.
In geval van een verrichting als bedoeld in artikel 231, § 2 of § 3, zijn de beroepsverliezen die de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór deze verrichting heeft geleden slechts definitief aftrekbaar naar verhouding tot het evenredig aandeel van de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden eveneens vóór de verrichting, van deze vennootschap en van de vóór de verrichting in België aanwezige Belgische inrichting en andere in België gelegen ingebrachte elementen van de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap.
In geval van een verrichting als bedoeld in artikel 231, § 2 of § 3, is het tweede lid enkel van toepassing voor wat betreft de beroepsverliezen door de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap geleden vóór de verrichting binnen haar Belgische inrichting en wordt de in het tweede lid bedoelde verhouding vastgesteld enkel uitgaande van de fiscale nettowaarde van de Belgische inrichting vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de verrichting, van de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap en die overgenomen of verkregen Belgische inrichting.
§ 3. Ingeval een buitenlandse vennootschap haar maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar België overbrengt, geldt het bepaalde in § 1, eerste lid, voor wat betreft beroepsverliezen door deze vennootschap geleden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap vóór deze overbrenging beschikte (ing. W. 11 december 2008, art. 19, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Onderafdeling 5. Gemene bepalingen betreffende de in de artikelen 199 tot 206 omschreven aftrekken
Artikel 207.
(01/01/2012- ...)
De Koning regelt de wijze waarop de in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken worden verricht.
Geen van deze aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk mag worden verricht op het gedeelte van het resultaat dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen vermeld in artikel 79, noch op verkregen financiële voordelen of voordelen van alle aard vermeld in artikel 53, 24°, noch op de grondslag van de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten of voordelen van alle aard ingevolge artikel 219, noch op het gedeelte van de winst dat bestemd is voor de uitgaven bedoeld [in artikel 198, eerste lid, 9° en 12° (verv. W. 28 decemeber 2011, art. 46, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)], noch op het gedeelte van de winst uit de niet-naleving van artikel 194quater, § 2, vierde lid en de toepassing van artikel 194quater, § 4.
In geval van verwerving of van wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van de controle van een vennootschap die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, zijn, noch aftrekbaar van de winst van dat tijdperk, noch van deze van enig later belastbaar tijdperk :
- in afwijking van artikel 72, de niet-verleende investeringsaftrek wegens geen of onvoldoende wist van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemde tijdperk;
- in afwijking van artikel 205quinquies, de niet-verleende aftrek voor risicokapitaal wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd tijdperk;
- in afwijking van artikel 206, de vorige beroepsverliezen.
Afdeling V. Ontbinding en vereffening
Artikel 208.
(... - ...)
Vennootschappen in vereffening blijven aan de vennootschapsbelasting onderworpen volgens de bepalingen van de artikelen 183 tot 207.
Hun winst bevat mede de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van hun vermogen.
Artikel 209.
(... - ...)
Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap wordt verdeeld ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden, wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen in geld, in effecten of in enige andere vorm, en de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal.
De uitkeringen worden geacht achtereenvolgens voort te komen :
1° eerst uit de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal ;
2° vervolgens uit de voorheen gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van het vermogen inbegrepen ;
3° en tenslotte uit de voorheen vrijgestelde winst.
Wanneer de verdeling van het maatschappelijk vermogen trapsgewijze plaatsvindt, wordt het eerste lid toegepast telkens wanneer een verdeling het verschil overtreft tussen, eensdeels, het bedrag van het bij de ontbinding gestorte kapitaal, gerevaloriseerd volgens de coëfficiënten van toepassing op de datum van die verdeling en, anderdeels, de vroegere verdelingen na revalorisatie daarvan volgens de coëfficiënten die op dezelfde datum van toepassing zijn voor de jaren waarin die verdelingen hebben plaatsgehad.
Artikel 210.
(01/04/2011- ...)
§ 1. De artikelen 208 en 209 zijn mede van toepassing :
1° bij fusie door overneming, bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, bij gemengde splitsing of bij met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting;
1°bis bij met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, zonder dat alle overdragende vennootschappen ophouden te bestaan;
2° bij ontbinding zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen, anders dan in de gevallen als vermeld onder 1° en 1°bis;
3° bij het aannemen van een andere rechtsvorm, behalve in de gevallen als vermeld in de artikelen 774 tot 787 van het Wetboek van vennootschappen;
4° bij het overbrengen van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar het buitenland;
5° bij de erkenning door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] als vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen.
§ 2. In de in § 1 vermelde gevallen, wordt de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen op de datum waarop de bedoelde verrichtingen hebben plaatsgevonden, gelijkgesteld met een bij verdeling van maatschappelijk vermogen uitgekeerde som.
§ 3. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van de artikelen 208 en 209 in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als vermeld in § 1, 1°bis, niet van toepassing op het maatschappelijk vermogen dat ingevolge de verrichting niet door de overdragende vennootschap wordt overgedragen.
In dat geval wordt de gelijkstelling met een bij verdeling van maatschappelijk vermogen uitgekeerde som als bedoeld in § 2, beperkt tot de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat ten gevolge van de verrichting bij de verkrijgende vennootschap is ingebracht.
Voor de toepassing van artikel 209, tweede lid, 1°, wordt met betrekking tot dergelijke verrichting het gestorte kapitaal van de overdragende vennootschap bepaald naar verhouding tot het evenredige aandeel van de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat ingevolge de verrichting bij de verkrijgende vennootschap is ingebracht, in het totaal van de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen van de overdragende vennootschap, vóór de verrichting.
Opneming van winst van het boekjaar of van gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de belastbare winst tot het bedrag van de overeenkomstig het vorige lid op het gestorte kapitaal aan te rekenen uitkering die geen aanleiding heeft gegeven tot een werkelijke vermindering van het kapitaal.
§ 4. Bij fusie door overneming, bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, bij gemengde splitsing en bij met splitsing gelijkgestelde verrichting, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en van het koninklijk besluit tot uitvoering van dat Wetboek, wordt ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap :
- het door de inbreng gestorte kapitaal geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen bedoeld in § 2 of in § 3, tweede lid, dat bij deze vennootschap is ingebracht, voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven;
- de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden.
Artikel 211.
(01/04/2011- ...)
§ 1. In geval van fusie, splitsing of met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°, en in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°bis, :
1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209;
2° blijft belastingheffing ingevolge artikel 209 voor het overige achterwege in de mate dat de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven, of in de mate dat, in de in § 2, derde lid, bedoelde gevallen, de overnemende of verkrijgende vennootschap de vóór de verrichting bij de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves, die niet zijn verbonden aan een buitenlandse inrichting van deze vennootschap gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst ter vermijding van de dubbele belasting heeft ondertekend, overneemt.
In geval van splitsing of met splitsing gelijkgestelde verrichting wordt de in het eerste lid, 2°, bedoelde overname van vrijgestelde reserves beperkt tot het gedeelte van de bij de gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves dat evenredig is met het gedeelte van de totale fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap dat is overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap.
Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap nul is, is de in het eerste lid, 2°, bedoelde overneming, in afwijking van het vorige lid, beperkt tot het gedeelte van de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap dat evenredig is met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen van de gesplitste vennootschap die zijn overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap.
Het eerste lid is slechts van toepassing op voorwaarde dat :
1° de overnemende of verkrijgende vennootschap een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is;
2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap;
3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.
Ingeval de overnemende of verkrijgende vennootschap een intra-Europese vennootschap is, is het eerste lid van toepassing voor wat betreft :
- de ten gevolge van de verrichting verkregen bestanddelen die worden aangewend en behouden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag;
- en de vrijgestelde reserves van de overgenomen of gesplitste vennootschappen, andere dan de vrijgestelde reserves verbonden aan een buitenlandse inrichting, die worden teruggevonden binnen het eigen vermogen van de voormelde Belgische inrichting.
Het eerste lid is evenmin van toepassing op verrichtingen waaraan deelnemen een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen of een bij de FOD Financiën op de lijst van de private privaks ingeschreven vennootschap.
§ 2. Indien de inbreng anders wordt vergoed dan met nieuw uitgegeven aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap, wordt het bedrag van het gestorte kapitaal en van de gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap, ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap, verminderd met het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven.
De vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal.
Indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap wordt, in afwijking van het tweede lid, de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend.
Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies als bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2° of op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid.
De vermindering van het gestorte kapitaal wordt geacht te zijn gedaan op de datum van de in § 1, eerste lid, bedoelde verrichting.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is eveneens van toepassing voor zover, in geval van overneming of verkrijging door een intra-Europese vennootschap, de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen niet aangewend worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, of niet bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de belastinggrondslag.
Artikel 212.
(12/01/2009- ...)
In gevallen als vermeld in artikel 211 worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, [belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, (ing. W. 11 december 2008, art. 21, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)] kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de bij hen ingebrachte bestanddelen in aanmerking worden genomen en het gestorte kapitaal bepaald alsof de fusie of de splitsing niet had plaatsgevonden.
In dezelfde gevallen blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie of splitsing mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd.
Voor de toepassing van dit Wetboek worden de in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, geacht niet te zijn verwezenlijkt. [Voor zover deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden (ing. W. 11 december 2008, art. 21, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Artikel 213.
(12/01/2009- ...)
Bij het bepalen van het gestorte kapitaal en van de voorheen gereserveerde winst die in geval van splitsing bij elk van de overnemende of verkrijgende vennootschappen in aanmerking worden genomen, en bij het bepalen van de in artikel 211, § 2, vermelde vermindering, worden die vennootschappen geacht het gestorte kapitaal, de belaste reserves en de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap evenredig met de fiscale nettowaarde van de door deze laatste aan elk van hen gedane inbreng te hebben overgenomen of verkregen.
[Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap gelijk is aan nul, is het eerste lid van toepassing rekening houdende met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen overgedragen door deze vennootschap naar ieder van de overnemende of verkrijgende vennootschappen (ing. W. 11 december 2008, art. 22, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
In geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting bedoeld in artikel 211, § 1, wordt voor de toepassing van dit Wetboek, de overdragende vennootschap, al naargelang van het geval, aangemerkt hetzij als gesplitste vennootschap, hetzij als overnemende of verkrijgende vennootschap.
Artikel 214.
(... - ...)
[§ 1. Behoudens wanneer een binnenlandse vennootschap wordt omgezet in een landbouwvennootschap die niet voor de heffing van de vennootschapsbelasting heeft gekozen, en niettegenstaande het bepaalde van artikel 210, § 1, 3°, blijft belastingheffing ingevolge de artikelen 208 en 209 achterwege bij het aannemen van een andere rechtsvorm, wanneer de waardering van de activa- en passivabestanddelen, met inbegrip van het kapitaal en de reserves, geen wijziging ondergaat naar aanleiding van de verrichting. Artikel 212 is van toepassing op de aldus omgezette vennootschappen.
Artikel 212 is mede van toepassing ingeval vennootschappen die zijn opgericht in een der vormen bepaald in het Wetboek van koophandel, met vrijstelling van belasting zijn omgezet vóór de inwerkingtreding van de wet van 23 februari 1967 tot wijziging, wat de omzetting van vennootschappen betreft, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.
§ 2. Artikel 212 zoals het bestaat na de wet van 22 december 1998, houdende fiscale en andere bepalingen, is mede van toepassing in geval van fusie of splitsingen van vennootschappen die vóór 1 oktober 1993 met vrijstelling van belasting hebben plaatsgevonden.
§ 3. Voor de toepassing van de artikelen 212 en 213 worden de fusies, splitsingen en omzettingen, alsmede de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen waarin de overgenomen, gesplitste of omgezette vennootschappen voorheen met vrijstelling van belasting hebben deelgenomen, geacht niet te hebben plaatsgevonden (verv. W. 4 mei 1999, art. 18, I: 18 december 1998)].
Artikel 214bis.
(01/01/2011- ...)
Niettegenstaande artikel 210, § 1, 4°, in geval van overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door [een binnenlands vennootschap (verv. W. 14 april 2011, art. 47, I: 1 januari 2011)] naar een andere lidstaat van de Europese Unie, vindt geen belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209 plaats :
- voor wat betreft de bestanddelen die blijvend worden aangewend binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de belastinggrondslag;
- in de mate dat de vrijgestelde reserves [van de binnenlandse vennootschap (verv. W. 14 april 2011, art. 47, I: 1 januari 2011)] vóór deze overbrenging, die niet verbonden zijn aan een buitenlandse inrichting, als dusdanig teruggevonden worden binnen het eigen vermogen van de Belgische inrichting van deze vennootschap.
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting
Afdeling I. Gewoon stelsel van aanslag
Onderafdeling 1. Belastingtarief
Artikel 215.
(... - ...)
[Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 pct.
Wanneer het belastbare inkomen niet meer dan 322.500 EUR bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld :
1° op de schijf van 0 tot 25.000 EUR : 24,25 pct.;
2° op de schijf van 25.000 EUR tot 90.000 EUR : 31 pct.;
3° op de schijf van 90.000 EUR tot 322.500 EUR : 34,5 pct (verv. W. 24 december 2002, art. 12, I: AJ 2004)].
Het tweede lid is niet van toepassing :
1° [op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 pct., hetzij van de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal, hetzij van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden. In aanmerking komen de waarde van de aandelen en het bedrag van het gestorte kapitaal, de reserves en de meerwaarden op de dag waarop de vennootschap die de aandelen bezit haar jaarrekening heeft opgesteld. Om te bepalen of de grens van 50 pct. overschreden is, worden de aandelen, die ten minste 75 pct. vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, niet in aanmerking genomen (verv. W. 22 december 1998, art. 31, I: AJ 1999)];
2° op vennootschappen waarvan de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen voor ten minste de helft in het bezit zijn van één of meer andere vennootschappen en die geen door de Nationale raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen zijn ;
3° op vennootschappen waarvan de dividenduitkering hoger is dan 13 pct. van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk [... geschr. W. 28 juli 1992, art. 22, I: AJ 1993)] ;
4° [op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging hebben toegekend die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen van de vennootschap, wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan (verv. W. 22 december 1998, art. 31, I: AJ 1994)] [36.000 EUR (verv. W. 8 januari 2004, art. 2, I: AJ 2008)];
5° [op vennootschappen die deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort als vermeld in het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra (verv. W. 28 december 1992, art. 10, I: AJ 1994)];
6° [op de beleggingsvennootschappen bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, in de mate dat artikel 185bis, § 1, toepassing vindt (verv. W. 27 december 2006, art. 323, I: 1 januari 2007)].
Artikel 216.
(... - ...)
[Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt :
1° 21,5 pct. voor de Belgische dienst voor bedrijfsleven en landbouw (verv. W. 28 december 1992, art. 213, I: 10 januari 1993)];
[1°bis (ing. W. 21 december 1994, art. 103, I: 2 januari 1995)][16,5 pct. (verv. W. 27 december 2004, art. 342, I: van toepassing op de operaties verricht vanaf 1 januari 2005)] [voor wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5°, en 211, § 1, derde lid, vermelde verrichting (ing. W. 21 december 1994, art. 103, I: 2 januari 1995)];
2° [5 pct. :
a) voor de plaatselijke handelsvennootschappen en de gewestelijke of beroepsverenigingen van die vennootschappen, die tot uitvoering van het statuut van de NV Beroepskrediet krediet voor ambachtsoutillage mogen verstrekken (verv. W. 22 december 1998, art. 32, I: AJ 1998)];
b) [voor vennootschappen voor huisvesting zijnde de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, (verv. W. 4 mei 1999, art. 19, I: AJ 2002)][ de Société wallonne du Logement (verv. W. 31 juli 2004, art. 3, I: AJ 2002)], [de Société wallonne du Crédit social, (ing. W. 31 juli 2004, art. 3, I: AJ 2002)][de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, de Vlaamse Landmaatschappij en de door hen erkende maatschappijen, de coöperatieve vennootschappen "Woningfonds van de Bond der kroostrijke gezinnen van België", "Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen", "Fonds du logement des familles nombreuses de Wallonie" en "Woningfonds van de gezinnen van het Brusselse Gewest", zomede door het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waals Gewest erkende vennootschappen, die uitsluitend tot doel hebben leningen toe te staan voor het bouwen, het aankopen of het inrichten van sociale woningen, kleine landeigendommen of daarmede gelijkgestelde woningen, of voor de uitrusting daarvan met geschikt meubilair (verv. W. 4 mei 1999, art. 19, I: AJ 2002)].
Onderafdeling 2. [... (opgeh. W. 24 december 2002, art. 13)]
Artikel 217.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 24 december 2002, art. 13, I: AJ 2004)]
Onderafdeling 3. Vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan
Artikel 218.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De belasting berekend overeenkomstig de artikelen 215 tot 217 wordt eventueel vermeerderd zoals vermeld in de artikelen 157 tot 168, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan.
In afwijking van de artikelen 160 en 165, vinden de beperking van de vermeerdering tot 90 pct. en de verhoging van de berekeningsgrondslag tot 106 pct. van de Rijksbelasting evenwel geen toepassing.
[§ 2. Ten name van een vennootschap die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap wordt aangemerkt, is geen vermeerdering verschuldigd op de belasting die betrekking heeft op de eerste drie boekjaren vanaf haar oprichting (verv. W. 22 december 2009, art. 49, I: AJ 2010)].
Afdeling II. [Afzonderlijke aanslagen (verv. W. 4 mei 1999, art. 20)]
Artikel 219.
(08/06/2007- ...)
Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57 en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden [, en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard (ing. W. 11 mei 2007, art. 12, I: 8 juni 2007)].
Die aanslag is gelijk aan 300 pct. van die kosten, voordelen van alle aard en verdoken meerwinsten.
Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° tot 4°.
Deze aanslag is niet van toepassing indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte.
Artikel 219bis.
(... - ...)
[§ 1. Ten name van de kredietverenigingen en van de maatschappijen voor onderlinge borgstelling die lid zijn van het net van het beroepskrediet en van de kredietkassen erkend door de N.V. Landbouwkrediet, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd bij het uitgesloten worden of de ontslagname uit dat net, of bij de intrekking of de afstand van die erkenning.
Die aanslag wordt gevestigd voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze vereniging, maatschappij of kas wordt uitgesloten of ontslag neemt uit het net van het beroepskrediet, of tijdens hetwelk de erkenning wordt ingetrokken of afstand wordt gedaan van de erkenning.
Die aanslag is gelijk aan 34 % van het totaal bedrag van de belaste reserves zoals die bestonden op het einde van de belastbare periode verbonden aan het aanslagjaar 1993 (ing. W. 4 mei 1999, art. 22, I: AJ 1999)].
[§ 2. Ten name van de vennootschappen als vermeld in artikel 216, 2°, a en van de vennootschappen als bedoeld in artikel 216, 2°, b, erkend hetzij door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de Société régionale wallonne du logement, de Brusselse gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of de Vlaamse Landmaatschappij, hetzij door het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waals Gewest, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd bij het uitgesloten worden of de ontslagname uit het net van het beroepskrediet, of bij de intrekking of de afstand van die erkenning.
Die aanslag wordt gevestigd voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de vennootschap of vereniging wordt uitgesloten of ontslag neemt uit het net van het beroepskrediet of tijdens hetwelk de erkenning van de vennootschap wordt ingetrokken of afstand wordt gedaan van de erkenning.
Die aanslag is gelijk aan 34 % van het totaal bedrag van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk (ing. W. 4 mei 1999, art. 22, I: AJ 2002)].
[§ 3. Ten name van de vennootschappen als bedoeld in artikel 216, 2° wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op de dividenduitkering.
Die aanslag is gelijk aan 34 % van die dividenduitkering (ing. W. 4 mei 1999, art. 22, I: van toepassing op de vanaf 18 december 1998 uitgekeerde dividenden)].
Titel IV. Rechtspersonenbelasting
Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen rechtspersonen
Artikel 220.
(01/01/2011- ...)
Aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen :
1° de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, [de openbare kerkelijke instellingen en de polders en wateringen (verv. W. 21 februari 2010, art. 2, I: AJ 2011)];
2° de rechtspersonen die ingevolge artikel 180, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen ;
3° de rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge artikel 181 en 182, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen.
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting
Artikel 221.
(... - ...)
De aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen zijn uitsluitend belastbaar ter zake van :
1° het kadastraal inkomen van hun in België gelegen onroerende goederen, wanneer dit kadastraal inkomen niet van onroerende voorheffing is vrijgesteld ingevolge artikel 253 of ingevolge bijzondere wettelijke bepalingen ;
2° [inkomsten en opbrengsten van roerende goederen en kapitalen, met inbegrip van de (verv. W. 22 december 1998, art. 33, I: AJ 1998)][in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde (verv. W. 26 maart 1999, art. 64, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten)][eerste inkomstenschijven, evenals in (verv. W. 22 december 1998, art. 33, I: AJ 1998)][artikel 90, 5° tot 7° en 11° (verv. W. 15 december 2004, art. 46, I: van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005)][, vermelde diverse inkomsten (verv. W. 22 december 1998, art. 33, I: AJ 1998)].
Artikel 222.
(12/01/2009- ...)
De in artikel 220, 3° vermelde rechtspersonen zijn eveneens belastbaar ter zake van :
1° de inkomsten van hun in het buitenland gelegen onroerende goederen, behalve indien het onroerende goederen betreft waarvan het kadastraal inkomen zou vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing indien die goederen in België gelegen waren ; het belastbare bedrag van die inkomsten wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13 ;
2° het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft :
- goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid ;
- goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt ;
- andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1 ;
het belastbare bedrag van die inkomsten wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13 ;
3° de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten betreffende in België of in het buitenland gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in 2° ; het belastbare bedrag van die sommen wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13 ;
4° de meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel als vermeld in artikel 90, 8°, worden verwezenlijkt ; het belastbare bedrag van die meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 101 en 103, § 2 ;
5° de meerwaarden op belangrijke deelnemingen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel vermeld in [artikel 90, 9°, tweede streepje (verv. W. 11 december 2008, art. 24, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)]worden verwezenlijkt ; het belastbare bedrag van die meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 102.
6° de meerwaarde op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een in artikel 90, 10°, vermelde overdracht onder bezwarende titel worden verwezenlijkt; het belastbaar bedrag van die meerwaarden wordt overeenkomstig de artikelen 101, §§ 2 en 3, en 103, § 3, vastgesteld.
Artikel 223.
(01/01/2012- ...)
De rechtspersonen vermeld in artikel 220, 2° en 3°, zijn eveneens belastbaar ter zake van:
1° kosten als bedoeld in de artikelen 57 en 195, § 1, eerste lid en voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave;
2° de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen, ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;
3° de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;
[4° een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig (ing. W. 28 december 2011, art. 47, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)].
De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.
Artikel 224.
(01/01/2001- ...)
[De in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen zijn eveneens belastbaar op het totale bedrag van de sommen toegekend als dividenden aan enige vennootschap of andere rechtspersoon, met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede aan andere hierboven beschreven intercommunales, samenwerkingsverbanden of projectverenigingen (verv. W. 22 december 2009, art. 40, I: 17 februari 1997 wat de aanpassingen betreft inzake intercommunales als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, 10 november 2001 wat de aanpassingen betreft inzake samenwerkingsverbanden als bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking en 23 augustus 2006 wat de aanpassingen betreft inzake projectverenigingen als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten)].
Het eerste lid is niet van toepassing op de door de betrokken intercommunales [, samenwerkingsverbanden of projectverenigingen (ing. W. 22 december 2009, art. 40, I: 17 februari 1997 wat de aanpassingen betreft inzake intercommunales als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, 10 november 2001 wat de aanpassingen betreft inzake samenwerkingsverbanden als bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking en 23 augustus 2006 wat de aanpassingen betreft inzake projectverenigingen als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten)] toegekende dividenden met betrekking tot activiteiten [... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 40, I: 1 januari 2001)] die verband houden met de openbare verdeling van elektriciteit.
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting
Artikel 225.
(01/01/2012- ...)
De belasting met betrekking tot in artikel 221 vermelde inkomsten is gelijk aan de onroerende en roerende voorheffing.
De belasting wordt berekend :
1° tegen het tarief van 20 % op inkomsten vermeld in artikel 222, 1° tot 3° ;
2° tegen het tarief van 33 pct. of van 16,5 pct. op in artikel 222, 4°, vermelde meerwaarden, volgens het onderscheid in artikel 171, 1°, b, en 4°, d ;
3° tegen het tarief van 16,5 pct. op in artikel 222, 5° en 6°, vermelde meerwaarden ;
4° tegen het tarief van 300 % op in artikel 223, eerste lid, 1°, vermelde niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;
5° [tegen het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, op de in artikel 223, eerste lid, 2°, bedoelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen, op de in artikel 223, eerste lid, 3°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard en op het in artikel 223, eerste lid, 4°, bedoelde bedrag gelijk aan 17 pct. van het voordeel van alle aard (verv. W. 28 december 2011, art. 48, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)];
6° tegen het tarief van 15 pct. op in artikel 224 vermelde dividenden.
Artikel 226.
(... - ...)
De belasting op de dividenden vermeld in artikel 224, wordt vermeerderd zoals bepaald in artikel 218, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen als vermeld in dat artikel zijn gedaan.
Titel V. Belasting van niet-inwoners
Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen personen
Artikel 227.
(... - ...)
Aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen :
1° niet-rijksinwoners, met inbegrip van de in artikel 4 vermelde personen ;
2° [buitenlandse vennootschappen, zomede verenigingen, instellingen of lichamen zonder rechtspersoonlijkheid die zijn opgericht in een rechtsvorm die vergelijkbaar is met de rechtsvorm van een vennootschap naar Belgisch recht en die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben (verv. KB 20 december 1996, art. 35, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten)];
3° vreemde Staten, staatkundige onderdelen en plaatselijke gemeenschappen daarvan, alsmede alle rechtspersonen die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden of zich zonder winstoogmerk uitsluitend met in artikel 182, vermelde verrichtingen bezighouden.
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting
Afdeling I. Belastbare inkomsten
Artikel 228.
(12/01/2009- ...)
§ 1. De belasting wordt uitsluitend geheven van in België behaalde of verkregen inkomsten die aan de belasting zijn onderworpen.
§ 2. In die inkomsten zijn begrepen :
1° de inkomsten van in België gelegen onroerende goederen ;
2° wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners;
3° winst opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen als vermeld in artikel 229, met inbegrip van de vastgestelde of verwezenlijkte meerwaarden op zulke inrichtingen of op hun activabestanddelen alsmede winst die zelfs zonder bemiddeling van zulke inrichtingen voortkomt :
a) uit de vervreemding of de verhuring van in België gelegen onroerende goederen of uit de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten ;
b) uit in België gedane verrichtingen van buitenlandse verzekeraars die er gewoonlijk andere contracten dan herverzekeringscontracten inzamelen ;
c) ...;
d) uit werkzaamheden uitgeoefend door een in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner in een inrichting waarover een andere in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner in België beschikt, of uit de uitoefening door die niet-inwoner van een opdracht of van functies in de zin van artikel 32, eerste lid, 1°, in een binnenlandse vennootschap;
e) uit de hoedanigheid van vennoot in vennootschappen, samenwerkingsverbanden of verenigingen die krachtens artikel 29, § 2, geacht worden verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn;
[3°bis de volgende winst opgebracht door bemiddeling van een Belgische inrichting als bedoeld in artikel 229 :
- de afnamen of verminderingen om welke reden ook van het bedrag van de binnen de Belgische inrichting aanwezige vrijgestelde reserves, evenals het bedrag van de vrijgestelde reserves voor zover deze naar aanleiding van de zetelverplaatsing van een buitenlandse vennootschap naar België niet worden overgenomen door de ten gevolge van de zetelverplaatsing binnenlands geworden vennootschap;
- ten titel van gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde, elke meerwaarde of minderwaarde vastgesteld naar aanleiding van de onttrekking door de maatschappelijke zetel uit het vermogen van de inrichting van bestanddelen die niet binnen de inrichting behouden blijven (ing. W. 11 december 2008, art. 25, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
4° de baten als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, die voortkomen uit een in België uitgeoefende werkzaamheid ;
5° winst en baten die betrekking hebben op een vorige zelfstandige beroepswerkzaamheid die in België werd uitgeoefend door de verkrijger of door de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is ;
6° de in artikel 23, § 1, 4°, vermelde bezoldigingen ten laste :
a) van een rijksinwoner ;
b) van een binnenlandse vennootschap of van een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België ;
c) van de Belgische Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten ;
d) van een inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner in België beschikt ;
7° bezoldigingen als vermeld in artikel 23, § 1, 4°, ten laste van een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner uit hoofde van een in België uitgeoefende werkzaamheid door een verkrijger die er voor die werkzaamheid tijdens enig tijdperk van 12 maanden gedurende meer dan 183 dagen verblijft;
7°bis de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde pensioenen, renten en toelagen die worden betaald of toegekend door :
a) een rijksinwoner;
b) een binnenlandse vennootschap of een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België;
c) de Belgische Staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten;
d) een inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner in België beschikt;
e) een andere dan de voorvermelde schuldenaars, wanneer :
- de bijdragen of premies voor het pensioen, de rente of de toelage aanleiding hebben gegeven tot enigfiscaal voordeel in de inkomstenbelasting in hoofde van de schuldenaar van die bijdragen of premies of;
- de beroepsactiviteit uit hoofde waarvan het pensioen, de rente of de toelage wordt betaald of toegekend, geheel of gedeeltelijk in België werd uitgeoefend;
8° inkomsten van welke aard ook, uit een in België door een podiumkunstenaar of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verrichte werkzaamheid, zelfs indien de inkomsten niet worden toegekend aan de podiumkunstenaar of aan de sportbeoefenaar zelf, maar aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon ;
9° diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 1° tot 12°, in geval het betreft:
a) in België behaalde of verkregen winst of baten ;
b) prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van Belgische openbare machten of openbare instellingen ;
c) onderhoudsuitkeringen ten laste van rijksinwoners ;
d) inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen of plaatsen ;
e) loten betreffende in België uitgegeven effecten van leningen ;
f) opbrengsten uit de verhuring in België van het jacht-, vis- of vogelvangstrecht ;
g) meerwaarden verwezenlijkt op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen ;
h) meerwaarden verwezenlijkt op aandelen in binnenlandse vennootschappen, behalve in zover de meerwaarden niet belastbaar zijn ingevolge artikel 95;
i) meerwaarden verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen;
j) vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten, wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, en waarvan de schuldenaar een leningnemer, een cessionaris of een pandnemer is die is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners;
k) persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een Belgische universiteit of hogeschool, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen het « Fonds de la Recherche Scientifique - FNRS » of een overeenkomstig artikel 275/3, § 1, tweede lid, erkende onderzoeksinstelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder « onderzoeker » wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 275/3, § 1, eerste en tweede lid, en die - alleen of binnen een ploeg - onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende onderzoeksinstelling, alsmede de docenten. Onder « uitvindingen » wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend.
Artikel 229.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Voor de toepassing van artikel 228, § 2, 3°, betekent de uitdrukking "Belgische inrichting" elke vaste inrichting met behulp waarvan de beroepswerkzaamheden van een buitenlandse onderneming geheel of gedeeltelijk in België worden uitgeoefend.
Een vaste inrichting vormt in het bijzonder :
1° een plaats waar leiding wordt gegeven ;
2° een filiaal ;
3° een kantoor ;
4° een fabriek ;
5° een werkplaats ;
6° een agentuur ;
7° een mijn, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen ;
8° een bouw- of constructiewerk waarvan de duur een ononderbroken periode van 30 dagen overschrijdt ;
9° een opslagplaats ;
10° een goederenvoorraad.
§ 2. Een Belgische inrichting is eveneens de vertegenwoordiger, niet zijnde een onafhankelijke tussenhandelaar optredend in het normale kader van zijn activiteit, die in België werkzaam is voor een niet-inwoner als bedoeld in artikel 227, zelfs wanneer de vertegenwoordiger geen machtiging bezit om namens die niet-inwoner overeenkomsten te sluiten.
§ 3. Iedere vennoot of ieder lid van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft of die in de zin van artikel 228, § 2, 3° of 4°, in België inkomsten behaalt of verkrijgt, wordt geacht, volgens het geval, voor de toepassing van artikel 228, § 2, 3°, over een Belgische inrichting te beschikken of, voor de toepassing van artikel 228, § 2, 4°, persoonlijk in België werkzaamheden uit te oefenen.
§ 4. Wat de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen betreft bestaat het eigen vermogen van een Belgische inrichting uit :
- de vrijgestelde reserves;
- de belaste reserves;
- de door de buitenlandse vennootschap aan de inrichting ter beschikking gestelde kapitaalsdotatie.
Het eigen vermogen van een Belgische inrichting wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de maatschappelijke zetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd.
Wanneer een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht in een intra-Europese vennootschap onder de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde vrijstelling, of, in geval van een inbreng verricht door een intra-Europese vennootschap, onder de voorwaarden van artikel 231, § 2, of van een gelijkaardige vrijstelling van toepassing in de lidstaat waar de intra-Europese vennootschap is gevestigd, is het door deze inbreng ontstane bedrag aan kapitaalsdotatie gelijk aan de fiscale nettowaarde die de in België aangehouden bestanddelen van deze inbreng hadden bij de inbrenger.
In geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting wordt ten name van de verkrijgende Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap :
- de kapitaalsdotatie geacht overeen te stemmen met het positieve verschil tussen de werkelijke waarde van de activa en van de passiva binnen deze inrichting in België aangewend, weerhouden voor de vaststelling van de belasting verschuldigd ten gevolge van de verrichting en dit in de mate deze inbrengen worden vergoed door hiertoe nieuw uitgegeven aandelen;
- de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden.
In afwijking van het vierde lid, worden in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, bedoeld in artikel 211 waarbij een intra-Europese vennootschap als overnemende of verkrijgende vennootschap is betrokken, de vóór de verrichting binnen de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap aanwezige vrijgestelde en belaste reserves, binnen de inrichting na de verrichting, en in de mate de verrichting leidt tot de vorming of de toename van de totale fiscale nettowaarde van de inrichting, in aanmerking genomen als respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves van de inrichting, en worden tevens de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de binnen een inrichting verkregen bestanddelen in aanmerking worden genomen, bepaald alsof de fusie, splitsing of de ermee gelijkgestelde verrichting niet had plaatsgevonden.
In het in het vijfde lid bedoelde geval wordt het bedrag van de gereserveerde winst van de overgenomen vennootschap dat ten name van de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap in aanmerking wordt genomen, verminderd :
- in de mate de inbrengen anders worden vergoed dan met nieuwe aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, en vervolgens op de vrijgestelde reserves die binnen de Belgische inrichting worden overgenomen;
- indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In dit geval wordt de vermindering proportioneel aangerekend op de reserves van de Belgische inrichting die worden overgenomen, waarbij de aanrekening in de eerste plaats geschiedt op de belaste reserves, en op het bedrag aan kapitaalsdotatie dat wordt vastgesteld als het saldo tussen de nettowaarde van de ontvangen bestanddelen en het bedrag van de overgenomen reserves. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde artikel, noch op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid, van hetzelfde artikel.
Het bepaalde in het vijfde en zesde lid is eveneens van toepassing ingeval een intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting bestanddelen verwerft vanwege een andere intra-Europese vennootschap naar aanleiding van een verrichting voor zover de in artikel 231, § 2, eerste lid, bedoelde vrijstelling wordt toegepast in hoofde van de overdragende vennootschap. Hierbij leidt het bedrag dat aan vrijgestelde en belaste reserves, en aan kapitaalsdotatie aanwezig was binnen een overgedragen Belgische inrichting, tot respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves, en kapitaalsdotatie binnen de Belgische inrichting van de overnemende vennootschap, die onderworpen worden aan het bepaalde in het zesde lid.
In dezelfde gevallen bedoeld in het vijfde en zevende lid blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de Belgische inrichtingen van de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de Belgische inrichtingen van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd.
In geval van de toepassing van de artikelen 211 en 231, §§ 2 en 3, worden de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, beschouwd als niet gerealiseerde meerwaarden. In de mate deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden zij gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden.
Het bepaalde in het vijfde lid is eveneens van toepassing voor wat betreft de bestanddelen en het eigen vermogen die in geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door [een binnenlandse vennootschap (verv. W. 14 april 2011, art. 48, I: 1 januari 2011)] naar een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis blijvend aangewend worden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap na de overbrenging beschikt.
Afdeling II. Vrijgestelde inkomsten
Artikel 230.
(01/01/2007- ...)
Vrijgesteld zijn :
1° inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en door de verkrijger niet in België verkregen zijn;
2° de volgende inkomsten onder de voorwaarden als bedoeld in het tweede lid :
a) inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt;
b) de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten, waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de belasting der niet-inwoners, die de genoemde inkomsten niet heeft toegerekend op de resultaten van de inrichting waarover hij in België beschikt;
c) de inkomsten verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot buitenlandse financiële instrumenten waarvan de schuldenaar is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting der niet-inwoners, op voorwaarde dat in dat laatste geval de inkomsten zijn toegerekend op de resultaten van de inrichting waarover hij in België beschikt;
2°bis ...
3° [bezoldigingen vermeld in artikel 23, § 1, 4°, in zover zij een door de verkrijger in het buitenland uitgeoefende werkzaamheid bezoldigen en zij worden betaald of toegekend :
a) hetzij door een schuldenaar die aan de personenbelasting of de vennootschapsbelasting is onderworpen en zij op de resultaten van een in het buitenland gelegen inrichting worden toegerekend;
b) hetzij, wanneer de verkrijger rechtstreeks is aangeworven in de Staat waar de beoogde activiteiten worden uitgeoefend, hij geen inwoner is van een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en dat niet was op het ogenblik van zijn aanwerving en hij op datzelfde ogenblik evenmin een rijksinwoner was, door een van de volgende werkgevers :
- het Rode Kruis van België, in het kader van de hulpverlening in het buitenland;
- de Belgische Technische Coöperatie, in het kader van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
- een werkgever bedoeld in artikel 104, 3°, a of b, in het kader van onderzoeksprojecten in het buitenland;
- een werkgever bedoeld in artikel 104, 4°, in het kader van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
- een werkgever bedoeld in artikel 104, 4°bis, in het kader van de hulpverlening aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen in het buitenland.
De in b) bedoelde vrijstelling is niet van toepassing wanneer de betreffende bezoldigingen in de Staat waarin de activiteiten worden uitgevoerd, van belasting zijn vrijgesteld krachtens een overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking (verv. W. 7 december 2006, art. 2, I: van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend)];
4° bezoldigingen die in artikel 4, 1°, bedoelde personen verkrijgen in hun hoedanigheid ;
5° diverse inkomsten als vermeld in artikel 228, § 2, 9°, a en i, verkregen door vreemde Staten of door staatkundige onderdelen daarvan, zomede door inrichtingen, instellingen of andere rechtspersonen zonder winstoogmerk naar buitenlands publiek recht.
De voorwaarden waaronder de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 2°, worden vrijgesteld, zijn de volgende :
a) [de verkrijger van de inkomsten moet aan de in b) of c) bedoelde tussenpersoon of aan de schuldenaar van de inkomsten een attest overleggen waarmee hij bevestigt :
- dat hij een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner is,
- dat hij de kapitalen of financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen, niet heeft aangewend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in België;
- dat hij volle eigenaar of vruchtgebruiker is van de kapitalen of financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen;
- en dat hij, voor de gevallen bedoeld in c, tweede streepje, behoort tot dezelfde groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen als de schuldenaar van de inkomsten en de tussenkomende financiële onderneming (verv. W. 27 december 2006, art. 359, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 betaalde of toegekende inkomsten)];
b) de in het eerste lid, 2°, a), bedoelde inkomsten, moeten aan de verkrijger ervan worden betaald door bemiddeling van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekeningsof vereffeningsinstelling of door de schuldenaar van de inkomsten;
c) [de in het eerste lid, 2°, b), bedoelde inkomsten moeten aan de verkrijger ervan worden betaald :
- hetzij door bemiddeling van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling;
- hetzij, wat de interest begrepen in die inkomsten betreft, door bemiddeling van een in België gevestigde financiële onderneming zoals bepaald in het derde lid, wanneer de verkrijger, de schuldenaar en de in België gevestigde financiële onderneming behoren tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen (verv. W. 27 december 2006, art. 359, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 betaalde of toegekende inkomsten)];
[Voor de toepassing van het tweede lid, c), tweede streepje, verstaat men onder financiële onderneming, een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap :
- die behoort tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen;
- die haar activiteiten uitsluitend uitoefent in het voordeel van de vennootschappen van de groep;
- die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard;
- die zich uitsluitend financiert bij binnenlandse vennootschappen of rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 220 en 227 van dit Wetboek, met als enig doel eigen verrichtingen of verrichtingen van verbonden of geassocieerde vennootschappen te financieren;
- en die geen aandelen bezit waarvan de aanschaffingswaarde meer bedraagt dan 10 pct. van de fiscale netto waarde van de financiële onderneming (ing. . W. 27 december 2006, art. 359, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 betaalde of toegekende inkomsten)].
Artikel 231.
(01/04/2011- ...)
§ 1. Op voorwaarde van wederkerigheid zijn vrijgesteld :
1° inkomsten van onroerende goederen die een vreemde Staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden ;
2° bezoldigingen die ten laste van in België geaccrediteerde buitenlandse diplomatieke en consulaire zendingen of van de hoofden van die zendingen worden verkregen door hun personeelsleden die de Belgische nationaliteit niet bezitten, en bezoldigingen die ten laste van een vreemde staat of van een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam worden verkregen door personen als bedoeld in artikel 4, 3° ;
3° winst die een niet in artikel 228, § 2, 3°, b, vermelde buitenlandse onderneming in België verkrijgt uit verrichtingen door bemiddeling van een vertegenwoordiger die er enkel de bestellingen van de cliënteel inzamelt en ze aan de onderneming doet toekomen zonder deze te verbinden, of uit de exploitatie van schepen of vliegtuigen waarvan zij eigenares of bevrachtster is en die België aandoen.
§ 2. Wanneer een Belgische inrichting of in België gelegen bestanddelen behoren tot de goederen die door een binnenlandse vennootschap of door een intra-Europese vennootschap vanwege een intra-Europese vennootschap worden verworven, naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een ermee gelijkgestelde verrichting, of een inbreng van één of meer bedrijfstakken of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen die plaatsvindt met toepassing in de Staat van vestiging van de overgenomen, gesplitste of inbrengende intra-Europese vennootschap van de belastingvrijstelling bepaald door de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 als bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b)bis, dan :
1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van de verrichting zijn verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing;
2° blijft belastingheffing voor het overige achterwege voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen, of voor zover, ingeval van fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, de vóór de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves worden overgenomen door de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap of binnen een Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap.
Het eerste lid is slechts van toepassing voor wat betreft de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen die aangewend worden binnen een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag, of voor wat betreft de in België gelegen bestanddelen die in België behouden blijven en onder de toepassing van artikel 233 vallen.
Het eerste lid is daarenboven slechts van toepassing op voorwaarde dat :
1° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en conform de van toepassing zijnde vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere lidstaat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap;
2° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen heeft deelgenomen aan voormelde verrichting.
In het in het eerste lid bedoelde geval, worden bij de verkrijgende of overnemende binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van de verkrijgende of overnemende intra-Europese vennootschap de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof die verrichting niet had plaatsgevonden.
Volgens de wijze en onder de voorwaarden die daarin zijn gesteld, blijven de bepalingen van dit Wetboek van toepassing op de bij de ingebrachte inrichting bestaande waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves, alsof die inbreng niet had plaatsgevonden.
In de gevallen bedoeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de verrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.
§ 3. Vrijgesteld zijn de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld ter gelegenheid van de inbreng van een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.
Het bedrag van de voorheen bij de Belgische inrichting gereserveerde winst, wordt ten name van de binnenlandse vennootschap bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden.
Ten name van de binnenlandse vennootschap worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden.
Het bepaalde in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363 blijft van toepassing op de bij de Belgische inrichting bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen als dusdanig worden teruggevonden in de boekhouding van de binnenlandse vennootschap.
In de gevallen vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de inbrengverrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.
Hoofdstuk III. Samenvoeging van sommige inkomsten
Afdeling I.Maatstaf van belastingheffing
Artikel 232.
(01/01/2009- ...)
Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, wordt de belasting gevestigd :
1° op het totale bedrag van hun inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, wanneer die belastingplichtigen inkomsten verkrijgen uit verhuurde onroerende goederen of uit de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten ;
2° op het totale bedrag van hun inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, van hun in België behaalde of verkregen beroepsinkomsten [en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden (verv. W. 22 december 2008, art. 163, I: van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend)] wanneer zij :
a) in België over één of meer inrichtingen beschikken vermeld in artikel 229 ;
b) in België inkomsten behalen of verkrijgen als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, a en e, 4°, 5°, 6°, [7°, 7°bis en 9°, h (verv. W. 22 december 2009, art. 32, I: van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend)].
c) in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de in artikel 228, § 2, 8°, bedoelde inkomsten.
In de gevallen als vermeld in het eerste lid, 1°, wordt de belasting evenwel niet gevestigd wanneer het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen lager is dan 2.500 EUR.
[In geval van een gemeenschappelijke aanslag is het tweede lid slechts van toepassing op voorwaarde dat :
- geen van beide echtgenoten inkomsten heeft behaald of verworven als bedoeld in het eerste lid, 2°, of de in artikel 248, § 2, vermelde keuze heeft gemaakt, en
- het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen van elke echtgenoot lager is dan 2.500 euro (ing. W. 22 december 2008, art. 162, I: AJ 2009)].
Artikel 233.
(08/06/2007- ...)
Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, wordt de belasting gevestigd op het totale bedrag van de winst, opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen, en de in artikel 228, § 2, 3°, a en e, vermelde winst die zonder bemiddeling van zulke inrichtingen is opgebracht.
Daarenboven wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op de niet-verantwoorde kosten en voordelen van alle aard [, op de verdoken meerwinsten en op de financiële voordelen of voordelen van alle aard (verv. W. 11 mei 2007, art. 15, I: 8 juni 2007)] als vermeld in artikel 219.
Artikel 234.
(01/01/2012- ...)
Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, wordt de belasting gevestigd :
1° op het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft :
- goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid ;
- goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt ;
- andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1 ;
2° op de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een in België gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in het 1° ;
3° op de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;
4° op de kosten als bedoeld in artikel 57 en de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard ;
5° op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;
[6° op een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig (ing. W. 28 december 2011, art. 49, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)].
De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.
Afdeling II. Vaststelling van het nettobedrag van de samen te voegen inkomsten
Artikel 235.
(12/01/2009- ...)
Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen [236 tot 240bis (verv. W. 11 december 2008, art. 28, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)], wordt het nettobedrag van de belastbare inkomsten bepaald volgens de regels die van toepassing zijn :
1° op de personenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 7 tot 103 ;
2° op de vennootschapsbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 183, 185, § 2, 185ter, 185quater en 190 tot 208 ;
3° op de rechtspersonenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 221 tot 224.
Artikel 235bis.
(... - ...)
[De in artikel 14, eerste lid, 2°, vermelde termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten zijn enkel aftrekbaar voor zover ze betrekking hebben op een in België gelegen onroerend goed (ing. W. 6 juli 1994, art. 33, I: AJ 1995)].
Artikel 236.
(12/01/2009- ...)
De artikelen 205bis tot 205novies zijn van toepassing op de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen voor het risicokapitaal dat bestemd is voor hun Belgische inrichtingen en voor hun in België gelegen onroerende goederen en rechten met betrekking tot dergelijke goederen, volgens de voorwaarden en regels die de Koning bepaalt bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit.
[Het bedrag aan risicokapitaal van een Belgische inrichting voor de toepassing van de artikelen 205bis tot 205novies, wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de hoofdzetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd (ing. W. 11 december 2008, art. 29, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)].
Artikel 236bis.
(... - ...)
[De artikelen 205/1 tot 205/4 zijn van toepassing op de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen voor de octrooi-inkomsten met betrekking tot octrooien die worden aangewend in hun Belgische inrichtingen.
Voor de toepassing van artikel 205/3, worden de octrooi-inkomsten verminderd met de aan derden verschuldigde vergoedingen, evenals met de afschrijvingen op de verworven octrooien die ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichtingen worden gelegd (ing. W. 27 april 2007, art. 91, I: van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007)]
.
Artikel 237.
(... - ...)
Voor aftrek als beroepskosten komen alleen in aanmerking de kosten die uitsluitend op de overeenkomstig de artikelen 228 tot 231 in België belastbare beroepsinkomsten drukken.
Artikel 238.
(... - ...)
Voor de toepassing van artikel 53, 2°, [of artikel 198, eerste lid, 1° (verv. W. 22 december 1998, art. 36, I: AJ 1996)], wordt de belasting van niet-inwoners naar het geval gelijkgesteld met de personenbelasting of met de vennootschapsbelasting.
Artikel 239.
(... - ...)
De bijzondere afzonderlijke aanslag ingevolge artikel 233, tweede lid, is als beroepskost aftrekbaar.
Artikel 240.
(01/01/2009- ...)
Ten name van vennootschappen, verenigingen, instellingen of lichamen vermeld in artikel 227, 2°, omvat de belastbare winst het totale bedrag van de in België verkregen inkomsten met als enige aftrek uit hoofde van in artikel 195 vermelde beroepskosten, de bezoldigingen en de erop betrekking hebbende sociale lasten, die worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover die belastingplichtigen in België beschikken, wegens de in die inrichting uitgeoefende werkzaamheden.
...
Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen zijn de bepalingen inzake investeringsaftrek [en belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling (ing. W. 22 december 2008, art. 151, I: AJ 2009)] de bepalingen die van toepassing zijn voor de vennootschapsbelasting.
Artikel 240bis.
(01/01/2011- ...)
§ 1. De beperkingen inzake overdracht van beroepsverliezen bedoeld in artikel 206, § 2, zijn van toepassing wat betreft de in de artikelen 229, § 4, vijfde lid, en 231 bedoelde verrichtingen :
1° de beroepsverliezen geleden door de vóór de verrichting aanwezige Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap, blijven enkel aftrekbaar na de verrichting naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van deze inrichting vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarde van de inrichting en de fiscale nettowaarde vóór de verrichting van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen en behouden bestanddelen;
2° de beroepsverliezen geleden door de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap of geleden door de overgenomen of gesplitste intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap vóór de verrichting beschikte, zijn aftrekbaar na de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde vóór de verrichting van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen bestanddelen in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de verrichting, van de vóór de verrichting aanwezige Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap en van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen bestanddelen.
§ 2. In geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door [een binnenlandse vennootschap (verv. W. 14 april 2011, art. 49, I: 1 januari 2011)] naar een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis, zijn de beroepsverliezen in België geleden vóór deze overbrenging door de vennootschap enkel aftrekbaar binnen de Belgische inrichting waarover de vennootschap na deze overbrenging beschikt.
Afdeling III. Aftrekbare bestedingen
Artikel 241.
(01/01/2011- ...)
[... (opgeh. W. 14 april 2011, art. 36, I: AJ 2011)]
Artikel 242.
(01/01/2011- ...)
§ 1. [Van het totale bedrag van de in artikel 232 vermelde netto- inkomsten zijn alleen aftrekbaar, met uitzondering van de in artikel 104, 1° en 2°, vermelde uitkeringen tot onderhoud, wanneer de verkrijger van de uitkering geen rijksinwoner is, de in titel II, hoofdstuk II, afdeling VI, vermelde uitgaven: (verv. W. 14 april 2011, art. 37, I: AJ 2011)]
1° wanneer de belastingplichtige gedurende het gehele belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden;
2° wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen, die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten.
§ 2. De [... (opgeh. W. 14 april 2011, art. 37, I: AJ 2011)] in § 1 vermelde uitgaven zijn slechts aftrekbaar onder de in de artikelen 104 tot 116 bepaalde voorwaarden en grenzen.
Hoofdstuk IV. Berekening van de belasting
Artikel 243.
(01/01/2010- ...)
In gevallen vermeld in artikel 232 vinden de bepalingen van de artikelen 86 tot 89 geen toepassing en wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in artikel 130.
Op de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen genoemd in de artikelen 146 tot 154 verleend binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in die artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, onder voorbehoud van de volgende afwijkingen :
1° [de in artikel 147, eerste lid, 1° en 7°, bedoelde bedragen (verv. W. 22 december 2009, art. 33, I: AJ 2010)] bedragen worden vervangen door het bedrag van 2.392,67 EUR;
2° ...
3° het [in artikel 147, eerste lid, 9°, bedoelde (verv. W. 27 maart 2009, art. 14, I: AJ 2010)] bedrag wordt vervangen door het bedrag van 2.774,10 EUR.
[... (opgeh. W. 22 december 2009, art. 33, I: AJ 2010)]
De artikelen 126 tot 129, 145/1, 1°, 2° en 5°, 145/2 tot 145/4, 145/6, wat de toepassing van artikel 145/1, 2°, betreft, 145/8 tot 145/16, 145/21 tot 145/32, 154bis, 156bis tot 169 en 171 tot 178 zijn eveneens van toepassing.
Wat de individuele levensverzekering betreft die dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, is artikel 145/1, 2°, slechts van toepassing wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor :
- een in België gelegen woning;
- een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt en waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.
Artikel 244.
(01/01/2009- ...)
In afwijking van artikel 243 wordt de belasting berekend volgens de regels bepaald in titel II, hoofdstuk III en met inachtneming van de artikelen 86 tot 89 en 126 tot 129, met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen :
1° wanneer de belastingplichtige gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden;
2° wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten [... (opgeh. W. 22 december 2008, art. 166, I: AJ 2009)] heeft behaald of verkregen, die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten.
In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening voor een andere dan de in artikel 104, 9°, bedoelde woning, en 1451, 3°, slechts van toepassing wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor :
- een in België gelegen woning;
- een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt en waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.
Artikel 244bis.
(01/01/2009- ...)
Voor de toepassing van de artikelen 243 en 244 is er geen aanleiding tot een gemeenschappelijke aanslag van de echtgenoten wanneer slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot binnenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 6.700 EUR.
De toeslagen voor personen ten laste die vermeld zijn [in artikel 132, (verv. W. 22 december 2008, art. 167, I: AJ 2009)] worden slechts verleend wanneer de aan de belasting onderworpen echtgenoot de meeste beroepsinkomen heeft. [De toeslag vermeld in artikel 133, eerste lid, 1°, wordt niet verleend (ing. W. 22 december 2008, art. 167, I: AJ 2009)]
Artikel 245.
(... - ...)
De belasting gevestigd ingevolge de artikelen 243 en 244 wordt verhoogd met 6,7 opcentiemen ten bate van de Staat, berekend op de wijze als bepaald in artikel 466.
[De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad die opcentiemen verhogen tot maximaal zeven opcentiemen (ing. W. 24 december 2002, art. 398, I: AJ 2005)].
Artikel 246.
(08/06/2007- ...)
In gevallen vermeld in artikel 233 :
1° onverminderd de toepassing van artikel 218, wordt de belasting berekend volgens de tarieven en regels bepaald in artikel 215, met dien verstande dat, met betrekking tot de in dat artikel 215, tweede en derde lid, 4°, vastgestelde regels, alleen de winst vermeld in artikel 233, eerste lid, in aanmerking wordt genomen ;
2° wordt de afzonderlijke aanslag op niet-verantwoorde kosten en voordelen van alle aard[, op verdoken meerwinsten en op de financiële voordelen of voordelen van alle aard bedoeld in artikel 233, tweede lid (verv. W. 11 mei 2007, art. 17, I: 8 juni 2007)] berekend tegen 300 %.
In het artikel 231, § 2, tweede lid, vermelde geval, wordt de belasting berekend tegen het in artikel 216, 1°bis, bepaalde tarief, onverminderd de toepassing van artikel 218.
Artikel 247.
(01/01/2012- ...)
In gevallen vermeld in artikel 234 wordt de belasting berekend :
1° tegen het tarief van 20 pct. van de inkomsten vermeld in artikel 234, eerste lid 1° en 2°;
2° [tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, wat betreft de in artikel 234, eerste lid, 3°, bedoelde bijdragen, pensioenen, renten en toelagen, de in artikel 234, eerste lid, 5°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard en het in artikel 234, eerste lid, 6°, vermelde bedrag gelijk aan 17 pct. van het voordeel van alle aard (verv. W. 28 december 2011, art. 50, I: van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012)];
3° tegen het tarief van 300 % wat de in artikel 234, eerste lid, 4°, vermelde niet-verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en de in artikel 234, eerste lid, 5°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard betreft.
Artikel 248.
(01/01/2011- ...)
§1. De belasting betreffende de niet in de artikelen 232 tot 234 vermelde inkomsten, is gelijk aan de verschillende voorheffingen en aan de in artikel 301 vermelde bijzondere aanslag, die op die inkomsten betrekking hebben.
Met betrekking tot de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, is het eerste lid eveneens van toepassing :
1° in afwijking van artikel 232 :
a) op de winst of de baten behaald of verkregen door vennoten of leden van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 229, § 3;
b) op de bezoldigingen verkregen uit hoofde van een werkzaamheid uitgeoefend aan boord van een koopvaardijschip door een zeeman die geen inwoner is van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en niet is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 1bis, eerste lid, 1°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij ;
2° op de inkomsten van onroerende goederen waarop artikel 232, tweede lid, van toepassing is.
§ 2. Evenwel kunnen de in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen [als bedoeld in ofwel artikel 228, § 2, 8° en 9°, k, met uitsluiting van de in artikel 232, eerste lid, 2°, c, vermelde inkomsten, ofwel in artikel 229, § 3, (verv. W. 14 april 2011, art. 38, I: AJ 2011)] ervoor opteren om § 1, eerste lid, niet toe te passen voor die inkomsten. Deze keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden de voormelde inkomsten toegevoegd aan de artikel 232, eerste lid, 2°, vermelde inkomsten om het netto- bedrag te bepalen en de belasting te berekenen.
Titel VI. Aan de vier belastingen gemene bepalingen
Hoofdstuk I. Storting van de belasting door voorheffing
Afdeling I. Algemene bepalingen
Artikel 249.
(... - ...)
De belasting wordt geheven bij wijze van voorheffingen, volgens het onderscheid en op de wijze hierna aangegeven, in zover zij betrekking heeft op inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, op inkomsten van roerende goederen en kapitalen, op beroepsinkomsten of op diverse inkomsten.
Deze voorheffingen worden onderscheidenlijk door de volgende uitdrukkingen aangeduid : onroerende voorheffing, roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing.
Artikel 250.
(... - ...)
De Koning bepaalt de wijze van storting van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing.
Afdeling II. Onroerende voorheffing
Artikel 251.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 252.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 253.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 254.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 255.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 256.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 257.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 258
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 259.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 260.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 260bis.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 260ter.
(01/01/2014- ...)
...
Afdeling III. Roerende voorheffing
Onderafdeling 1. Schuldenaars van de voorheffing
Artikel 261.
(01/04/2011- ...)
De roerende voorheffing is verschuldigd:
1° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen die inkomsten van roerende goederen en kapitalen en inkomsten als bedoeld in artikel 90, 6° of 11°, verschuldigd zijn, zomede door aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen die in België een inrichting hebben, op de resultaten waarvan inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 2° tot 4°, en inkomsten als bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, worden aangerekend;
2° door de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze tussen beide komen bij de uitbetaling van inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van buitenlandse oorsprong, van inkomsten van buitenlandse oorsprong als bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, of van inkomsten als bedoeld in het tweede lid, tenzij :
a) hen wordt bewezen dat een vorige tussenpersoon de voorheffing heeft ingehouden;
b) ze bewijzen dat die inkomsten zijn betaald aan een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling;
c) ze de hoedanigheid hebben van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling die de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde inkomsten betaalt aan een in het vierde lid bedoelde in het buitenland gevestigde onderneming;
2°bis In afwijking op de bepalingen onder 1° en het 2°, wat de interesten bedoeld in artikel 19bis betreft, door de uitbetalende instantie bedoeld in artikel 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
3° door beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zijn erkend door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] om één of meerdere in artikel 23 of in artikel 105 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles bedoelde gemeenschappelijke fondsen voor belegging in schuldvorderingen te beheren, voor de door deze gemeenschappelijke beleggingsfondsen voor belegging in schuldvorderingen toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten;
4° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen, die inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, verschuldigd zijn;
De van het eerste lid, 1°, uitgesloten inkomsten, zijn inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en wanneer ze door de schuldenaar niet rechtstreeks aan de verkrijger van de inkomsten worden betaald.
Met betrekking tot de interest van leningen van financiële instrumenten en de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten die worden betaald in uitvoering van een lening betreffende financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten, is, in afwijking van het eerste lid, de schuldenaar van de roerende voorheffing welke deze voorheffing op de belastbare inkomsten moet inhouden niettegenstaande elke andersluidende overeenkomst, de beheerder van het erkend gecentraliseerd systeem. Onder "erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten" wordt verstaan een systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat tot doel heeft in laatste instantie de afwikkeling van orders tot overdracht van effecten te vergemakkelijken en dat geïntegreerd is in een vereffeningssysteem voor effecten zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b, van de wet van 28. april 1999 houdende omzetting van de richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitief karakter van de afwikkeling van de betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, of in een systeem van een andere Staat waarvan de wetgeving minstens in gelijkwaardige werkingsvoorwaarden voorziet, erkend door de minister van Financiën of zijn gedelegeerde. De Koning bepaalt de erkenningsvoorwaarden waaraan het systeem moet voldoen en de periode tijdens dewelke de erkenning kan worden verleend.
De in het eerste lid, 2°, c), bedoelde in het buitenland gevestigde ondernemingen zijn :
1° de kredietinstellingen;
2° de financiële tussenpersonen zoals gedefinieerd in artikel 2, 9°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
3° de verrekeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 16°, van de wet van 2 augustus 2002;
4° de vereffeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 17°, van de wet van 2 augustus 2002;
5° de ondernemingen wiens waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het beheer van vermogens, het adviseren bij het beheer van vermogens of uit de bewaarneming en het beheer van financiële instrumenten, alsmede de ondernemingen die uit hoofde van de wetgeving waaraan ze zijn onderworpen, gemachtigd zijn een van die activiteiten uit te oefenen.
Behoudens in het geval bedoeld in artikel 268, moeten de in het eerste lid vermelde belastingplichtigen:
- de roerende voorheffing inhouden op de belastbare inkomsten die in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld;
- zich, op welke manier ook, het bedrag van de verschuldigde roerende voorheffing op die inkomsten doen overhandigen in geval van toekenning of betaalbaarstelling onder de vorm van goederen in natura.
Artikel 262.
(01/01/2011- ...)
In afwijking van artikel 261 is de roerende voorheffing over de volgende inkomsten verschuldigd door de verkrijger daarvan :
1° inkomsten van kapitalen en roerende goederen en in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde inkomsten, verkregen door aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen in zoverre overeenkomstig de vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen een roerende voorheffing verschuldigd is en in de gevallen waar die inkomsten :
a) ofwel zijn toegekend of betaalbaar gesteld, als het gaat om inkomsten van Belgische oorsprong, ofwel zijn geïnd of verkregen in België, als het gaat om inkomsten van buitenlandse oorsprong, zonder enige inhouding of storting van roerende voorheffing;
b) zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon in het buitenland zijn geïnd of verkregen, indien het inkomsten van buitenlandse oorsprong betreft;
2° ...
3° inkomsten van verhuring van roerende goederen die voortkomen uit de verhuring van stofferende huisraad in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen, inkomsten uit onderverhuring, overdracht van een huurceel en concessie van een gebruiksrecht als vermeld in artikel 90, 5° en opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht, indien die inkomsten worden verkregen door rechtspersonen als vermeld in artikel 220 of door niet-inwoners ;
4° inkomsten van roerende goederen en kapitalen[, loten van effecten van leningen en de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten, die onrechtmatig met vrijstelling van voorheffing zijn verkregen :
a) op grond van een onjuiste verklaring ;
b) of op collectieve of individuele spaarrekeningen die niet voldoen aan de vereisten van artikel 21, 8° ;
5° [in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, bedoelde (verv. W. 28 juli 2011, art. 6, I: 1 januari 2011)] inkomsten, wanneer ze van buitenlandse oorsprong zijn, evenals de inkomsten van vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong, verkregen door aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen, indien de rentegevende effecten vóór de vervaldag van de inkomsten worden vervreemd.
6° de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van buitenlandse oorsprong, de inkomsten van buitenlandse oorsprong bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, of de inkomsten bedoeld in artikel 261, tweede lid, :
- die op grond van artikel 261, eerste lid, 2°, b), in België werden geïnd of verkregen zonder enige inhouding van roerende voorheffing, of
- die op grond van artikel 261, eerste lid, 2° c), werden verkregen door de vaste inrichting in het buitenland van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling.
Artikel 263.
(... - ...)
De Koning kan bijzondere maatregelen nemen om de betaling te waarborgen van de roerende voorheffing op inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland, [op de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten van buitenlandse oorsprong (ing. W. 15 december 2004, art. 56, I: van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005)][, alsook op in artikel 267, vierde lid, vermelde inkomsten (ing. W. 4 april 1995, art. 6, I: 2 juni 1995)].
Hij regelt de uitvoering van artikel 262, 4°, b, en bepaalt de gegevens die de instellingen en ondernemingen, die gerechtigd zijn collectieve of individuele spaarrekeningen te openen, daartoe moeten verstrekken.
Onderafdeling 2. Vrijstelling en verzaking van de voorheffing
Artikel 264.
(01/04/2011- ...)
De roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van dividenden :
1° dat wordt verleend of toegekend :
a) aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zomede aan in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen waarvan de aandelen uitsluitend eigendom zijn van de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
b) door een in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunale, samenwerkingsverband of projectvereniging aan een andere hierboven beschreven intercommunale, samenwerkingsverband of projectvereniging;
2° dat, in geval van fusie, splitsing, met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting of met splitsing gelijkgestelde verrichting als vermeld in artikel 211, § 1 :
- in artikel 210, § 1, 1° en 1°bis wordt bedoeld, wanneer de inbreng niet volledig wordt vergoed met nieuwe aandelen als bedoeld in artikel 211, § 2, derde lid, omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap;
- in artikel 186 wordt vermeld, wanneer de overnemende of verkrijgende vennootschappen onder algemene titel, eigen aandelen verkrijgen;
2°bis dat in artikel 186 wordt vermeld, wanneer een vennootschap eigen aandelen verkrijgt die zijn toegelaten tot een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 2, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, of tot een door de Koning, op advies van de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (verv. KB 3 maart 2011, art. 331, I: 1 april 2011)] , voor de toepassing van dit artikel daarmee erkende gelijkgestelde andere gereglementeerde markt, voor zover de verhandeling plaatsvindt op de centrale beursmarkt van Euronext of op een analoge markt;
2°ter dat wordt verleend of toegekend bij gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschap;
3° dat, in geval van opneming van gereserveerde winst, gelijk is :
a) aan de bedragen die van de gereserveerde winst zijn afgetrokken als definitief belaste reserves, aangelegd tijdens de aanslagjaren 1973 en vorige;
b) aan de winst die vroeger ten name van de vennoten is belast.
Voor de toepassing van deze bepaling stelt de Koning de volgorde vast voor het aanrekenen van die opnemingen op de verschillende bestanddelen van de gereserveerde winst.
Artikel 264bis.
(... - ...)
[Wanneer een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling, aan een niet in artikel 261, vierde lid, bedoelde tussenpersoon in artikel 230, eerste lid, 2°, a) of b), bedoelde inkomsten betaalt, is de roerende voorheffing op deze inkomsten niet verschuldigd mits de laatstgenoemde tussenpersoon hem een attest bezorgt waarin wordt bevestigd dat de verkrijgers :
- in artikel 227 bedoelde niet inwoners zijn;
- de kapitalen en financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen, niet hebben aangewend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in België;
- volle eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de kapitalen en financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen (ing. W. 25 april 2006, art. 7, I: van toepassing :
- wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006;
- wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006)].
.
Artikel 265.
(01/01/2007- ...)
Evenmin is roerende voorheffing verschuldigd op inkomsten die zijn verleend of toegekend :
1° aan de Staat uit hoofde van financiële beheersverrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist of voortvloeiend uit de vorming van onmiddellijk beschikbare gelden om het hoofd te bieden aan de kastekorten, wegens de onmogelijkheid toegang te krijgen tot de geldmarkt door middel van dagelijkse uitgiften van schatkistcertificaten;
2° aan de vennootschappen bedoeld in artikel 261, 3°, met betrekking tot de activa die behoren tot de beleggingsfondsen waarvan zij het beheer verzorgen;
3° op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis wanneer die worden betaald of toegekend aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen en aan belastingplichtigen anderen dan degenen onderworpen aan de personenbelasting;
[4° met uitzondering van deze vermeld in artikel 19bis, door een gemeenschappelijk beleggingsfonds bedoeld in artikel 6, 1° of 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, aan zijn deelnemers in de mate deze inkomsten voortkomen uit inkomsten als bedoeld in de artikelen 18 en 19, en voor zover de beheersvennootschap van instellingen voor collectieve beleggingen voldaan heeft aan de verplichting van artikel 321bis;
5° bedoeld in artikel 19bis, aan een gemeenschappelijk beleggingsfonds bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, waarvan het reglement niet voorziet in de verdeling van netto-opbrengst (ing. W. 27 december 2006, art. 325, I: 1 januari 2007)].
De roerende voorheffing is evenmin verschuldigd :
1° op de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten van buitenlandse oorsprong waarvan de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige onderworpen aan de belasting op de niet-inwoners overeenkomstig artikel 233;
2° op de interesten van leningen van buitenlandse financiële instrumenten of op de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11°, die zijn betaald in uitvoering van een lening met betrekking tot die financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door middel van een in artikel 261, derde lid, bedoeld erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten;
[3° op de interesten: (ing. W. 27 april 2007, art. 159, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)]
[- die worden verleend of toegekend door een verzekeringsonderneming aan een lokaal bestuur als bedoeld in artikel 161 van de Nieuwe Gemeentewet, of artikel 7 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, en onderworpen aan de rechtspersonenbelasting (verv. W. 24 juli 2008, art. 7, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)];
[- en die worden voortgebracht door kapitalen die zijn bestemd voor toekomstige pensioenuitkeringen, voorzover :
a) in hoofde van de verzekeringsonderneming, het voorwerp van de afgesloten overeenkomst louter bestaat uit het inzamelen, het centraliseren, het kapitaliseren en het verdelen van de fondsen die uitsluitend bestemd zijn voor de dekking van toekomstige lasten inzake wettelijke pensioenen (ing. W. 27 april 2007, art. 159, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)][als bedoeld in artikel 161 van de Nieuwe Gemeentewet, of artikel 7 van de genoemde wet van 6 augustus 1993;
b) de kapitalen die door het voornoemd lokaal bestuur zijn geïnvesteerd, bestemd zijn om de lasten te dekken met betrekking tot de wettelijke pensioenen door middel van een storting vanwege de verzekeringsonderneming :
1. ofwel rechtstreeks aan de gewezen werknemers van het betrokken lokaal bestuur of aan hun rechthebbenden;
2. ofwel onrechtstreeks aan een instelling voor sociale zekerheid belast met de betaling van de voormelde wettelijke pensioenen (verv. W. 24 juli 2008, art. 7, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)];
[c) de sommen die aan de gepensioneerden of hun rechthebbenden worden gestort, beroepsinkomsten zijn als bedoeld in artikel 23, § 1, 5°;
d) op het tijdstip van de toekenning of de betaalbaarstelling van de interesten, de verzekeringsonderneming in het bezit wordt gesteld van een attest uitgereikt (ing. W. 27 april 2007, art. 159, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)][door het lokaal bestuur (verv. W. 24 juli 2008, art. 7, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)][dat bevestigt dat aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan, en dat ter beschikking van de administratie wordt gehouden (ing. W. 27 april 2007, art. 159, I: van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007)].
Artikel 266.
(01/01/2008- ...)
De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, of door collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld of effecten aan toonder [en gedematerialiseerde effecten (ing. KB 7 december 2007, art. 1, I: 1 januari 2008)] waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieën :
1° inkomsten van vóór 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderworpen tegen een aanslagvoet van minder dan 15 pct. ;
2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging ;
3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962.
In geen geval kan hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten :
1° van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert;
2° van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van ten minste één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert;
3° Uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed ;
Het tweede lid is niet van toepassing op effecten voortgekomen uit de splitsing van lineaire obligaties uitgegeven door de Belgische Staat.
Onderafdeling 3. [Opeisbaarheid van de voorheffing (verv. W. 15 maart 1999, art. 2)]
Artikel 267.
(01/01/2011- ...)
De toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten, in geld of in natura, brengt de opeisbaarheid van de roerende voorheffing mede.
Als toekenning wordt inzonderheid beschouwd : de inschrijving van een inkomen op een ten bate van de verkrijger geopende rekening, zelfs als die rekening onbeschikbaar is, mits de onbeschikbaarheid het gevolg is van een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met de verkrijger.
De toekenning of de betaalbaarstelling van inkomsten door een in artikel 265, eerste lid, 2°, vermeld fonds voor belegging in schuldvorderingen, brengt eveneens de opeisbaarheid van de roerende voorheffing mede, voor zover die inkomsten voortkomen uit inkomsten als vermeld in artikel 17.
Inkomsten van gelddeposito's worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het tijdperk waarop ze betrekking hebben.
De renten van geldsommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op 31 december van ieder jaar.
Inkomsten waarop de roerende voorheffing door de verkrijger is verschuldigd ingevolge artikel 262, 1° tot 5° worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin zij door de verkrijger zijn verkregen.
Als toekenning wordt eveneens aangemerkt, de verwerving van inkomsten uit de vervreemding van aandelen van buitenlandse beleggingsvennootschappen [onder de in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, gestelde voorwaarden (verv. W. 28 juli 2011, art. 7, I: 1 januari 2011)].
Onderafdeling 4. Berekening van de voorheffing
Artikel 268.
(... - ...)
De roerende voorheffing die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, wordt aan het bedrag van die inkomsten toegevoegd voor de berekening van de roerende voorheffing.
Artikel 269.
(01/01/2012- ...)
De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld:
1° op 15 % voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen [die geen interest en geen dividenden zijn, (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)] alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7° ;
[1° bis op 21 pct. voor de interest andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder in 4° en 5° (ing. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)];
2° op 25 % voor de dividenden andere dan deze vermeld in 2°bis ;
2° bis [op 10 pct. voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)];
[2° ter op 21 pct. voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in artikel 186 in geval van verkrijging van eigen aandelen door een binnenlandse of buitenlandse vennootschap (ing. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)];
3° [tegen een aanslagvoet van 10, 15, 21 of 25 %., (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)] de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6° bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben.
4° op 25 pct. voor de in artikel 19ter vermelde interest;
5° op 15 pct. voor de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen (ing. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)].
[De aanslagvoet van 25 pct. wordt evenwel verlaagd tot 21 pct. voor dividenden van aandelen die inbrengen in geld vertegenwoordigen die in 1982 of in 1983 zijn gedaan met het oog op verrichtingen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 15 van 9 maart 1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in Belgische vennootschappen, en die genoteerd zijn op een beurs voor roerende waarden wanneer de vennootschap die de inkomsten uitkeert, onherroepelijk heeft verzaakt aan de overdracht, op de aan de desbetreffende aandelen uitgekeerde inkomsten :
- van de belastingbesparing die uit de ter zake voorziene vrijstelling van vennootschapsbelasting voortvloeit;
- van het eventueel aanvullend inkomen dat voortvloeit uit de bedoelde vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalverhoging waaraan de desbetreffende vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks heeft deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)].
Voor zover de vennootschap die de inkomsten uitkeert niet onherroepelijk verzaakt aan het voordeel van deze verlaging, wordt de aanslagvoet van 25 pct. eveneens verlaagd tot [21 % (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)] voor de volgende dividenden :
a) dividenden van aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 door het openbaar aantrekken van spaargelden ;
b) dividenden van aandelen die vanaf hun uitgifte :
- het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam bij de uitgever, indien het gaat om aandelen op naam,
- in België in open bewaargeving zijn gegeven, waarvan de Koning de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, bij een kredietinstelling of een beursvennootschap die aan het toezicht van de Nationale Bank van België is onderworpen, indien het gaat om aandelen aan toonder,
- in België op een effectenrekening zijn ingeschreven op naam van de eigenaar of de houder bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden, en waarbij de Koning de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, indien het gaat om gedematerialiseerde aandelen,
wanneer die aandelen werden uitgegeven vanaf 1 januari 1994 ter vertegenwoordiging van maatschappelijk kapitaal en overeenstemmen met inbrengen in geld;
c) dividenden uitgekeerd door beleggingsvennootschappen als bedoeld in de artikelen 14, 19 en 24 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles alsmede door in artikel 130 van dezelfde wet bedoelde beleggingsvennootschappen van gelijke aard;
d) dividenden van aandelen uitgekeerd door vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een beurs voor roerende waarden genoteerd zijn of waarvan een deel van het kapitaal is ingebracht door een PRIVAK en waarvan de aandelen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen voor meer dan de helft toebehoren aan één of meer natuurlijke personen:
- voor de periode tussen 1 juli 1997 en de datum waarop de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden na die datum plaats heeft, wanneer het gaat om vennootschappen die reeds op een beurs voor roerende waarden waren genoteerd vóór 1 juli 1997;
- voor de periode tussen de datum van hun toelating op een beurs voor roerende waarden en de datum van de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden die na die datum plaats heeft, wanneer het gaat om andere vennootschappen;
Onder beurs voor roerende waarden moet, vanaf het in werking treden van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, worden verstaan een gereglementeerde markt bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5° en 6°, van deze wet.
Wordt gelijk gesteld met een gereglementeerde markt voor roerende waarden, een multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 2, eerste lid, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007 tot omzetting van de Europese richtlijn 2004/39/CE betreffende de markten voor financiële instrumenten wanneer deze faciliteit wordt geëxploiteerd door een marktonderneming in de zin van artikel 2, eerste lid, 7°, van dezelfde wet.
Voor de toepassing van dit punt, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, waarvan de effecten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private PRIVAK bedoeld in artikel 119 van dezelfde wet.
e) de dividenden toebedeeld door een coöperatieve participatievennootschap in het kader van een participatieplan bedoeld in artikel 2, 7° van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, aan de toegetreden werknemers, bedoeld in artikel 2, 19°, van deze wet, in de mate dat de door de coöperatieve participatievennootschap ontvangen dividenden, bij gebrek aan vrijstelling, zouden genoten hebben van de aanslagvoet van 15 %.
Voor de toepassing van het derde lid, b, met betrekking tot aandelen aan toonder die in België in open bewaargeving zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde aandelen op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie vanaf de uitgifte;
[De in het tweede lid en in het derde lid, a en b, bedoelde aanslagvoet van 21 pct. (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)] is slechts van toepassing voor zover de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben geen enkel voorrecht toekennen ten opzichte van de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen.
Voor de in het derde lid, a en b, vermelde vennootschappen die na 31 december 1993 hun kapitaal verminderen, worden de kapitaalverhogingen waartoe zij overgaan slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen.
Deze kapitaalverhogingen worden evenwel geheel in aanmerking genomen wanneer de kapitaalverminderingen beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
Worden geacht aan de in het zesde lid vermelde voorwaarde te beantwoorden, de kapitaalverminderingen gebruikt om verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om onbeschikbare reserves aan te leggen.
Ingeval van overdracht door de natuurlijke personen of rechtspersonen door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, of, in geval van oprichting bij openbare inschrijving, die de ontwerp-oprichtingsakte hebben ondertekend, door de aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de vennootschap die de overdracht verkrijgt van, hetzij goederen die vóór 1 januari 1994 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn aangewend, hetzij aandelen die deel hebben uitgemaakt van hun privaat vermogen, hetzij goederen die hebben toegehoord aan een vennootschap waarvan zij vóór 1 januari 1994 aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten waren, wordt alleen het bedrag van die inbreng in geld, dat meer bedraagt dan de overdrachtprijs, in aanmerking genomen voor de toepassing van het derde lid, a en b.
Het voorafgaande lid is van toepassing op de overdracht gedaan door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die in eigen naam, maar voor rekening van een in dat lid vermelde persoon, handelt.
In de mate dat de [in het tweede lid (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)], en in het derde lid, a en b, vermelde aandelen, worden omgeruild tegen aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met splitsing gelijkgestelde verrichting of het aannemen van een andere rechtsvorm tot stand gebracht in toepassing van hetzij de artikelen 211, § 1 of 214, § 1, hetzij van bepalingen van gelijke aard van een andere lidstaat van de Europese Unie, blijven de bepalingen van dit artikel inzake de omgeruilde aandelen, bij voortduur van toepassing op de in ruil ontvangen aandelen, alsof de verrichting niet had plaatsgevonden. Dienaangaande wordt de afgifte van aandelen ter gelegenheid van een met splitsing gelijkgestelde verrichting gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing.
Wanneer het aandelen betreft die worden vertegenwoordigd door een mantel met een couponblad waarvan de coupons het recht op dividend vertegenwoordigen en een couponblad « STRIP-VV » of in geval van gedematerialiseerde aandelen met een gedematerialiseerd couponblad waarvan de gedematerialiseerde coupons het recht op dividend vertegenwoordigen en met een gedematerialiseerd couponblad « STRIP-VV », is [de aanslagvoet van 21 pct. (verv. W. 28 december 2011, art. 29, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)] van toepassing, in afwijking van het tweede lid en het derde lid, a, op voorwaarde dat de dividenden betaald worden :
1° tegen gelijktijdige aanbieding ter inning van een coupon die het recht op dividend vertegenwoordigt, en een coupon « STRIP-VV » met hetzelfde volgnummer of gelijktijdige aanbieding van een gedematerialiseerde coupon die het recht op dividend vertegenwoordigt en een gedematerialiseerde coupon « STRIP-VV » met hetzelfde volgnummer, en
2° in een tijdperk van drie jaar dat aanvangt op 1 januari van het jaar waarin het dividend wordt toegekend.
Afdeling IV. Bedrijfsvoorheffing
Artikel 270.
(... - ...)
De bedrijfsvoorheffing is verschuldigd door :
1° [de in de artikelen 3, 179 of 220 vermelde belastingplichtigen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland (verv. W. 22 december 1998, art. 43, I: van toepassing op de vanaf 1 februari 1999 betaalde of toegekende inkomsten)][in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen, (verv. W. 24 december 2002, art. 31, AJ 2004)][pensioenen, renten en toelagen betalen of toekennen, evenals de in artikel 227 vermelde niet-inwoners voor wie de (verv. W. 22 december 1998, art. 43, I: van toepassing op de vanaf 1 februari 1999 betaalde of toegekende inkomsten)][in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen, (verv. W. 24 december 2002, art. 31, AJ 2004)][pensioenen, renten en toelagen die ze in België of in het buitenland betalen of toekennen, beroepskosten zijn in de zin van artikel 237 (verv. W. 22 december 1998, art. 43, I: van toepassing op de vanaf 1 februari 1999 betaalde of toegekende inkomsten)] ;
2° degenen die in België diensten bezigen van personen verbonden door een arbeidsovereenkomst, van wie de bezoldiging geheel of hoofdzakelijk bestaat uit door de cliënteel betaalde fooien of dienstpercenten ;
3° [degenen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in artikel 228, § 2, 8°, vermelde inkomsten van podiumkunstenaars of sportbeoefenaars betalen of toekennen of bij ontstentenis daarvan de organisator van de vertoningen of van de sportwedstrijden (verv. W. 28 juli 1992, art. 33, I: 31 juli 1992)] ;
[4° degene die door de leden van een in artikel 229, § 3, vermelde vennootschap of vereniging wordt aangesteld om hen in belastingzaken te vertegenwoordigen, of bij ontstentenis daarvan, elk van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten of leden (ing. W. 28 juli 1992, art. 33, I: 31 juli 1992)];
[5° degenen die krachtens artikel 35 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten verplicht zijn de akten of verklaringen ter registratie aan te bieden wanneer het akten of verklaringen betreft waarbij de overdracht onder bezwarende titel is vastgesteld van in België gelegen onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot die goederen door een in artikel 227, 1° of 2°, vermelde belastingplichtige (ing. W. 28 december 1992, art. 14, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden)];
[6° diegenen die als curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of als personen die gelijkaardige functies uitoefenen, schuldvorderingen hebben te honoreren met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30 (ing. W. 22 juli 1993, art. 8, I: van toepassing voor de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juli 1993)].
Artikel 271.
(01/01/2009- ...)
De Koning kan, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van artikel 270 uitbreiden tot winst, baten of, alsmede tot in [artikel 90, 1° tot 4° en 12° (verv. W. 22 december 2008, art. 170, I: van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend)] vermelde diverse inkomsten.
Artikel 272.
(... - ...)
Behoudens strijdig beding:
1° hebben [de in artikel 270, 1°, 3° en 6° vermelde belastingschuldigen (verv. W. 22 juli 1993, art. 9, I: van toepassing voor de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juli 1993)] het recht op de belastbare inkomsten de desbetreffende voorheffing in te houden ;
2° hebben de in artikel 270, 2° vermelde belastingschuldigen het recht zich het bedrag van de voorheffing, verschuldigd wegens fooien of dienstpercenten, bij voorbaat te doen overhandigen.
[Ondanks elk strijdig beding moeten de in artikel 270, 5°, vermelde belastingschuldigen de desbetreffende voorheffing inhouden op de meerwaarden die begrepen zijn in de artikel 228, § 2, 3°,a en 4° vermelde winst of baten (ing. W. 28 december 1992, art. 15, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden)].
Artikel 273.
(... - ...)
[De bedrijfsvoorheffing (verv. W. 28 december 1992, art. 16, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden)][is opeisbaar (verv. W. 15 maart 1999, art. 4, I: 6 april 1999)][uit hoofde van :
1° het betalen of toekennen van belastbare bezoldigingen;
2° de verwezenlijking van in artikel 272, tweede lid, vermelde meerwaarden (verv. W. 28 december 1992, art. 16, I: van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden)].
Artikel 274.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 28 december 1992, art. 92, I: 1 januari 1993)]
Artikel 275.
(... - ...)
§ 1. De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de aanduidingen van de schalen opgesteld door de Koning.
§ 2. De Koning kan verschillende categorieën van belastingplichtigen onderscheiden. Voor elke categorie zijn de schalen forfaitair.
§ 3. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten.
Artikel 275/1.
(20/11/2011- ...)
De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de belastbare bezoldigingen waarin de bezoldigingen zijn begrepen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op :
- werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002;
- de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen voorzover de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in de functie van een werknemer van categorie 1 en voorzover zij overwerk presteren;
- de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht [bpost (verv. W. 7 november 2011, art. 4, I: 20 november 2011)], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 24,75 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het derde lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal :
- 32,19 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is;
- 41,25 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is.
Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.
De vrijstelling geldt per jaar en per werknemer slechts voor de eerste 130 uren die hij als overwerk presteert.
Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd overwerk hebben gepresteerd tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs.
Artikel 275/2.
(01/07/2005- ...)
[§ 1. Dit artikel is van toepassing op de werkgevers die behoren tot de koopvaardij-, de bagger- en de sleepvaartsector en die in toepassing van artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van bedrijfsvoorheffing.
§ 2. Onder de in dit artikel vermelde voorwaarden zijn de in § 1 vermelde werkgevers er niet toe gehouden de bedrijfsvoorheffing die zij verschuldigd zijn uit hoofde van een in artikel 273, 1°, bedoelde betaling of toekenning van belastbare bezoldigingen aan de werknemers die zij als communautaire zeelieden tewerkstellen aan boord van in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd, in de Schatkist te storten. Deze bepaling mag evenwel slechts worden toegepast met betrekking tot de in uitvoering van artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing.
§ 3. Met communautaire zeelieden worden bedoeld :
- burgers van de Europese Economische Ruimte wanneer het zeelieden betreft die werken aan boord van schepen, met inbegrip van roro veerboten, die geregelde passagiersdiensten tussen havens van de Gemeenschap verzorgen;
- in alle andere gevallen alle zeelieden die in een lidstaat onderworpen zijn aan belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen.
§ 4. Wat de sleepvaart- en de baggersector betreft, is de in dit artikel bedoelde maatregel slechts van toepassing op het zeevervoersgedeelte van de sleep- en baggerwerkzaamheden.
De communautaire zeelieden moeten tewerkgesteld zijn aan boord van zeewaardige sleepboten of aan boord van zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van lading over zee :
- die in een lidstaat zijn geregistreerd;
- waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd;
- en die minstens 50 pct. van hun bedrijfstijd werkzaamheden op zee verrichten.
Wat de sleepvaartsector betreft, wordt een evenredig deel van de wachttijd in aanmerking genomen als zeevervoer voor de berekening van de in het tweede lid bedoelde drempel van 50 pct..
§ 5. De Koning bepaalt de regels en modaliteiten in verband met de wijze waarop ter gelegenheid van de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het bewijs wordt geleverd dat de bezoldigingen van de communautaire zeelieden voor wie de ingehouden bedrijfs-voorheffing met betrekking tot de periode waarop die aangifte betrekking heeft, niet wordt gestort, in aanmerking komen voor de toepassing van de in dit artikel beschreven maatregel (ing. W. 20 juli 2005, art. 2, I: van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005)].
Artikel 275/3.
(10/01/2010- ...)
§ 1. De universiteiten en hogescholen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan assistent-onderzoekers en « het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS », het « Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO », het « Fonds de la Recherche scientifique - FNRS - FRS-FNRS » die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan postdoctorale onderzoekers en die krachtens artikel 270, 1°, bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen verschuldigd zijn, worden vrijgesteld van het storten aan de Schatkist, van 75 pct. van die bedrijfsvoorheffing, op voorwaarde dat ze op die bezoldigingen 100 pct. van die bedrijfsvoorheffing inhouden. [De in dit lid bedoelde instellingen wenden de sommen die zij krachtens dit artikel niet moeten doorstorten, niet aan ter financiering van het onderzoek dat de vrijstelling van de doorstortingsverplichting heeft doen ontstaan (ing. W. 21 december 2009, art. 13, I: 10 januari 2010)].
Eenzelfde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing ten belope van 75 pct. van die bedrijfsvoorheffing wordt ook toegekend aan de wetenschappelijke instellingen die daartoe worden erkend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen ofwel aan assistent-onderzoekers ofwel aan postdoctorale onderzoekers. [De in dit lid bedoelde instellingen wenden de sommen die zij krachtens dit artikel niet moeten doorstorten, niet aan ter financiering van het onderzoek dat de vrijstelling van de doorstortingsverplichting heeft doen ontstaan (ing. W. 21 december 2009, art. 14, I: 10 januari 2010)].
Dezelfde vrijstelling van storting als in het tweede lid wordt ook toegekend :
1° aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die aan onderzoeksprojecten werken ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met in het eerste en tweede lid bedoelde universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of erkende wetenschappelijke instellingen. Die vrijstelling geldt enkel voor de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die in het kader van het onderzoeksproject uitbetaald zijn tijdens de duurtijd van dat project voorzover die betrekking hebben op een effectieve tewerkstelling in het onderzoeksproject;
2° aan vennootschappen die onder de definitie van « Young Innovative Company » vallen en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan wetenschappelijk personeel dat als werknemer door deze vennootschap wordt tewerkgesteld. Onder Young Innovative Company wordt verstaan een vennootschap die onderzoeksprojecten uitvoert en, aan het einde van het belastbare tijdperk, aan de volgende voorwaarden voldoet :
a) het gaat om een kleine vennootschap, zoals bedoeld in artikel 15, § 1, van het Wetboek van de vennootschappen;
b) ze bestaat sinds minder dan 10 jaar vóór 1 januari van het jaar waarin de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing wordt toegekend;
c) ze is niet opgericht in het kader van een concentratie, een herstructurering, een uitbreiding van een vroegere activiteit of een overname van dergelijke activiteiten;
d) ze heeft uitgaven gedaan op het vlak van onderzoek en ontwikkeling die minstens 15 pct. van de totale kosten van het voorgaande belastbaar tijdperk vertegenwoordigen.
3° aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's en die een in § 2 bedoeld diploma hebben.
Wanneer de vennootschap aan het einde van een belastbaar tijdperk niet meer voldoet aan alle voorwaarden om een Young Innovative Company te zijn, mag de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing niet meer worden toegepast op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf de eerstvolgende maand.
Het wetenschappelijk personeel als bedoeld in het derde lid, 2°, bestaat uit de onderzoekers, de onderzoekstechnici en de projectbeheerders inzake onderzoek en ontwikkeling, met uitsluiting van het administratief en commercieel personeel.
Om de in de voorgaande leden bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever tot staving van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing op de door de Koning bepaalde wijze het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, gedurende de periode waarop die aangifte in de bedrijfsvoorheffing betrekking heeft, effectief werden tewerkgesteld :
- ofwel als assistent-onderzoekers of postdoctorale onderzoekers als bedoeld in het eerste en tweede lid;
- ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 1°, beoogde onderzoeksprojecten;
- ofwel als wetenschappelijk personeel in een vennootschap die een Young Innovative Company is;
- ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 3°, beoogde onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's.
Eenzelfde bezoldiging of eenzelfde deel ervan kan slechts in aanmerking komen voor één van de in deze paragraaf bedoelde vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.
§ 2. De in § 1, derde lid, 3°, bedoelde diploma's zijn :
1° ofwel, een diploma van doctor in de toegepaste wetenschappen, in de exacte wetenschappen, in de geneeskunde, in de diergeneeskunde of in de farmaceutische wetenschappen, of van burgerlijk ingenieur;
2° ofwel, een diploma van master of een gelijkwaardig diploma in de studiegebieden of combinaties van studiegebieden van :
a) voor de Vlaamse gemeenschap
- wetenschappen;
- toegepaste wetenschappen;
- toegepaste biologische wetenschappen;
- geneeskunde;
- diergeneeskunde;
- farmaceutische wetenschappen;
- biomedische wetenschappen;
- industriële wetenschappen, technologie en nautische wetenschappen;
- biotechniek;
- architectuur;
- productontwikkeling;
b) voor de Franstalige Gemeenschap :
- wetenschappen;
- ingenieur;
- landbouwkunde en biologisch ingenieur;
- geneeskunde;
- dierengeneeskunde;
- biomedische en farmaceutische wetenschappen;
- architectuur en urbanisme;
- industriële wetenschappen;
- industriële landbouwwetenschappen.
Artikel 275/4.
(01/01/2006- ...)
[§ 1. Dit artikel is van toepassing op de werkgevers die behoren tot de sector van de zeevisserij en die, bij toepassing van artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing ingevolge de in artikel 273, 1°, bedoelde betaling of toekenning van belastbare bezoldigingen aan werknemers die zijn tewerkgesteld aan boord van een in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerd schip waarvoor een zeebrief kan worden voorgelegd. Dit artikel is slechts van toepassing op de overeenkomstig artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing.
Voordat de storting aan de Schatkist wordt uitgevoerd, wordt het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing vergeleken met het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing dat wordt verkregen rekening houdend met de forfaitaire daglonen zoals die zijn vastgesteld door de regelgeving tot vaststelling van de forfaitaire daglonen voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid verschuldigd voor de handarbeiders wier lonen geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat, evenals voor de werknemers die door een arbeidsovereenkomst voor de zeevissers zijn verbonden, en die als berekeningsgrondslag dienen voor de berekening van de sociale bijdragen.
Wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing lager is dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing, zijn de in het eerste lid beoogde werkgevers ertoe gehouden het totaal bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten.
Het verschil tussen de fictieve bedrijfsvoorheffing en de ingehouden bedrijfsvoorheffing vormt bij de werkgevers een aftrekbare beroepskost als bedoeld in artikel 49 en is niet verrekenbaar in hoofde van de werknemer.
Wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing meer bedraagt dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing, zijn de werkgevers er slechts toe gehouden een bedrag gelijk aan de fictieve bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten. Het saldo van de ingehouden bedrijfsvoorheffing wordt door de werkgever aan het « Zeevissersfonds » opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 augustus 1986, gestort.
§ 2. De Koning bepaalt de nadere regels en modaliteiten in verband met de wijze :
- waarop bij de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het bewijs wordt geleverd dat de werknemers voor wie de ingehouden bedrijfsvoorheffing niet volledig is gestort voor de periode waarop de aangifte betrekking heeft, daadwerkelijk aan boord van een in § 1, eerste lid, bedoeld schip waren tewerkgesteld;
- waarop, in het geval bedoeld in § 1, derde lid, bij de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het onderscheid moet worden gemaakt tussen de ingehouden en de gestorte bedrijfsvoorheffing (ing. W. 23 december 2005, art. 107, I: van toepassing op de bezoldigingen en ploegen- en nachtpremies betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006)].
Artikel 275/5.
(20/11/2011- ...)
§ 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing gelijk aan 15,6 pct. van de belastbare bezoldigingen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden.
De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.
Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs.
Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze norm worden, naast de effectieve arbeidsprestaties, ook de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor het loon wordt doorbetaald, mee in de teller opgenomen. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet meegerekend in de noemer.
§ 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder :
1° ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht : de ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak :
a) hetzij door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
b) hetzij door statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht [bpost, ( verv. W. 7 november 2011, art. 5, I: 20 november 2011)] de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
2° ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht : de ondernemingen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur. De hier bedoelde werknemers zijn :
a) hetzij de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
b) hetzij de statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht [bpost, ( verv. W. 7 november 2011, art. 5, I: 20 november 2011)] de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
3° ploegenpremie, de premie die wordt toegekend naar aanleiding van de in 1° bedoelde ploegenarbeid of van de in 2° bedoelde nachtarbeid;
4° de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in 1° en 2° bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegen- of nachtwerk in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen.
Artikel 275/6.
(01/07/2010- ...)
De schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 1°, die [bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, (verv. W. 22 december 2009, art. 64, I: 1 juli 2010)] betalen of toekennen aan sportbeoefenaars die op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, niet de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, worden ervan vrijgesteld 70 % van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten.
De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing bedoeld in het eerste lid wordt eveneens toegekend wanneer ze [bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, (verv. W. 22 december 2009, art. 64, I: 1 juli 2010)] betalen of toekennen aan niet in het eerste lid bedoelde sportbeoefenaars, op voorwaarde dat uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, de helft van deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars die [... (opgeh. W. 28 april 2011, art. 2, I: 1 juli 2010)] de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd.
[Voor de toepassing van het tweede lid wordt verstaan onder bedragen besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars, de bezoldiging van personen belast met de opleiding, begeleiding of ondersteuning van deze jonge sportbeoefenaars in hun sportbeoefening en de bezoldiging van de jonge sportbeoefenaars. De bezoldiging van jonge sportbeoefenaars omvat de betaalde of toegekende bezoldiging tot maximaal van het achtvoud van het bedrag bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars en de ermee verband houdende kosten bedoeld in artikel 52, 3° (verv. W. 28 april 2011, art. 2, I: 1 juli 2010)] .
[Bij het verstrijken van de voormelde termijn, moeten de niet overeenkomstig het tweede en derde lid bestede bedragen in de Schatkist worden gestort, verhoogd met nalatigheidsinteresten berekend overeenkomstig artikel 414 (verv. W. 22 december 2009, art. 64, I: 1 juli 2010)].
Om de in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de schuldenaar het bewijs dat de sportbeoefenaar in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, beantwoordt aan de voorwaarden tijdens de hele periode waarop de vrijstelling betrekking heeft en dat de bedragen werkelijk overeenkomstig het tweede en derde lid werden besteed, ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën. De Koning bepaalt de nadere regels voor het leveren van dit bewijs.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het percentage van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing verhogen tot maximum 80 % of het verlagen tot minimum 60 %.
Dit artikel is eveneens van toepassing op de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 3°, die bezoldigingen als bedoeld in artikel 232, eerste lid, 2°, c, rechtstreeks betalen of toekennen aan sportbeoefenaars.
Artikel 275/7.
(20/11/2011- ...)
De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op :
- werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
- de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van de in het eerste streepje bedoelde ondernemingen;
- de volgende autonome overheidsbedrijven : de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht [bpost (verv. W. 7 november 2011, art. 6, I: 20 november 2011)], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS-Holding, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 1 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage.
Voor de werkgevers van de werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied van de paritaire comités en subcomités opgesomd in artikel 1, 1°, a) tot en met p), van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector wordt een bedrag dat overeenstemt met drie vierden van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing onmiddellijk besteed aan de financiering van de Sociale Maribelfondsen. Dit bedrag wordt door de werkgever aan de bevoegde ontvanger der belastingen gestort op hetzelfde moment dat de bedrijfsvoorheffing in de Schatkist wordt gestort. De Schatkist boekt deze bedragen over aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die ze op zijn beurt verdeelt tussen de begunstigde Sociale Maribelfondsen.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
Hoofdstuk II. Verrekening van de voorheffingen
Afdeling I. Algemene bepalingen
Artikel 276.
(01/01/2012- ...)
De in artikel 1 vermelde belastingen worden naar de mate als hierna is bepaald gekweten door verrekening van de onroerende, de roerende en de bedrijfsvoorheffing, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting [, het belastingkrediet en de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1 (verv. W. 28 december 2011, art. 30, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)].
Afdeling II. Onroerende voorheffing
Artikel 277.
(01/01/2006- ...)
[... (opgeh. W. 27 december 2004, art. 407, I: AJ 2006)]
Artikel 278.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 22 juli 1993, art. 11, I: AJ 1994)]
Afdeling III. Roerende voorheffing
Artikel 279.
(... - ...)
Als roerende voorheffing wordt verrekend het bedrag van de roerende voorheffing vastgesteld overeenkomstig artikel 269.
Artikel 280.
(... - ...)
Ten name van de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen, niet zijnde [dividenden en niet zijnde (verv. W. 6 juli 1994, art. 44, I: AJ 1992)] inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, wordt de roerende voorheffing slechts verrekend tot het bedrag van de voorheffing op de inkomsten die belastbaar zijn in verhouding tot het tijdperk waarin de belastingplichtige eigenaar of vruchtgebruiker van de roerende goederen en kapitalen of schuldeiser is geweest.
[Wanneer de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen die goederen of kapitalen gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid, wordt de roerende voorheffing slechts verrekend tot het bedrag van de voorheffing op de inkomsten die belastbaar zijn in verhouding tot het tijdperk waarin de belastingplichtige de volle eigendom van de goederen of kapitalen heeft gehad (verv. W. 6 juli 1994, art. 44, I: AJ 1992)].
[... (ing. W. 4 juli 2004, art. 4, vernietigd arrest GW Hof nr. 7/2006, 18 januari 2006)]
[Bovendien wordt, voor de toepassing van het tweede lid ten name van de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen waarvan hij de eigendom heeft verkregen krachtens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten, de roerende voorheffing verrekend ten belope van het bedrag van de voorheffing dat verhoudingsgewijze betrekking heeft op de totale periode bestaande uit de periode bepaald overeenkomstig het vermelde lid en die tijdens dewelke de leninggever, de overdrager of de pandgever de volle eigendom heeft gehad van die financiële instrumenten (ing. W. 15 december 2004, art. 59, I: van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005)].
Artikel 281.
(... - ...)
De roerende voorheffing betreffende dividenden waarvan de verkrijger de effecten gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid, wordt slechts verrekend op voorwaarde dat de belastingplichtige de volle eigendom van de effecten had op het ogenblik waarop de dividenden zijn toegekend of betaalbaar gesteld.
[... (opgeh. W. 15 december 2004, art. 60, I: van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005)]
Artikel 282.
(... - ...)
Uit hoofde van dividenden wordt geen roerende voorheffing verrekend in zover de toekenning of betaalbaarstelling daarvan een waardevermindering of een minderwaarde tot gevolg heeft van de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben.
[Het eerste lid is niet van toepassing op de dividenden die voortkomen uit aandelen waarvoor de belastingplichtige aantoont dat hij de volle eigendom ervan heeft gehad tijdens een ononderbroken periode van twaalf maanden vóór de toekenning van de dividenden of dat, tijdens de bewuste periode, de genoemde aandelen, in volle eigendom, op geen enkel ogenblik toebehoord hebben aan een belastingplichtige die geen vennootschap is die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse vennootschap welke deze aandelen op een ononderbroken wijze heeft belegd in een Belgische inrichting (ing. W. 24 december 2002, art. 17, I: van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002)].
Artikel 283.
(... - ...)
[Behalve indien de lening wordt gesloten door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten bedoeld in artikel 261, derde lid, wordt geen enkele roerende voorheffing verrekend uit hoofde van inkomsten uit aandelen van Belgische vennootschappen waarvan de verkrijger de eigendom heeft verkregen naar aanleiding van een lening met betrekking tot financiële instrumenten wanneer de leninggever van deze financiële instrumenten een inwoner is van een Staat waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten en deze financiële instrumenten niet heeft gebruikt voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België.
In afwijking van het vorige lid en onverminderd de in de artikelen 281 en 282 bedoelde bepalingen, wordt in hoofde van de leningnemer, wanneer deze aantoont dat de leninggever van de aandelen zonder lening zou kunnen hebben genieten van een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing of van een vermindering van de roerende voorheffing als bedoeld in een overeenkomst die België ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten met betrekking tot dividenden toegekend of betaalbaar gesteld voor die aandelen, de roerende voorheffing verrekend ten belope van het verschil tussen de werkelijk op de dividenden ingehouden roerende voorheffing en het bedrag van de roerende voorheffing dat definitief zou verschuldigd zijn geweest door de leninggever indien deze laatste zelf de dividenden had ontvangen (ing. W. 15 december 2004, art. 61, I: van toepassing op inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp zijn van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn afgesloten vanaf 1 februari 2005)].
Artikel 284.
(... - ...)
De Koning kan de verrekening van een fictieve voorheffing voorschrijven binnen de grenzen en onder de voorwaarden die Hij bepaalt met betrekking tot :
1° inkomsten van roerende goederen en kapitalen en diverse inkomsten als vermeld in [artikel 90, 5° tot 7° (verv. W. 6 juli 1994, art. 45, I: AJ 1992)] waarvoor Hij ingevolge artikel 266 geheel of ten dele afziet van de inning van de roerende voorheffing ;
2° roerende inkomsten van effecten die vóór de inwerkingtreding van de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen zijn uitgegeven.
[Afdeling IIIbis. Bijkomende heffing op roerende inkomsten (ing. W. 28 december 2011, art. 31)]
Artikel 284/1.
(01/01/2012- ...)
[Wanneer de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1 het verschuldigde bedrag van de heffing overschrijdt, wordt het teveel ingehouden bedrag verrekend met de personenbelasting en, in voorkomend geval, terugbetaald aan de belastingplichtige (ing. W. 28 december2011, art. 31, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)].
Afdeling IV. Forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting
Artikel 285.
(... - ...)
[Met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen en met betrekking tot diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°, wordt met de belasting een forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting verrekend voor zover die inkomsten in het buitenland werden onderworpen aan een gelijkaardige belasting als de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de belasting van niet- inwoners, en voor zover de desbetreffende goederen en kapitalen voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt.
In afwijking van het eerste lid wordt met betrekking tot dividenden enkel een forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting verrekend wanneer het gaat om dividenden die zijn toegekend of toegewezen door beleggingsvennootschappen en in zover vaststaat dat deze dividenden voortkomen uit inkomsten die voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid en in artikel 289 (verv. W. 6 juli 1994, art. 91, I: AJ 1992)].
Artikel 286.
(01/01/2012- ...)
Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bedraagt vijftien vijfentachtigsten van het netto-inkomen vóór aftrek van de roerende voorheffing en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing [en de heffing bedoeld in artikel 174/1 (ing. W. 28 december 2011, art. 32, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)].
In afwijking van het eerste lid, wordt met betrekking tot octrooi-inkomsten waarvoor overeenkomstig de artikelen 2051 tot 2054 of artikel 236bis een aftrek voor octrooi-inkomsten wordt verleend, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bepaald volgens het product van een breuk waarvan de teller gelijk is aan de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting uitgedrukt in een percentage van het inkomen waarop die belasting betrekking heeft, zonder 15 pct. van dit inkomen te mogen overschrrijden en waarvan de noemer gelijk is aan 100 verminderd met het cijfer van de teller.
Het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belasting als bedoeld in het vorige lid is slechts verrekenbaar ten belope van de belasting verschuldigd op diezelfde octrooi-inkomsten waarvoor overeenkomstig de artikelen 2051 tot 2054 of artikel 236bis een aftrek voor octrooi-inkomsten wordt verleend.
Wanneer de schuldenaar van het inkomen de buitenlandse belasting heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger, bedraagt de in het tweede lid vermelde noemer 100.
Artikel 287.
(... - ...)
[Met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen niet zijnde dividenden en niet zijnde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, wordt het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bepaald volgens het produkt :
a) van een breuk waarvan de teller gelijk is aan de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting uitgedrukt in een percentage van het inkomen waarop die belasting betrekking heeft, beperkt tot 15, en waarvan de noemer gelijk is aan 100 verminderd met het cijfer van de teller ;
b) en van een breuk waarvan de teller gelijk is aan het positieve verschil tussen het totale bedrag van de noemer en het totale bedrag van de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, met uitsluiting van dividenden, die de vennootschap in het belastbare tijdperk heeft gedragen, en waarvan de noemer gelijk is aan de som van het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen, roerende goederen en kapitalen en van het totale brutobedrag van de beroepsinkomsten met uitsluiting van al dan niet verwezenlijkte meerwaarden.
Wanneer de schuldenaar van het inkomen de buitenlandse belasting heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger, bedraagt de in het eerste lid, a, vermelde noemer 100.
Voor de toepassing van het eerste lid, b, omvatten de inkomsten van roerende goederen en kapitalen eveneens de in artikel 21 bedoelde inkomsten (verv. W. 22 juli 1993, art. 12, I: AJ 1994)].
Artikel 288.
(... - ...)
[Ten name van de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen niet zijnde dividenden en niet zijnde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, wordt het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting slechts verrekend tot het deel dat betrekking heeft op de inkomsten die belastbaar zijn in verhouding tot het tijdperk waarin de belastingplichtige de volle eigendom van de goederen of kapitalen heeft gehad (verv. W. 6 juli 1994, art. 47, I: AJ 1992)].
Artikel 289.
(... - ...)
[Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting wordt niet verrekend ter zake van inkomsten van schuldvorderingen en leningen die de schuldeiser in België gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid, wanneer de schuldeiser, niettegenstaande hij de verrichting in eigen naam heeft gedaan, in werkelijkheid is opgetreden voor rekening van derden die hem voor de financiering van de verrichting de nodige middelen hebben verschaft en geheel of gedeeltelijk de aan de verrichting verbonden risico's dragen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt een in het buitenland gevestigde onderneming die over een Belgische inrichting beschikt die als schuldeiser optreedt, mede als derde aangemerkt (verv. W. 6 juli 1994, art. 48, I: AJ 1992)] .
[Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting wordt niet verrekend terzake van interesten opgebracht door financiële instrumenten, welke in België zijn gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten wanneer hij deze financiële instrumenten bezit (ing. W. 15 december 2004, art. 62, I: van toepassing op inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp zijn van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn afgesloten vanaf 1 februari 2005)][hetzij in zijn hoedanigheid van leningnemer in het kader van een lening met betrekking tot deze financiële instrumenten, hetzij in zijn hoedanigheid van cessionaris of pandnemer in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst (verv. W. 26 april 2006, art. 11, I: van toepassing op de inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp zijn van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn afgesloten vanaf 1 februari 2005)].
[Afdeling IVbis. Belastingkrediet (ing. W. 20 december 1995, art. 15)]
[Onderafdeling I. Belastingkrediet voor belastingplichtigen - natuurlijke personen (ing. W. 23 december 2005, art. 123)]
Artikel 289bis.
(... - ...)
[§ 1. Met betrekking tot de in artikel 23, § 1, 1° en 2°, vermelde winst en baten, wordt met de personenbelasting een belastingkrediet verrekend van 10 pct, met een maximum van (verv. W. 4 mei 1999, art. 28, I: AJ 2000)][3.750 EUR, (verv. KB 20 juli 2000, art. 1, I: AJ 2002)][van het meerdere van :
- het op het einde van het belastbare tijperk bestaande positieve verschil tussen de fiscale waarde van de in artikel 41 vermelde vaste activa en het totale bedrag van de schulden met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar die betrekking hebben op uitgeoefende beroepswerkzaamheden die winst of baten opbrengen;
- ten opzichte van het op het einde van één van de drie voorafgaande belastbare tijdperken bereikte hoogste bedrag van dit verschil.
Het verlenen van het belastingkrediet is onderworpen aan de voorwaarde dat de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen een attest voegt waarvan het model door de Minister die bevoegd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld en waarbij wordt bevestigd dat hij in orde is met de betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige.
In de gevallen vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° en 3°, wordt het belastingkrediet bepaald alsof er geen verandering van belastingplichtige is geweest (verv. W. 4 mei 1999, art. 28, I: AJ 2000)] .
[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, (verv. W. 10 augustus 2001, art. 48, I: AJ 2005)][worden het percentage, het bedrag en de grens bepaald in het eerste lid per echtgenoot beoordeeld (verv. W. 4 mei 1999, art. 28, I: AJ 2000)] .
§ 2. [... (opgeh. W. 22 juni 1995, art. 15, I: AJ 2007)]
[§ 3. Om recht te kunnen hebben op het belastingkrediet, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen voor het aanslagjaar waarvoor hij de verrekening vraagt, een ingevulde, gedagtekende en ondertekende opgave voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld (verv. W. 4 mei 1999, art. 28, I: AJ 2000)] .
Artikel 289ter.
(... - ...)
[§ 1. Wanneer het totale netto-inkomen van het belastbare tijdperk niet meer bedraagt dan 14.140 EUR, heeft de rijksinwoner recht op een belastingkrediet waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van het bedrag van de activiteitsinkomsten (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)].
[Het bedrag van de activiteitsinkomsten is gelijk aan het nettobedrag van de beroepsinkomsten verminderd met :
1° de in artikel 23, § 1, 5°, vermelde inkomsten;
2° de bezoldigingen die zijn bedoeld in: (verv. W. 27 december 2004, art. 140, I: AJ 2005)]
[- artikel 30, 1°, verworven door belastingplichtigen andere dan personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (verv. W. 27 december 2005, art. 99, I: AJ 2006)];
[- artikel 30, 2°, wat de bedrijfsleiders betreft die zijn bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en die tewerkgesteld zijn in dienstverband;
3° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten;
4° de beroepsinkomsten die overeenkomstig artikel 171 afzonderlijk worden belast;
5° de winst of baten die voor de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen als inkomsten van een bijberoep worden beschouwd (verv. W. 27 december 2004, art. 140, I: AJ 2005)].
[Geen belastingkrediet wordt verleend aan de belastingplichtige die winst of baten heeft verkregen die zijn vastgesteld volgens forfaitaire grondslagen van aanslag (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)].
[Bij een gemeenschappelijke aanslag (verv. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2005)] [worden het belastingkrediet, de inkomsten en de grenzen berekend per belastingplichtige vóór toepassing van de artikelen 86 tot 89 (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)].
[Geen belastingkrediet wordt verleend aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten wanneer hun bezoldigingen voortkomen uit een activiteitsinkomen dat niet in aanmerking komt voor het belastingkrediet of dat wordt toegekend door een belastingplichtige als bedoeld in het derde lid (ing. W. 24 december 2002, art. 33, I: AJ 2004)].
[§ 2. Om recht te geven op een belastingkrediet moet het bedrag van de activiteitsinkomsten hoger zijn dan 3.260 EUR.
Het bedrag van het belastingkrediet wordt als volgt bepaald :
1° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 3.260 EUR bedraagt doch niet meer dan 4.350 EUR: (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)][440 EUR (verv. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2005)][vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van de activiteitsinkomsten en 3.260 EUR en de noemer gelijk is aan het verschil tussen 4.350 EUR en 3.260 EUR;
2° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 4.350 EUR bedraagt doch niet meer dan 10.880 EUR: (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)][440 EUR (verv. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2005)];
[3° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 10.880 EUR bedraagt doch niet meer dan 14.140 EUR: (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)][440 EUR (verv. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2005)][vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 14.140 EUR en het bedrag van de activiteitsinkomsten en de noemer gelijk aan het verschil tussen 14.140 EUR en 10.880 EUR.
Wanneer de beroepsinkomsten slechts gedeeltelijk uit activiteitsinkomsten bestaan, wordt het belastingkrediet bepaald overeenkomstig het tweede lid verminderd in verhouding tot het gedeelte dat de activiteitsinkomsten vertegenwoordigen ten opzichte van het nettobedrag van de beroepsinkomsten.
Wanneer het totale netto-inkomen meer bedraagt dan 10.880 EUR doch niet meer dan 14.140 EUR, kan het belastingkrediet niet meer bedragen dan de uitkomst van de vermenigvuldiging van (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)][440 EUR (verv. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2005)][met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 14.140 EUR en het bedrag van het totale netto-inkomen en de noemer gelijk aan het verschil tussen 14.140 EUR en 10.880 EUR (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)].
[In afwijking van de vorige leden wordt, voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten het bedrag van 440 EUR telkens vervangen door het bedrag van 200 EUR (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2005)].
[§ 3. De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op de in dit artikel vermelde bedragen (ing. W. 10 augustus 2001, art. 49, I: AJ 2003)].
Artikel 289ter/1.
(01/01/2012- ...)
[Er wordt een belastingkrediet verleend aan belastingplichtigen met lage lonen die onderworpen zijn :
- ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers,
- ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Het belastingkrediet is gelijk aan 5,7 pct. van de vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid op de tijdens het belastbaar tijdperk verkregen bezoldigingen die daadwerkelijk is verleend met toepassing van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdrage van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
Het belastingkrediet mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 85 EUR. De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op dit bedrag (ing. W. 19 juni 2011, art. 4, I: AJ 2012)].
[Onderafdeling II. Belastingkrediet voor belastingplichtigen - vennootschappen (ing. W. 23 december 2005, art. 124)]
Artikel 289quater.
(01/01/2009- ...)
Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), vermelde vaste activa betreft, kan een belastingkrediet worden verrekend met de vennootschapsbelasting [of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen (ing. W. 22 december 2008, art. 152, I: AJ 2009)], dat gelijk is aan het in het tweede lid voorziene tarief op een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Dit belastingkrediet wordt « belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling » genoemd.
Het tarief van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling is gelijk aan het in artikel 215, eerste lid, voorziene tarief, verhoogd met de in artikel 463bis vermelde aanvullende crisisbijdrage.
Om het in het eerste lid vermelde belastingkrediet te genieten, dienen de belastingplichtigen voor deze mogelijkheid onherroepelijk te opteren vanaf een bepaald belastbaar tijdperk.
Artikel 289quinquies.
(01/01/2007- ...)
[Het in artikel 289quater, eerste lid, vermelde deel is gelijk aan het in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, voorziene percentage (ing. W. 23 december 2005, art. 125, I: AJ 2007)].
Artikel 289sexies.
(01/01/2007- ...)
[Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, b), vermelde vaste activa, kunnen de belastingplichtigen desgewenst het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling over de afschrijvingsperiode van die vaste activa spreiden. In dit geval is het gespreide belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling gelijk aan het in artikel 289quater, tweede lid, voorziene tarief toegepast op de afschrijving die voor elk belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode worden aangenomen, vermenigvuldigd met het in artikel 70, tweede lid, voorzien percentage.
Indien bij de overdracht of bij de buitengebruikstelling van een vast activum het totaal van de overeenkomstig het eerste lid verrekende belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling lager is dan het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat had kunnen worden verrekend overeenkomstig artikel 289quinquies, wordt voor het verschil een aanvullend belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling verleend (ing. W. 23 december 2005, art. 126, I: AJ 2007)].
Artikel 289septies.
(01/01/2007- ...)
[Het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling komt niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden op de vaste activa waarvoor het is verleend (ing. W. 23 december 2005, art. 127, I: AJ 2007)].
Artikel 289octies.
(01/01/2007- ...)
[De in de artikelen 75 en 76 vermelde bepalingen van uitsluiting van vaste activa voor de investeringsaftrek zijn ook van toepassing voor het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling (ing. W. 23 december 2005, art. 128, I: AJ 2007)].
Artikel 289novies.
(01/01/2007- ...)
[De Koning bepaalt de wijze waarop het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de octrooien en de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op het belastingkrediet (ing. W. 23 december2005, art. 129, I: AJ 2007)].
Afdeling V. [Mate van verrekening van de onroerende voorheffing, de roerende voorheffing, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en het belastingkrediet (verv. W. 20 december 1995, art. 16)]
Artikel 290.
(01/01/2012- ...)
Voor rijksinwoners:
1° ... ;
2° zijn het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting in het geval genoemd in artikel 285 en het belastingkrediet genoemd in artikel 289bis, § 1, slechts verrekenbaar tot het bedrag van het deel van de personenbelasting dat evenredig betrekking heeft op de beroepsinkomsten;
3° [worden de belastingkredieten bedoeld in de artikelen 289ter en 289ter/1, (verv. W. 19 juni 2011, art. 5, I: AJ 2012)] volledig met de personenbelasting verrekend.
Artikel 291.
(... - ...)
De voorheffingen die wegens de beperkingen ingevolge artikel 290 niet kunnen worden verrekend, worden noch met de aanvullende belastingen vermeld in artikel 466 verrekend, noch aan de belastingplichtige [teruggegeven (verv. W. 10 augustus 2001, art. 51, I: AJ 2002)].
[Wanneer het in artikel 289bis, § 1, bedoelde belastingkrediet niet kon worden verrekend (verv. W. 10 augustus 2001, art. 51, I: AJ 2003)] [bij gebrek aan of ontoereikende personenbelasting verschuldigd voor een aanslagjaar, wordt het voor dat aanslagjaar niet verrekende belastingkrediet overgedragen op het overeenkomstig (verv. W. 20 december 1995, art. 18, I: AJ 1997)] [artikel 290, 2°, (verv. W. 4 mei 1999, art. 30, I: AJ 1997)][bepaalde deel van de personenbelasting van de volgende drie aanslagjaren (verv. W. 20 december 1995, art. 18, I: AJ 1997)].
[In de gevallen vermeld in artikel 46, §1, eerste lid, 1° en 3°, wordt het belastingkrediet (verv. W. 20 december 1995, art. 18, I: AJ 1997)][, bedoeld in het tweede lid, (ing. W. 10 augustus 2001, art. 51, I: AJ 2003)][overgedragen alsof er geen verandering van belastingplichtige is geweest, zonder dat hieruit een verlenging van de oorspronkelijke termijn kan voortvloeien (verv. W. 20 december 1995, art. 18, I: AJ 1997)].
Artikel 292.
(... - ...)
Voor binnenlandse vennootschappen worden de als [... (opgeh. W. 22 juli 1993, art. 14, I: AJ 1994)] fictieve roerende voorheffing en forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting verrekenbare sommen volledig met de vennootschapsbelasting verrekend en wordt het eventuele teveel niet terugbetaald.
[Geen voorheffingen worden verrekend met de afzonderlijke aanslagen gevestigd ingevolge de artikelen 219 en 219bis (verv. W. 4 mei 1999, art. 31, I: AJ 1999)].
Artikel 292bis.
(12/01/2009- ...)
§ 1. Het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling wordt volledig met de vennootschapsbelasting of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen verrekend.
Indien een aanslagjaar geen of onvoldoende belasting oplevert om het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling te kunnen verrekenen, wordt het voor dat aanslagjaar niet verrekende belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling achtereenvolgens overgedragen naar de volgende vier aanslagjaren.
De verrekening van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling met de belasting van elk van de volgende aanslagjaren mag in geen geval per aanslagjaar meer bedragen dan 105 400 EUR of, wanneer het totale bedrag van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling op het einde van het vorig aanslagjaar 421 600 EUR overtreft, 25 pct. van dat totale bedrag. Deze bedragen worden jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Die aanpassing gebeurt met behulp van de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt.
Het saldo van overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling van het oudste aanslagjaar wordt het eerst verrekend.
Indien er voor een bepaald aanslagjaar na verrekening met de belasting van vijf achtervolgende aanslagjaren, een gedeelte van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat verband houdt met dat aanslagjaar niet kan worden verrekend, wordt dit gedeelte terugbetaald.
§ 2. Indien, in de loop van het belastbare tijdperk, een verwerving van of een wijziging van de controle over een vennootschap plaatsgrijpt die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, wordt het nog niet verrekende belastingkrediet niet overgedragen op de vennootschapsbelasting met betrekking tot dat belastbare tijdperk, noch tot enig ander later belastbaar tijdperk.
§ 3. [... (opgeh. W. 11 december 2008, art. 31, I: van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009)]
Artikel 293.
(... - ...)
Geen voorheffingen worden verrekend met de aanslagen in de rechtspersonenbelasting gevestigd ingevolge artikel 225, tweede lid.
Artikel 294.
(... - ...)
De bepalingen van de artikelen 290 tot 292 zijn, volgens het [in de artikelen 243 tot 245 en 246, eerste lid, 1° en tweede lid, (verv. W. 22 december 1998, art. 44, I: 2 januari 1995)] bepaalde onderscheid, eveneens van toepassing op niet-inwoners als vermeld in artikel 227.
Voor niet-inwoners als vermeld in de artikelen 232 en 233 die in België andere inkomsten verkrijgen dan inkomsten uit onroerende goederen of beroepsinkomsten, wordt met de volgens [de artikelen 243 tot 246, eerste lid, 1° en tweede lid (verv. W. 22 december 1998, art. 44, I: 2 januari 1995)], berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten.
Geen voorheffingen worden verrekend met de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten, gevestigd ingevolge [artikel 246, eerste lid, 2° (verv. W. 22 december 1998, art. 44, I: 2 januari 1995)].
Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 234, die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel, wordt met de volgens artikel 247 berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten.
Artikel 295.
(... - ...)
De Koning regelt de uitvoering van de artikelen 276 tot 294.
Afdeling VI. Bedrijfsvoorheffing
Artikel 296.
(... - ...)
Met de belasting, eventueel verminderd met de onroerende voorheffing, de roerende voorheffing, [het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en het belastingkrediet (verv. W. 20 december 1995, art. 20, I: AJ 1997)], wordt het bedrag van de geheven bedrijfsvoorheffing verrekend.
[De geheven bedrijfsvoorheffing is :
- de overeenkomstig artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing;
- de niet ingehouden bedrijfsvoorheffing die werkelijk in de Schatkist wordt gestort (ing. W. 24 december 2002, art. 400, I: 10 januari 2002)].
Titel VII. Vestiging en invordering van de belastingen
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 297.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 15 maart 1999, art. 5, I: 6 april 1999)]
[Voor de bij artikel 27, 5°, bedoelde personen is één enkel, bij koninklijk besluit te bepalen, controlecentrum met de ontvangst en het onderzoek van de aangifte belast (ing. W. 7 april 1995, art. 3, I: 1 januari 1996)].
Artikel 298.
(01/01/2014- ...)
Artikel 298.
(... - ...)
§ 1. Voor de belasting en voor de voorheffingen, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, ten behoeve van de staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, alsook voor de boeten, worden de kohieren opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting of door de door hem gedelegeerde ambtenaar.
§ 2. De dwangschriften worden uitgevaardigd door de ambtenaren belast met de invordering.
Deze ambtenaren moeten een aangetekende herinneringsbrief sturen ten minste één maand voordat de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling opstelt, behalve indien de rechten van de schatkist in gevaar zijn. De kosten voor het aangetekend verzenden zijn ten laste van de belastingschuldige.
Het tweede lid is niet van toepassing [op de roerende voorheffing en (ing. W. 22 december 2009, art. 65, I: 10 januari 2010)] op de bedrijfsvoorheffing die is ingekohierd wegens het gebrek aan betaling binnen de in artikel 412 bedoelde termijn.
[Het tweede lid is evenmin van toepassing op de in artikel 1 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen vermelde belastingen bij gebrek aan betaling ervan binnen de in artikel 413 bedoelde termijn (ing. W. 22 december 2009, art. 65, I: 10 januari 2010)].
Artikel 299
(01/07/2006- ...)
De microfiches en microfilms van de kohieren hebben dezelfde bewijskracht als de originelen indien deze microfiches en -films door de Vlaamse Belastingdienst of onder haar controle zijn aangemaakt.
Artikel 299.
(... - ...)
De microfiches en microfilms van de kohieren hebben dezelfde bewijskracht als de originelen indien deze microfiches en -films door de administratie der directe belastingen of onder haar controle zijn aangemaakt.
Artikel 300.
(... - ...)
§ 1. De Koning regelt :
1° de wijze waarop men dient te handelen voor de aangiften, de opmaking en de kennisgeving der kohieren, de betalingen, de kwijtschriften en de vervolgingen ;
2° het tarief van de vervolgingskosten.
§ 2. Wanneer een vordering voor het gerecht, zelfs gedeeltelijk, maatregelen tot onderwerp heeft welke ertoe strekken de invordering te verwezenlijken of te waarborgen van de belasting, daarin begrepen alle opcentiemen, verhogingen en boeten, alsmede van de desbetreffende interesten en kosten, hebben de cassatietermijn zomede de voorziening in cassatie schorsende kracht.
Artikel 301.
(... - ...)
[Ten name van de in artikel 227, 1° en 3°, vermelde belastingplichtigen wordt de belasting van niet-inwoners met betrekking tot de in artikel 228, § 2, 9°, g en i, vermelde meerwaarden die geen betrekking hebben op in artikel 44, § 2, vermelde ongebouwde onroerende goederen, gevestigd en ingevorderd door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, de registratie en domeinen tegen de tarieven en volgens het onderscheid bepaald in artikel 171, 1°, b en 4°, d en e. (verv. KB 20 december 1996, art. 37, I: 1 januari 1997)]
De Koning regelt de uitvoering van dit artikel.
Artikel 302.
(27/11/2012- ...)
De aanslagbiljetten worden in gesloten omslag aan de belastingschuldigen toegezonden.
Evenwel kunnen de belastingplichtigen, zodra de Vlaamse Belastingdienst voor een bepaalde belasting het daartoe vereiste elektronische platform ter beschikking stelt, ervoor opteren om de aanslagbiljetten betreffende die belasting te ontvangen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt. In dat geval geldt de aanbieding via dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet.
Artikel 303.
(... - ...)
Bij het vaststellen van de belastbare inkomsten en behoudens het bepaalde in artikel 505, wordt slechts rekening gehouden met bedragen [in euro (verv. KB 20 juli 2000, art. 4, I: AJ 2002)], ongeacht eventuele pariteitswijzigingen.
Artikel 304.
(01/01/2012- ...)
§ 1. De onroerende voorheffing wordt opgenomen in kohieren. Aanslagen in de onroerende voorheffing die betrekking hebben op een kadastraal inkomen van minder dan 15 EUR per artikel van de kadastrale legger worden niet in een kohier opgenomen.
Bij ontstentenis van betaling binnen de in artikel 412 gestelde termijn worden de aanslagen in de roerende voorheffing en in de bedrijfsvoorheffing altijd ten kohiere gebracht, ongeacht het bedrag ervan.
Behoudens in de gevallen bepaald bij de artikelen 225, eerste lid, en 248, § 1, worden de aanslagen in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting, in de rechtspersonenbelasting en in de belasting van niet-inwoners altijd ten kohiere gebracht, onafgezien het bedrag ervan, maar dit bedrag wordt niet gevorderd of teruggegeven wanneer het na verrekening van de voorheffingen, voorafbetalingen en andere bestanddelen kleiner is dan 2,50 EUR.
Om te bepalen of de grens van 2,50 EUR is bereikt, wordt rekening gehouden met de opcentiemen en de aanvullende belastingen als vermeld in de artikelen 245 en 466.
§ 2. Voor rijksinwoners wordt het eventuele overschot van de in de artikelen 134, § 3, en 156bis, bedoelde belastingkredieten, van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 bedoelde voorafbetalingen, van de in de artikelen 270 tot 272 bedoelde bedrijfsvoorheffingen, van de in de artikelen 279 en 284 bedoelde werkelijke of fictieve roerende voorheffingen en van de in de artikelen 289ter en 289ter/1 bedoelde belastingkredieten, (verv. W. 19 juni 2011, art. 6, I: AJ 2012)] in voorkomend geval, verrekend met de aanvullende belastingen op de personenbelasting en wordt het saldo teruggegeven indien het ten minste 2,50 euro bedraagt.
Bij binnenlandse vennootschappen wordt het eventuele overschot van de in artikel 279 vermelde roerende voorheffing en van de in artikelen 157 tot 168 en 218 vermelde voorafbetalingen desvoorkomend verrekenend met de afzonderlijke aanslagen gevestigd ingevolge de artikelen 219 en 219bis en wordt het saldo teruggegeven indien het ten minste 2,50 EUR bedraagt.
Bij belastingplichtigen die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, worden de niet-verrekende voorafbetalingen teruggegeven indien zij ten minste 2,50 EUR bedragen.
Bij belastingplichtigen die ingevolge artikel 232 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, is het eerste lid van deze paragraaf van toepassing op de belasting berekend volgens de artikelen 243 tot 245.
Bij belastingplichtigen die ingevolge artikel 233 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, is het tweede lid van deze paragraaf van toepassing op de belasting berekend volgens artikel 246 en wordt het eventuele overschot van de in artikel 270 tot 272 vermelde bedrijfsvoorheffing met die belasting verrekend, het saldo wordt teruggegeven indien het ten minste 2,50 EUR bedraagt.
Artikel 304bis.
(01/01/2002- ...)
[Voor zover hiervan niet wordt afgeweken, zijn de bepalingen van deze titel die van toepassing zijn op de roerende voorheffing, van toepassing op de belasting en de aanvullende belasting op participaties in het kapitaal en in de winst, bedoeld in Titel VII van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (ing. W. 22 mei 2001, art. 30, I: AJ 2002)].
Hoofdstuk II. Aangifte
Afdeling I. Aangifte inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en belasting van niet-inwoners
Artikel 305.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 305.
(01/01/2009- ...)
Belastingplichtigen die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, zomede belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 232 tot 234 en 248, § 2, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, zijn gehouden ieder jaar aan de administratie der directe belastingen een aangifte over te leggen in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 307 tot 311.
Indien de belastingplichtige overleden of wettelijk onbekwaam is, rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, in het tweede geval op de wettelijke vertegenwoordiger.
Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschapen in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, rust de verplichting tot aangifte naargelang het geval op de overnemende vennootschap of op de verkrijgende vennootschappen. Bij de andere ontbonden vennootschappen rust deze verplichting op de vereffenaars.
[Belastingplichtigen die niet kunnen lezen, noch ondertekenen, mogen hun aangifte laten invullen door de personeelsleden van de aanslagdienst waaronder zij ressorteren, mits zij de vereiste inlichtingen verstrekken. In dat geval wordt van deze omstandigheid melding gemaakt in de aangifte en wordt deze ondertekend door het personeelslid die ze ingevuld heeft (verv. W. 8 juni 2009, art. 2, I: AJ 2009)].
De aangiften mogen ook worden overgelegd door een lasthebber, die alsdan van de algemene lastgeving krachtens welke hij optreedt moet doen blijken.
Artikel 306.
(01/01/2014- ...)
Artikel 306.
(01/01/2011- ...)
§ 1. Volgens de regels en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepaalde categorieën van belastingplichtigen vrijstellen van de in artikel 305 vermelde aangifteplicht in de personenbelasting.
Die belastingplichtigen zijn niettemin verplicht een aangifte te doen wanneer hen dat uitdrukkelijk gevraagd wordt door een daartoe gemachtigd ambtenaar van de administratie der directe belastingen.
§ 2. Aan de belastingplichtige die overeenkomstig § 1 van aangifteplicht zijn vrijgesteld wordt een [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 27, I: AJ 2011)] toegestuurd. Dit voorstel vermeldt de belastbare grondslag en de daarop verschuldigde belasting, zomede alle inlichtingen en gegevens die in aanmerking zijn genomen.
In afwijking van het eerste lid en volgens de regels en onder de voorwaarden die Hij vaststelt, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de gevallen bepalen waarin de administratie geen [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 27, I: AJ 2011)] moet toesturen.
§ 3. Indien de belastingplichtige niet akkoord gaat met het [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 27, I: AJ 2011)], dient hij de administratie daarvan binnen de maand na de datum van de verzending van dat voorstel in kennis te stellen met vermelding van zijn motieven.
Bovendien dient de de belastingplichtige binnen dezelfde termijn iedere onjuistheid of onvolledigheid van het [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 27, I: AJ 2011)] aan de administratie mede te delen.
§ 4. Het [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 27, I: AJ 2011)], aangevuld met de gegevens die de belastingplichtige binnen de in § 3 vermelde termijn heeft ter kennis gebracht, heeft dezelfde waarde als een in de voorgeschreven vormen en termijnen gedane aangifte.
Indien de belastingplichtige evenwel de in § 3, tweede lid, vermelde verplichting niet heeft nageleefd wordt het [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 27, I: AJ 2011)] met een onvolledige of onjuiste aangifte gelijkgesteld.
Artikel 307.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 307.
(01/01/2010- ...)
§ 1. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat wordt uitgereikt door de dienst die daartoe door de directeur van de directe belastingen werd aangewezen.
De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan, overeenkomstig artikel 126, § 4, de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest. Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de daartoe voorziene rubrieken.
[De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in een Staat die :
a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige beoordeling van de mate waarin de OESO-standaard op het gebied van uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze standaard toepast;
b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting.
Voor de toepassing van het derde lid wordt onder Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct.
De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De in het derde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte (ing. W. 23 december 2009, art. 134, I: AJ 2010 voor de betalingen die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan)].
§ 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend.
§ 3. De bescheiden, opgaven en inlichtingen waarvan de overlegging in het formulier wordt gevraagd, vormen een integrerend deel van de aangifte en moeten worden bijgevoegd.
Afschriften moeten eensluidend met het oorspronkelijk stuk worden verklaard; andere bij de aangifte gevoegde stukken moeten worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend, behoudens indien zij uitgaan van derden
De nomenclatuur en het model van de in het eerste lid bedoelde bescheiden, opgaven en inlichtingen worden vastgesteld in overleg met de meest representatieve organisaties uit de nijverheid, de landbouw, de handel en het ambachtswezen en de meest representatieve werknemersorganisaties
§ 4. De aangifte moet worden teruggezonden of afgegeven aan de dienst die op het formulier is vermeld. De aangifte in de personenbelasting moet worden teruggezonden aan de dienst die op het formulier is vermeld.
§ 5. De belastingplichtige kan onder de door de Koning bepaalde voorwaarden de in het aangifteformulier gevraagde gegevens eveneens verstrekken bij middel van computerafdrukken of van elektronische informatiedragers.
Artikel 307bis.
(... - ...)
[§ 1. De elektronische aangifte, door de Federale Overheidsdienst Financiën ter beschikking gesteld, die werd ingevuld en overgezonden overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, wordt gelijkgesteld met een gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende aangifte bedoeld in artikel 307, § 2.
§ 2. De bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de aangifte zijn van toepassing op de elektronische aangifte voorzover deze bepalingen omwille van hun aard of hun modaliteiten er niet strijdig zouden mee zijn (ing. KB 27 maart 2003, art. 1, I: 22 mei 2003)].
Artikel 308.
(01/01/2012- ...)
§ 1. De belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, de gronden van belastbaarheid, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 en 248, §2, aanwezig zijn, moeten hun aangifte aan de dienst die op het formulier is vermeld doen toekomen binnen de op het formulier aangegeven termijn, die niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de verzending ervan.
§ 2. Indien de in § 1 gestelde termijn niet is verlopen op de datum van overlijden van de belastingplichtige die gehouden is aangifte te doen, bedraagt hij voor de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden vijf maanden vanaf die datum.
§ 3. De in § 1 bedoelde belastingplichtigen die geen aangifteformulier hebben ontvangen, moeten bij de aanslagdienst waaronder zij ressorteren uiterlijk op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd een aangifteformulier aanvragen en, zo zulks nodig is, de termijn vermelden waarop zij in voorkomend geval ingevolge § 2 aanspraak kunnen maken.
Deze verplichting geldt niet voor :
- belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 306 van aangifteplicht zijn vrijgesteld;
[- de belastingplichtigen die er, voor het voorgaand aanslagjaar, in de elektronische aangifte als bedoeld in artikel 307bis niet voor hebben gekozen om voor het daaropvolgend aanslagjaar hun aangifte in te dienen op het formulier bedoeld in artikel 307 (verv. W. 14 april 2011, art. 53, I: AJ 2012)];
- de belastingplichtigen die, voor het aanslagjaar, een elektronische aangifte als bedoeld in artikel 307bis hebben ingediend door tussenkomst van een mandataris en die voor het lopende aanslagjaar dat mandaat niet hebben beëindigd;
Artikel 309.
(01/01/2009- ...)
Belastingplichtigen waarvoor de gronden van belastbaarheid inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoner inzake belasting van niet-inwoners overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 [en 248, §2 (ing. W. 22 december 2008, art. 174, AJ 2009)], vóór 31 december zijn weggevallen, zijn eveneens gehouden aan de aanslagdienst waaronder zij ressorteren een aangifteformulier te vragen voor het gedeelte van het jaar waarvan die gronden aanwezig waren.
Dezelfde verplichting rust op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden van overleden belastingplichtigen.
In het geval van het eerste lid moet de aangifte bij de daarop vermelde dienst toekomen binnen drie maanden na de dag waarop de gronden van belastbaarheid zijn weggevallen; in het geval van het tweede lid is de termijn vijf maanden, te rekenen van de dag van het overlijden.
Artikel 310.
(29/12/2008- ...)
Voor binnenlandse vennootschappen of aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen, zomede voor belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 246 en 247 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, mag de termijn binnen welke de aangifte bij de op het formulier vermelde dienst moet toekomen, niet korter zijn dan een maand vanaf de datum waarop hetzij de jaarrekening hetzij de rekening der ontvangsten en uitgaven zijn of is goedgekeurd, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum waarop het boekjaar is afgesloten.
[Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschapen ten gevolge van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van deze verrichting door de algemene vergaderingen van alle vennootschappen die tot de fusie, de aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht hebben, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum van deze verrichting.
Bij de andere ontbonden vennootschappen mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van de resultaten van de vereffening, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de laatste dag van het tijdperk waarop de resultaten betrekking hebben (verv. W. 22 december 2008, art. 157, I: 29 december 2008)] .
Artikel 311.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 311.
(... - ...)
De [ambtenaar daartoe door de Vlaamse regering gemachtigd (verv. decr. 30 juni 2000, art. 20, I: AJ 1999)] of zijn gedelegeerde kunnen afwijkingen van de [in de artikelen 306 en 308 tot 310 (verv. W. 5 juli 1994, art. 3, I: AJ 1994)] gestelde termijnen toestaan.
Afdeling II. Aangifte inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing
Artikel 312.
(... - ...)
De Koning bepaalt de wijze waarop de schuldenaars van roerende voorheffing en van bedrijfsvoorheffing aangifte moeten doen.
Afdeling III. Vrijstelling van de verplichting om bepaalde inkomsten uit kapitalen en bepaalde diverse inkomsten aan te geven
Artikel 313.
(01/01/2012- ...)
[De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn ertoe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de inkomsten van roerende goederen en kapitalen bedoeld in artikel 17, § 1, alsmede de in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde diverse inkomsten, te vermelden behalve wanneer het gaat om in artikel 171, 2° ter, bedoelde interesten en dividenden die zijn onderworpen aan de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1.
De roerende voorheffing en de inhouding aan de bron van de heffing bedoeld in artikel 174/1 op de aldus niet aangegeven inkomsten wordt noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald (verv. W. 28 december 2011, art. 33, I: van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012)].
Afdeling IV. Identificatie van de belastingplichtige
Artikel 314.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 314.
(01/01/2012- ...)
§ 1. [Aan de belastingplichtigen die aan de in artikel 1 vermelde belastingen zijn onderworpen, wordt door de Administratie der directe belastingen een fiscaal identificatienummer toegekend.
Voor natuurlijke personen stemt dit fiscaal nummer overeen met hun identificatienummer in het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Wanneer natuurlijke personen beschikken over een ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen, wordt dit nummer ook als fiscaal identificatienummer gebruikt voor alles wat hun ondernemingsactiviteit aanbelangt.
Het fiscaal identificatienummer van de rechtspersonen stemt overeen met hun ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Het fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen en van de rechtspersonen die geen ondernemingsnummer hebben, wordt toegekend en gebruikt volgens de regels bepaald door de Koning (verv. W. 14 april 2011, art. 81, I: 1 januari 2012)].
§ 2. [Het in § 1, tweede lid, bedoelde fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen (
verv. W. 14 april 2011, art. 81, I: 1 januari 2012)] mag worden gebruikt onder de voorwaarden en tot de doeleinden bepaald in het koninklijk besluit van 25 april 1986 waarbij sommige overheden van het Ministerie van Financiën gemachtigd worden om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken en in het ministerieel besluit van 27 maart 1987 waarbij sommige ambtenaren van de Administratie der directe belastingen gemachtigd worden om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken.
[Het ondernemingsnummer van de natuurlijke personen en de rechtspersonen mag worden gebruikt onder de voorwaarden en tot de doeleinden bepaald bij de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen
(ing. W. 14 april 2011, art. 81, I: 1 januari 2012)].
§ 3. [Behalve het in § 2, eerste lid, bedoelde gebruik mag het in § 1, tweede lid, bedoelde fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen worden gebruikt, (
verv. W. 14 april 2011, art. 81, I: 1 januari 2012)] alleen als identificatiemiddel, in de hierna vermelde externe betrekkingen welke nodig zijn voor de uitvoering van de wets- en verordeningsbesluiten waarmede de administratie der directe belastingen is belast :
1° met de houder van dat nummer of diens wettelijk vertegenwoordigers ;
2° met de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden indien de houder van dat nummer overleden is ;
3° met de lasthebbers aan wie de houder van dat nummer een algemene lastgeving inzake inkomstenbelastingen heeft verleend, op voorwaarde dat de houder van dat nummer zijn schriftelijke toestemming geeft aan de lasthebber.
Deze toestemming kan op ieder ogenblik worden ingetrokken ; de intrekking ervan heeft slechts uitwerking voor de toekomst;
4° met de openbare overheden of de instellingen gemachtigd krachtens artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen ;
5° met de natuurlijke personen of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die ertoe gehouden zijn informatie te verstrekken omtrent de houder van dat identificatienummer, in het kader van de verplichtingen welke hun zijn opgelegd door een wets- of verordeningsbepaling betreffende de inkomstenbelastingen ;
6° met de in artikel 328 bedoelde diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen die met het oog op het verstrekken van bepaalde voordelen, inkomstengetuigschriften aanvragen betreffende de fiscale toestand van de houder van dat nummer.
De hier vermelde personen, instellingen en verenigingen mogen slechts over dat nummer beschikken voor de uitvoering van de bedoelde verplichtingen.
§ 4. Wanneer de administratie der directe belastingen aan een derde uitvoering toevertrouwt van werken die nodig zijn voor het vervullen van taken waarmede zij is belast, is de voormelde administratie gemachtigd, uitsluitend voor de uitvoering van die werken:
1° aan die derde de in toepassing van het koninklijk besluit van 27 september 1984, waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Financiën toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, verkregen informatiegegevens mede te delen welke voor het uitvoeren van die werken noodzakelijk zijn;
2° alleen als identificatiemiddel het fiscaal identificatienummer te gebruiken.
Onder "derde" dient te worden verstaan elke Belgische onderneming die een opdracht van algemeen belang vervult en door de Koning bij name is aangewezen om mededeling te verkrijgen van de nodige gegevens, uitsluitend voor de uitvoering van die werken.
Deze derden mogen slechts over de beoogde informatiegegevens en over het fiscaal identificatienummer beschikken gedurende de tijd die nodig is voor de uitvoering van die werken en uitsluitend tot dat doel.
§ 5. Inbreuken op de bepalingen [van de § 2, eerste lid, en van de §§ 3 en 4 (
verv. W. 14 april 2011, art. 81, I: 1 januari 2012)] vormen een overtreding van artikel 9 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en kunnen worden gestraft overeenkomstig artikel 13 van die wet.
§ 6. [Onverminderd de regels betreffende het verplicht gebruik van het ondernemingsnummer, zijn aan de verplichting tot het vermelden van het fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen onderworpen (
verv. W. 14 april 2011, art. 81, I: 1 januari 2012)] :
1° de openbare overheden en instellingen bedoeld in § 3, eerste lid, 4°, in hun betrekkingen met de administratie der directe belastingen telkens zij ertoe gehouden zijn inlichtingen te verstrekken omtrent de houder van dat identificatienummer;
2° de natuurlijke personen of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die zich bevinden in de toestand bedoeld in § 3, eerste lid, 5°, en die verplicht zijn gebruik te maken van het identificatienummer van de natuurlijke personen ingevolge de koninklijke besluiten van 5 december 1986 tot regeling in de sociale sector van het gebruik van het identificatienmmer van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
De Koning kan, in de door Hem bepaalde gevallen, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de verplichting tot het vermelden van het fiscaal identificatienummer uitbreiden tot de natuurlijke personen en rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die zich in de in § 3, eerste lid, 5°, vermelde omstandigheden bevinden.
§ 7. De niet-naleving van de bepalingen van § 6 wordt bestraft overeenkomstig artikel 445.
[Afdeling V. Bewijskracht van aangiften (ing. W. 10 augustus 2005, art. 2)]
Artikel 314bis.
(01/01/2009- ...)
[De door de belastingplichtigen ingediende aangiften bedoeld in de afdelingen I en II van dit hoofdstuk, alsook de hierbij gevoegde documenten en verantwoordingsstukken, die door de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen, fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (verv. W. 8 juni 2009, art. 5, I: AJ 2009)].
Hoofdstuk III. Onderzoek en controle
Afdeling I. Plichten van de belastingplichtige
Artikel 315.
(01/01/2014- ...)
Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet- inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen.
De verplichting tot voorlegging :
1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1, tweede lid, vermelde rekeningen;
2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen.
Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privélokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het [zevende (verv. W. 22 december 2008, art. 186, I: 29 december 2008)] jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk.
Artikel 315bis.
(29/12/2008- ...)
De natuurlijke personen en rechtspersonen die een beroep doen op een computersysteem om de boeken en bescheiden waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 315, geheel of ten dele, te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren, zijn eveneens verplicht, op verzoek van de administratie, ter plaatse, de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten, ter inzage voor te leggen.
De op de informatiedragers geplaatste gegevens moeten in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzage worden voorgelegd.
Wanneer de administratie hen erom verzoekt, zijn de in het eerste lid bedoelde personen verplicht op hun uitrusting en in bijzijn van de ambtenaren van de administratie, kopies te maken in de door die ambtenaren gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens, alsook de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen.
De bepalingen van artikel 315, derde lid, zijn van toepassing op de bewaring van de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook op de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten. In afwijking van deze bepalingen verstrijkt de bewaartermijn, ten aanzien van de gegevens met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van computer-systemen, op het einde van het [zevende (verv. W. 22 december 2008, art. 187, I: 29 december 2008)] jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk waarin het in die gegevens omschreven systeem werd gebruikt.
Artikel 316.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 316.
(07/06/2010- ...)
Onverminderd het recht van de administratie tot het vragen van mondelinge inlichtingen, is eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van de niet-inwoners verplicht de administratie, op haar verzoek, binnen een maand [te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van de aanvraag (verv. W. 19 mei 2010, art. 6, I: 7 juni 2010)], welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd met het oog op het onderzoek van zijn fiscale toestand.
Artikel 317.
(... - ...)
De in de artikelen 315, eerste en tweede lid [, 315bis eerste tot derde lid (ing. W. 6 juli 1994, art. 54, I: 16 juli 1994)] en 316 bedoelde verificaties en vragen om inlichtingen mogen slaan op alle verrichtingen waaraan de belastingplichtige heeft deelgenomen en de aldus ingewonnen inlichtingen kunnen eveneens worden ingeroepen met het oog op het belasten van derden.
Artikel 318.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 318.
(07/08/2006- ...)
In afwijking van de bepalingen van artikel 317, en onverminderd de toepassing van de artikelen 315, 315bis en 316, is de administratie niet gemachtigd in de rekeningen, boeken en documenten van de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten.
Indien evenwel, het op basis van de artikelen 315, 315bis en 316 uitgevoerde onderzoek concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden, kan [de ambtenaar die hiertoe wordt aangesteld door de Minister van Financiën (
verv. W. 20 juli 2006, art. 2, I: 7 augustus 2006)] een ambtenaar met de graad van ten minste inspecteur ermee belasten uit de rekeningen, boeken en documenten van de instelling inlichtingen te putten die het mogelijk maken het onderzoek te voltooien en de door deze cliënt verschuldigde belastingen te bepalen.
Artikel 319.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 319.
(07/06/2010- ...)
[Natuurlijke of rechtspersonen zijn gehouden aan de ambtenaren van de administratie der directe belastingen, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend, vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen of de lokalen waar rechtspersonen hun werkzaamheden uitoefenen, zoals kantoren, fabrieken, werkplaatsen, werkhuizen, magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen welke als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dienst doen, ten einde aan die ambtenaren enerzijds de mogelijkheid te verschaffen de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enigen hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel en anderzijds de bovenbedoelde ambtenaren in staat te stellen om alle boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden, te onderzoeken (verv. W. 19 mei 2010, art. 11, I: 7 juni 2010)].
De ambtenaren van de administratie der directe belastingen, voorzien van hun aanstellingsbrief, mogen, wanneer zij met dezelfde taak belast zijn, vrije toegang eisen tot alle andere lokalen, gebouwen, werkplaatsen of terreinen die niet bedoeld zijn in het eerste lid en waar werkzaamheden verricht of vermoedelijk verricht worden. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben zij evenwel alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds en met machtiging van de rechter in de politierechtbank.
De voormelde ambtenaren, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de personen als vermeld in artikel 315bis, derde lid, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door inzonderheid de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
Artikel 319bis.
(01/07/2011- ...)
De met de invordering belaste ambtenaren beschikken over alle onderzoeksbevoegdheden bepaald in dit Wetboek teneinde de vermogenssituatie van de schuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de belasting en de voorheffingen verschuldigd in hoofdsom en opcentiemen, van de belastingverhogingen en administratieve boeten, van de interesten en van de kosten.
De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de ambtenaren belast met de invordering worden eveneens uitgeoefend zonder de beperkingen ten aanzien van de instellingen [bedoeld in de artikelen 318, 322, §§ 2 tot 4, en 327, § 3 (verv. W. 7 november 2011, art. 7, I: 1 juli 2011)].
Artikel 320.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 320.
(... - ...)
§ 1. Personen die een vrij beroep, een ambt of een post uitoefenen zijn gehouden voor elke in geld, per check of op andere wijze gedane inning van honoraria, commissielonen, bezoldigingen, terugbetalingen van kosten of andere beroepsontvangsten, een gedagtekend en ondertekend ontvangstbewijs af te leveren dat gelijktijdig in origineel en duplo wordt opgesteld en dat wordt getrokken uit een boekje waarvan het model en de wijze waarop de bedoelde belastingplichtigen ervan worden voorzien, worden vastgesteld door de Minister van Financiën; deze kan :
1° onder door hem bepaalde voorwaarden, de verplichting opheffen, of wel voor bepaalde ontvangsten een ontvangstbewijs af te leveren, of wel op het ontvangstbewijs de naam van de schuldenaar van de geïnde sommen te vermelden ;
2° voor zekere categorieën van de bedoelde personen de vermelding op het ontvangstbewijs van alle gegevens of de inlassing van alle formules voorschrijven die nuttig blijken om de ontvangsten en de uitgaven van die belastingplichtigen na te zien.
[Onverminderd de bepalingen en de bevoegdheden van de minister, zoals omschreven in het eerste lid, mogen het ontvangstbewijs en het getuigschrift voor verstrekte hulp die de personen die medische en paramedische beroepen uitoefenen als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies dienen uit te reiken aan de gerechtigden om deze laatsten in staat te stellen te genieten van de tussenkomst voorzien in de Z.I.V.-reglementering, niet van elkaar worden gescheiden (
ing. KB 9 december 1997, art. 2, I: 2 februari 1998)].
§ 2. De in § 1 vermelde personen houden daarenboven een dagboek dat dag voor dag het bedrag aanwijst, eensdeels van de uit hun ontvangstbewijsboekje overgebrachte ontvangsten en anderdeels van alle andere ontvangsten of voordelen waarvoor zij ervan ontslagen zijn een ontvangstbewijs af te leveren, zomede de uiteenzetting van hun behoorlijk verantwoorde beroepsuitgaven.
Het model van het dagboek wordt vastgesteld door de Minister van Financiën die de inschrijving van voor sommige gevallen nuttig geoordeelde aanvullende gegevens oplegt en die zekere categorieën van de hiervoor bedoelde personen van de dagelijkse inschrijving in het dagboek van hun ontvangsten en uitgaven kan ontslaan en die inschrijving op een ander tijdstip kan bepalen.
Het dagboek wordt, vóór het wordt gebruikt, genummerd en geparafeerd door de controleur der belastingen van het gebied.
Artikel 321.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 321.
(... - ...)
Onverminderd de bepalingen van artikel 320, kan de Minister van Financiën eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners, alsmede de verenigingen, instellingen en groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid, de verplichting opleggen boeken te houden of documenten en formulieren te bezigen waarvan hij het model en het gebruik bepaalt en die hij hetzij voor de controle van hun ontvangsten of hun uitgaven, hetzij voor de controle van de ontvangsten of de uitgaven van derden nodig acht.
[Afdeling Ibis. Bijzondere plicht van collectieve beleggingsinstellingen (ing. W. 27 december 2006, art. 327, I: 1 januari 2007)]
Artikel 321bis.
(01/01/2007- ...)
[De beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 11°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of in analoge bepalingen van buitenlands recht, moeten inzonderheid, volgens de door de Koning vastgestelde regels, per categorie het bedrag opgeven van de toegekende of uitgekeerde inkomsten (ing. W. 27 december 2006, art. 327, I: 1 januari 2007)].
Afdeling II. Plichten van derden
Artikel 322.
(01/01/2014- ...)
...
Artikel 322.
(16/04/2012- ...)
§ 1. De administratie mag, wat een bepaalde belastingplichtige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren.
Nochtans mag het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met een hogere graad dan die van controleur.
§ 2. Wanneer de administratie bij het onderzoek over één of meer aanwijzingen van belastingontduiking beschikt of wanneer de administratie zich voorneemt om de belastbare grondslag te bepalen overeenkomstig artikel 341, wordt een bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling als een derde beschouwd waarop de bepalingen van paragraaf 1 onverminderd van toepassing zijn.
In voorkomend geval kan een ambtenaar met minstens de graad van directeur, die hiertoe werd aangesteld door de Minister van Financiën, een ambtenaar met de graad van ten minste inspecteur ermee belasten om bij een bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling elke inlichting op te vragen die nuttig kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige te bepalen.
De door de minister aangestelde ambtenaar mag de machtiging slechts verlenen :
1° nadat de ambtenaar die het onderzoek voert, de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de rekeningen tijdens het onderzoek middels een vraag om inlichtingen als bedoeld in artikel 316 heeft gevraagd en bij die vraag duidelijk heeft aangegeven dat hij de toepassing van artikel 322, § 2, kan vragen indien de belastingplichtige de gevraagde gegevens verborgen houdt of ze weigert te verschaffen. De opdracht bedoeld in het tweede lid kan pas aanvangen wanneer de termijn bepaald in artikel 316 is verlopen;
2° nadat hij heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek een eventuele toepassing van artikel 341 uitwijst of één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd en dat er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens daarover bij een in het tweede lid bedoelde instelling verborgen houdt of dat de belastingplichtige weigert om die gegevens zelf te verschaffen.
§ 3. Iedere bank- wissel-, krediet- en spaarinstelling is er toe gehouden om volgende gegevens kenbaar te maken bij een centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden : de identiteit van de cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten.
Wanneer de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in paragraaf 2, derde lid, heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek bedoeld in paragraaf 2, één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd, kan hij de beschikbare gegevens over die belastingplichtige opvragen bij dat centraal aanspreekpunt.
[De Koning bepaalt :
1° de werking van het centraal aanspreekpunt en in het bijzonder de bewaringstermijn van de in het eerste lid bedoelde gegevens;
2° de modaliteiten en de periodiciteit van de mededeling door de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen van de in het eerste lid bedoelde gegevens;
3° de modaliteiten van de raadpleging door de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, van de in het eerste lid bedoelde gegevens (verv. W. 29 maart 2012, art. 166, I: 16 april 2012)].
Met als enig doel de verplichtingen van deze paragraaf na te komen, hebben de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen en de Nationale Bank van België de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de cliënten te identificeren.
§ 4. De paragrafen 2 en 3 zijn eveneens van toepassing wanneer een inlichting wordt gevraagd door een buitenlandse Staat :
1° hetzij in het geval bedoeld in artikel 338, § 5;
2° hetzij overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in een van toepassing zijnde overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting of een andere internationale overeenkomst in het kader waarvan de wederkerigheid is gewaarborgd.
De vraag van de buitenlandse Staat wordt gelijkgesteld met een aanwijzing als bedoeld in paragraaf 2. In dat geval verleent de door de minister aangestelde ambtenaar, in afwijking van paragraaf 2, de machtiging op basis van de vraag gesteld door de buitenlandse Staat .
Artikel 323.
(... - ...)
De administratie mag eveneens van natuurlijke of rechtspersonen alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, voor alle of een deel van hun verrichtingen of activiteiten de overlegging vorderen van inlichtingen slaande op elke persoon of groep van personen, zelfs niet met name aangeduid, met wie zij rechtstreeks of onrechtstreeks in betrekking zijn geweest uit hoofde van die verrichtingen of activiteiten.
Artikel 323bis.
(... - ...)
[De bepalingen van artikel 315bis zijn van toepassing op verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alsook op derden waarop een beroep wordt gedaan om de boeken en bescheiden, waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 315, geheel of gedeeltelijk te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren door middel van computer-systemen (ing. W. 6 juli 1994, art. 57, I: 16 juli 1994)].
Artikel 324.
(... - ...)
De administratie mag de juistheid nagaan van de in [de artikelen 322, 323 en 323bis (verv. W. 6 juli 1994, art. 58, I: 16 juli 1994)] bedoelde inlichtingen.
Artikel 325.
(... - ...)
De belastingplichtige wordt bij ter post aangetekende brief opgeroepen om het getuigenverhoor bij te wonen.
De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen over alle daden en feiten waarvan zij kennis hebben en waarvan de vaststelling nuttig kan zijn voor de toepassing der belastingwetten op de feiten waarover geschil is.
Alvorens te getuigen leggen zij de bij artikel 934 van het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven eed af.
Het tegenbewijs is rechtens toegelaten.
Artikel 326.
(... - ...)
Van de verklaringen van de getuigen en, indien de belastingplichtige zulks verlangt, van zijn eigen verklaringen, wordt proces-verbaal opgemaakt.
Na voorlezing wordt het proces-verbaal door de getuigen en de belastingplichtigen ondertekend.
Zij laten hun handtekening voorafgaan door de met de hand voorgeschreven woorden "Gelezen en goedgekeurd". Weigert een van de betrokkenen te ondertekenen, dan wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal, dat de reden van de weigering nader omschrijft.
Een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal wordt aan de belastingplichtige betekend binnen acht dagen na zijn dagtekening.
Afdeling III. Plichten van openbare diensten, instellingen en inrichtingen
Artikel 327.
(01/07/2006- ...)
§ 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging of de invordering van de door het Vlaamse Gewest geheven belastingen nodig acht.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met de rechtspleging mag evenwel geen inzage worden verleend zonder uitdrukkelijk verlof van de procureur-generaal of de auditeur-generaal.
De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de Vlaamse Belastingdienst hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden.
§ 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.
§ 3. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op de openbare kredietinstellingen en -inrichtingen, noch op het Bestuur der postchecks wat de financiële verrichtingen binnen het kader van hun bedrijvigheid betreft.
Het bepaalde in § 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 318, tweede lid.
§ 4. ...
§ 5. ...
§ 6. De kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 op kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, moet de Vlaamse Regering er onverwijld van in kennis stellen dat zij bij een orgaan dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude.
Artikel 327.
(01/07/2011- ...)
§ 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging of de invordering van de door de Staat geheven belastingen nodig acht.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met de rechtspleging mag evenwel geen inzage worden verleend zonder uitdrukkelijk verlof van de federale procureur, de procureur-generaal of de auditeur-generaal.
De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de Administratie der directe belastingen hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden.
§ 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.
§ 3. [Paragraaf 1 is niet van toepassing op de naamloze vennootschap van publiek recht bpost.
Paragraaf 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 318, tweede lid, en 322, §§ 2 tot 4 (verv. W. 7 november 2011, art. 8, I: 1 juli 2011)].
§ 4. ...
§ 5. ...
§ 6. De kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, moet de minister van Financiën er onverwijld van in kennis stellen dat zij bij een orgaan dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude.
Artikel 328.
(... - ...)
De bestuursdiensten van de Staat, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten alsmede de vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen naar publiek recht, mogen slechts kredieten, leningen, premies, toelagen of alle andere voordelen toekennen welke rechtstreeks of onrechtstreeks gegrond zijn op het bedrag van de inkomsten of op elementen die in aanmerking komen voor de vaststelling van die inkomsten, dan na kennis genomen te hebben van de recente fiscale toestand van de aanvrager.
Deze toestand is tegen de aanvrager in te roepen voor het toekennen van gezegde kredieten, leningen, premies, toelagen of andere voordelen.
De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing op vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen naar privaat recht, doch alleen wat betreft de verrichtingen waaraan rechtstreeks of onrechtstreeks een door de Staat [of door een Gemeenschap of een Gewest (ing. W. 6 juli 1994, art. 59, I: 16 juli 1994)] toegekend voordeel is verbonden.
Artikel 329.
(... - ...)
[Onder openbare instellingen of inrichtingen worden verstaan, in de zin van de artikelen 327 en 328, de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een Gemeenschap of een Gewest mede beheert, waaraan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale Regering of een Gemeenschaps- of Gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring (verv. W. 6 juli 1994, art. 60, I: 16 juli 1994)].
Artikel 330.
(... - ...)
Ten opzichte van de in de artikelen 327 en 328 bedoelde diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, die zouden nalaten aan de verplichtingen ingevolge die artikelen te voldoen, kan [de Vlaamse Regering (verv. decr. 30 juni 2000, art. 20, I: AJ 1999)], al naar het geval, vorderen dat de inspecteur van financiën of een afgevaardigde van de Regering optreedt, een commissaris aanwijzen om de nodig geachte inlichtingen in te winnen of de erkenning met het oog op de door [het Vlaamse Gewest (verv. decr. 30 juni 2000, art. 20, I: AJ 1999)] verleende voordelen intrekken.
Artikel 330.
(... - ...)
Ten opzichte van de in de artikelen 327 en 328 bedoelde diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, die zouden nalaten aan de verplichtingen ingevolge die artikelen te voldoen, kan de Minister van Financiën, al naar het geval, vorderen dat de inspecteur van financiën of een afgevaardigde van de Regering optreedt, een commissaris aanwijzen om de nodig geachte inlichtingen in te winnen of de erkenning met het oog op de door de Staat verleende voordelen intrekken.
Artikel 331.
(... - ...)
De aangiften inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting of belasting van niet-inwoners zijn tegen de belastingplichtigen in te roepen voor de vaststelling van de vergeldingen of schadevergoedingen die zij voor om het even welke rechtsmacht vorderen van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, [de provincies (ing. W. 6 juli 1994, art. 61, I: AJ 1992)], de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen, wanneer het bedrag van die vergeldingen of schadevergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks afhangt van het bedrag van hun winst of inkomsten.
Voor de toepassing van dit artikel is de administratie der belastingen ontheven van het beroepsgeheim en gehouden aan de met de betwisting belaste rechtsmacht aanslagbiljetten of een attest van niet-belastbaarheid te verstrekken over de laatste drie jaren die de schade waarvoor herstel wordt gevraagd voorafgaan.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met inkomstenwijzigingen welke door de belastingplichtige na het schadeverwekkend feit spontaan werden gedaan.
Artikel 332.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 15 maart 1999, art. 10, I: 6 april 1999)]
Afdeling IV. Gemene bepalingen inzake recht van onderzoek ten aanzien van de belastingplichtige en van derden
Artikel 333.
(29/12/2008- ...)
Onverminderd de bevoegdheden die haar bij de artikelen 351 tot 354 zijn toegekend, kan de administratie de in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen verrichten en belastingen of aanvullende aanslagen eventueel vestigen, zelfs wanneer de aangifte van de belastingplichtige reeds werd aangenomen en de desbetreffende belastingen reeds werden betaald.
Bedoelde onderzoekingen mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht gedurende het belastbaar tijdperk evenals in de termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid en in de termijn bedoeld in artikel 354, vierde lid.
Zij mogen bovendien worden verricht gedurende de in artikel 354, tweede lid, bedoelde aanvullende termijn van [vier (verv. W. 22 december 2008, art. 188, I: 29 december 2008)] jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag.
Artikel 333/1.
(01/12/2011- ...)
§ 1. [In de gevallen bedoeld in de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, stelt de administratie de belastingplichtige in kennis van de aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiking of van de gegevens op grond waarvan zij meent dat het gevoerde onderzoek tot een eventuele toepassing van artikel 341 leidt en die een vraag om inlichtingen bij een financiële instelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief gelijktijdig met het verzenden van de voormelde vraag om inlichtingen (verv. W. 7 november 2011, art. 9, I: 1 december 2011)].
Het eerste lid is niet van toepassing als de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt desgevallend post factum bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk 30 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen.
Het eerste lid is evenmin van toepassing op de vragen vanwege de in artikel 322, § 4, bedoelde buitenlandse administraties.
§ 2. De belastingadministratie bezorgt de minister eenmaal per jaar een verslag dat onder meer volgende informatie bevat :
1° het aantal keer dat in overeenstemming met artikel 318, tweede lid, een onderzoek is gevoerd bij financiële instellingen en gegevens zijn gebruikt met het oog op het belasten van hun cliënten;
2° het aantal keren dat in overeenstemming met de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, een onderzoek is gevoerd en gegevens zijn opgevraagd bij financiële instellingen;
3° de concrete aanwijzingen, opgedeeld in categorieën, waardoor de personen bedoeld in artikel 322, § 2, tweede lid, zich hebben laten leiden bij hun beslissing om een machtiging te verlenen;
4° het aantal positieve en negatieve beslissingen van de directeuren;
5° een globale evaluatie, zowel op technisch vlak als op juridisch vlak van de wijze waarop de procedure volgens de artikelen 322, §§ 2 tot 4, en 327, § 3, tweede lid is gevoerd.
Dit verslag wordt openbaar gemaakt door de Minister van Financiën en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Artikel 334.
(... - ...)
Wanneer een krachtens de [artikelen 315, eerste en tweede lid, 315bis, eerste tot derde lid, 316 en 322 tot 324 (verv. W. 6 juli 1994, art. 62, I: 16 juli 1994)] aangezochte persoon het beroepsgeheim doet gelden, verzoekt de administratie om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid opdat deze zou oordelen of, en gebeurlijk in welke mate, de vraag om inlichtingen of de overlegging van boeken en bescheiden verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim.
Artikel 334bis.
(01/01/1993- ...)
[De in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen mogen door ambtenaren van andere fiscale administraties worden verricht. De Koning wijst die administraties en, wanneer Hij dat nodig acht, de ambtenaren aan (ing. W. 6 juli 1994, art. 63, I: 1 januari 1993)].
Afdeling V. Aan alle belastingen gemene bepalingen
Artikel 335.
(... - ...)
Elke [ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd (verv. decr. 30 juni 2000, art. 20, I: AJ 1999)], regelmatig belast met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van een bepaalde belasting bij een natuurlijke of rechtspersoon, is van rechtswege gemachtigd alle inlichtingen te nemen, op te zoeken of in te zamelen welke de juiste heffing van alle door deze persoon verschuldigde andere belastingen kunnen verzekeren.
Artikel 335.
(09/01/2010- ...)
[Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voorzover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voorzover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting.
Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die regelmatig werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting (verv. W. 23 december 2009, art. 153, I: 9 januari 2010)].
Artikel 336.
(... - ...)
Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, in het uitoefenen van zijn functie ontdekt of bekomen door een [ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd (verv. decr. 30 juni 2000, art. 20, I: AJ 1999)], hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een der in de artikelen 327 en 328 aangeduide diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, kan door [het Vlaamse Gewest (verv. decr. 30 juni 2000, art. 20, I: AJ 1999)] worden ingeroepen voor het opsporen van elke krachtens de belastingwetten verschuldigde som.
Artikel 336.
(09/01/2010- ...)
Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, in het uitoefenen van zijn functie ontdekt of bekomen door een ambtenaar [van de Federale Overheidsdienst Financiën (verv. W. 23 december 2009, art. 154, I: 9 januari 2010)], hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een der in de artikelen 327 en 328 aangeduide diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, kan door de Staat worden ingeroepen voor het opsporen van elke krachtens de belastingwetten verschuldigde som.
Afdeling VI. Beroepsgeheim
Artikel 337.
(01/07/2006- ...)
Hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van de belastingwetten of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de Vlaamse Belastingdienst, is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De ambtenaren van de Vlaamse Belastingdienst en van de administratie van het kadaster oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de in artikel 329 bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die diensten, instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen.
De ambtenaren van de Vlaamse Belastingdienst oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de fiscale toestand van een belastingplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd.
Personen die deel uitmaken van diensten waaraan de Vlaamse Belastingdienst of administratie van het kadaster ingevolge het tweede lid inlichtingen van fiscale aard heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waarvan zij zijn verstrekt.
De bepalingen van het vierde lid zijn eveneens toepasselijk op de personen die behoren tot diensten waaraan ingevolge de controle georganiseerd ter uitvoering van de artikelen 320 en 321, inlichtingen van fiscale aard zouden worden verstrekt.
De ambtenaren van de administratie van het kadaster oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij inlichtingen, uittreksels of afschriften uit de kadastrale bescheiden verstrekken in uitvoering van de bepalingen van artikel 504, tweede en derde lid.
Artikel 337.
(... - ...)
Hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van de belastingwetten of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de administratie der directe belastingen, is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De ambtenaren van de administratie der directe belastingen en van de administratie van het kadaster oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, [en van de Gemeenschappen en de Gewesten (ing. W. 6 juli 1994, art. 64, I: 16 juli 1994)] en aan de in artikel 329 bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die diensten, instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen.
[De ambtenaren van de administratie der directe belastingen oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de fiscale toestand van een belastingplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd (ing. W. 15 maart 1999, art. 12, I: 6 april 2000)].
Personen die deel uitmaken van diensten waaraan de administratie der directe belastingen of administratie van het kadaster ingevolge [het tweede lid (verv. W. 15 maart 1999, art. 12, I: 6 april 2000)] inlichtingen van fiscale aard heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waarvan zij zijn verstrekt.
De bepalingen van [het vierde lid (verv. W. 15 maart 1999, art. 12, I: 6 april 2000)] zijn eveneens toepasselijk op de personen die behoren tot diensten waaraan ingevolge de controle georganiseerd ter uitvoering van de artikelen 320 en 321, inlichtingen van fiscale aard zouden worden verstrekt.
De ambtenaren van de administratie van het kadaster oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij inlichtingen, uittreksels of afschriften uit de kadastrale bescheiden verstrekken in uitvoering van de bepalingen van artikel 504, tweede en derde lid.
Afdeling VII. Wederzijdse bijstand
Artikel 338.
(01/07/2006- ...)
Met de belastingbesturen van de andere lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap mag de Vlaamse Belastingdienst inlichtingen uitwisselen die van nut kunnen zijn voor de juiste vaststelling van de belastingen naar het inkomen en het vermogen binnen die Gemeenschap.
Van de inlichtingen die van de belastingbesturen van de andere lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap worden verkregen, wordt op dezelfde wijze gebruik gemaakt als van de gelijkaardige inlichtingen die de Vlaamse Belastingdienst rechtstreeks inzamelt.
De inlichtingen ten behoeve van de belastingbesturen van die lidstaten worden op dezelfde wijze ingezameld als de gelijkaardige inlichtingen die de Vlaamse Belastingdienst te eigen behoeve inzamelt.
De Vlaamse Belastingdienst kan eveneens, ter uitvoering van een akkoord dat met de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap wordt gesloten, op het nationale grondgebied de aanwezigheid toestaan van ambtenaren van het belastingbestuur van die lidstaat om alle inlichtingen in te zamelen die van nut kunnen zijn voor de juiste vaststelling van de belastingen naar het inkomen en het vermogen binnen die Gemeenschap.
De inlichtingen die door een ambtenaar van de Vlaamse Belastingdienst in het buitenland worden ingezameld in het kader van een akkoord dat met een lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap is gesloten, kunnen in dezelfde voorwaarden worden aangewend als de inlichtingen die hier te lande door de Vlaamse Belastingdienst worden ingezameld.
Artikel 338.
(07/06/2010- ...)
[§ 1. Dit artikel regelt de wederzijdse bijstand tussen België en de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van de belastingen naar het inkomen en het vermogen.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
a) « lidstaat » : een lidstaat van de Europese Unie;
b) « Richtlijn » : de Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies;
c) « belasting » : de belasting naar het inkomen en het vermogen, zoals bepaald in artikel 1 van de Richtlijn;
d) « Belgische bevoegde autoriteit » : de Minister van Financiën of de persoon of instantie die door de Minister van Financiën gemachtigd wordt tot het uitwisselen van inlichtingen met de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat;
e) « bevoegde autoriteit van een andere lidstaat » : de persoon of instantie vermeld in artikel 1, § 5, van de Richtlijn;
f) « de nodige inlichtingen » : alle inlichtingen die van nut kunnen zijn voor de vaststelling van de belasting.
§ 3. De Belgische bevoegde autoriteit wisselt met de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten de nodige inlichtingen uit.
§ 4. De Belgische bevoegde autoriteit kan met het oog hierop de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verzoeken haar de nodige inlichtingen te verstrekken met betrekking tot een bepaald geval voor zover de Belgische autoriteit eerst de eigen gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van deze inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie had kunnen benutten zonder het risico te lopen het behalen van het beoogde resultaat in gevaar te brengen.
§ 5. Indien de Belgische bevoegde autoriteit door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat wordt aangezocht om haar de nodige inlichtingen te verstrekken voor een bepaald geval, is de Belgische bevoegde autoriteit gehouden aan dit verzoek gevolg te geven, behalve wanneer blijkt dat die andere lidstaat niet eerst de eigen gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van deze inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie had kunnen benutten zonder het risico te lopen het behalen van het beoogde resultaat in gevaar te brengen.
Om de inlichtingen te kunnen verstrekken, laat de Belgische bevoegde autoriteit zo nodig een onderzoek instellen.
Om de inlichtingen te verkrijgen, gaat de Belgische bevoegde autoriteit, of de Belgische administratieve instantie waarop zij een beroep doet, op dezelfde wijze te werk als wanneer zij uit eigen beweging of op verzoek van een andere Belgische autoriteit een onderzoek instelt.
De Belgische bevoegde autoriteit verstrekt de inlichtingen zo spoedig mogelijk. Als het verstrekken van deze inlichtingen op belemmeringen stuit of wordt geweigerd, deelt de Belgische bevoegde autoriteit dit onverwijld mede aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat, onder vermelding van de aard van de belemmeringen of de redenen van de weigering.
§ 6. De Belgische bevoegde autoriteit verstrekt regelmatig en zonder voorafgaand verzoek de nodige inlichtingen voor groepen van gevallen aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat.
De groepen van gevallen waarvoor de nodige inlichtingen op automatische wijze worden verstrekt, worden vastgesteld in het kader van de in paragraaf 16 bedoelde overlegprocedure.
§ 7. De Belgische bevoegde autoriteit deelt, zonder voorafgaand verzoek, de nodige inlichtingen waarvan zij kennis draagt, mede aan de bevoegde autoriteit van iedere andere belanghebbende lidstaat, in de volgende situaties :
a) de Belgische bevoegde autoriteit heeft redenen om te vermoeden dat in een andere lidstaat een abnormale vrijstelling of vermindering van belasting bestaat;
b) een belastingplichtige verkrijgt in België een vrijstelling of vermindering van belasting die voor hem een belastingheffing of verhoging van belasting in een andere lidstaat zou moeten meebrengen;
c) transacties tussen een Belgische belastingplichtige en een belastingplichtige van een andere lidstaat door tussenkomst van een vaste inrichting van die belastingplichtigen of door tussenkomst van één of meer derden, die zich in één of meer andere landen bevinden, zijn van die aard dat daardoor een belastingbesparing kan ontstaan in België, in de andere lidstaat of in beide lidstaten;
d) de Belgische bevoegde autoriteit heeft redenen om te vermoeden dat belastingbesparing in een andere lidstaat ontstaat door een kunstmatige verschuiving van winst binnen groepen van ondernemingen;
e) in België komen, in verband met inlichtingen die door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn verstrekt, gegevens naar voren die voor de vaststelling van de belasting in deze andere lidstaat van nut kunnen zijn.
De Belgische bevoegde autoriteit kan, in het kader van de in paragraaf 16 bedoelde overlegprocedure, de in het eerste lid bedoelde uitwisseling van inlichtingen tot andere dan de daar omschreven situaties uitbreiden.
De Belgische bevoegde autoriteit kan in alle andere gevallen, zonder voorafgaand verzoek, aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten de nodige inlichtingen verstrekken waarvan zij kennis draagt.
§ 8. Wanneer de situatie van één of meer belastingplichtigen van gezamenlijk of complementair belang is voor de Belgische fiscale administratie en de fiscale administratie van één of meer andere lidstaten, kan de Belgische bevoegde autoriteit met de bevoegde autoriteit van één of meer andere lidstaten overeenkomen elk op zijn eigen grondgebied gelijktijdige controles uit te voeren om de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen, wanneer dergelijke controles doeltreffender worden geacht dan controles door slechts één lidstaat.
De Belgische bevoegde autoriteit stelt op onafhankelijke wijze vast welke belastingplichtigen zij aan een gelijktijdige controle wil onderwerpen. Zij stelt de bevoegde autoriteit van elke andere betrokken lidstaat op de hoogte van de dossiers die naar haar mening in aanmerking komen voor een gelijktijdige controle. Zij motiveert haar keuze zoveel mogelijk door de inlichtingen te verstrekken die tot deze keuze hebben geleid. Zij geeft aan binnen welke termijn dergelijke controles moeten worden uitgevoerd.
Wanneer aan de Belgische bevoegde autoriteit een gelijktijdige controle wordt voorgesteld, neemt ze een besluit over deelname aan die controle. Ze bevestigt de bevoegde autoriteit van wie het verzoek uitgaat of ze de uitvoering van deze controle aanvaardt, dan wel met opgave van redenen afwijst.
Indien de Belgische bevoegde autoriteit heeft aanvaard om deel te nemen aan een gelijktijdige controle wijst ze een vertegenwoordiger aan die verantwoordelijk is voor de leiding en de coördinatie van die controle.
§ 9. Voor de toepassing van de voorgaande bepalingen kunnen de Belgische bevoegde autoriteit en de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, in het kader van de in paragraaf 16 bedoelde overlegprocedure, overeenkomen dat ambtenaren van de belastingadministratie van de andere lidstaat op hun respectieve grondgebied aanwezig mogen zijn. De wijze waarop deze bepaling wordt toegepast, wordt in het kader van de bedoelde overlegprocedure vastgesteld.
§ 10. Alle inlichtingen waarover de Belgische Staat uit hoofde van dit artikel beschikt, worden op dezelfde wijze geheim gehouden als de gegevens die hij verkrijgt uit hoofde van zijn wetgeving. Hoe dan ook worden deze inlichtingen :
- alleen aan die personen ter kennis gebracht die bij de vaststelling van de belasting of bij de administratieve controle in verband met de vaststelling van de belasting rechtstreeks betrokken zijn;
- alleen onthuld in gerechtelijke procedures of in procedures waarbij administratieve sancties worden toegepast, die zijn ingesteld met het oog op of in verband met de vaststelling van of de controle inzake de vaststelling van de belasting, en alleen aan die personen die rechtstreeks bij deze procedures betrokken zijn; deze inlichtingen mogen echter tijdens openbare rechtszittingen of bij rechterlijke uitspraken worden vermeld, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt daar geen bezwaar tegen maakt op het moment dat zij de inlichtingen in eerste instantie verstrekt;
- in geen geval gebruikt voor andere doeleinden dan fiscale doeleinden of gerechtelijke procedures of procedures waarbij administratieve sancties worden toegepast, die zijn ingesteld met het oog op of in verband met de vaststelling van of de controle inzake de vaststelling van de belasting.
De ontvangen inlichtingen mogen ook worden gebruikt om andere heffingen, rechten en belastingen vast te stellen die vallen onder artikel 2 van de Richtlijn 76/309/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen.
§ 11. Indien de wetgeving of bestuurlijke praktijk van een lidstaat voor interne doeleinden verdergaande beperkingen bevatten dan die welke in paragraaf 10 zijn bedoeld en die lidstaat verzoekt de Belgische bevoegde autoriteit deze beperkingen met betrekking tot de geleverde informatie te respecteren, nemen de Belgische bevoegde autoriteiten deze verdergaande beperkingen in acht.
§ 12. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt het toelaat, mogen de ontvangen inlichtingen ook in België worden gebruikt binnen de omstandigheden en binnen de grenzen bepaald bij artikel 337.
Wanneer de Belgische bevoegde autoriteit van mening is dat de inlichtingen die zij van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat heeft ontvangen, van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, geeft zij de betrokken inlichtingen aan deze laatste door op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt hiermee instemt.
§ 13. De Belgische bevoegde autoriteit staat toe dat de inlichtingen in de lidstaat die ze ontvangt gebruikt worden onder de omstandigheden en binnen de grenzen gelijksoortig aan die welke zijn bepaald bij artikel 337.
Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat van mening is dat de inlichtingen die zij van de Belgische bevoegde autoriteit heeft ontvangen, van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, staat de Belgische bevoegde autoriteit toe dat die inlichtingen worden doorgegeven aan die derde lidstaat.
§ 14. Dit artikel verplicht de Belgische bevoegde autoriteit niet tot het instellen van een onderzoek of het verstrekken van inlichtingen wanneer de Belgische wetgeving of bestuurlijke praktijk niet toestaat een zodanig onderzoek in te stellen of de gevraagde inlichtingen in te winnen.
Het verstrekken van inlichtingen kan geweigerd worden indien :
- dit zou leiden tot de onthulling van een bedrijfs-, nijverheids-, handels- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze of van gegevens waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde;
- de verzoekende Staat op feitelijke of juridische gronden niet in staat is gelijksoortige inlichtingen te verstrekken.
§ 15. De Belgische bevoegde autoriteit stelt, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, de geadresseerde in kennis van alle akten en beslissingen die zijn uitgevaardigd door de administratieve autoriteiten in de verzoekende lidstaat en die betrekking hebben op de toepassing van de wetgeving betreffende de belasting op zijn grondgebied.
In het verzoek tot kennisgeving worden de naam en het adres van de geadresseerde vermeld, evenals alle overige informatie op basis waarvan de geadresseerde gemakkelijker kan worden achterhaald, en de akte of de beslissing waarvan de geadresseerde op de hoogte moet worden gesteld.
De kennisgeving gebeurt overeenkomstig de Belgische juridische voorschriften die van toepassing zijn op de kennisgeving van gelijksoortige akten.
De Belgische bevoegde autoriteit brengt de verzoekende autoriteit van de andere lidstaat onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot kennisgeving is gegeven en van de datum waarop de akte of de beslissing ter kennis is gebracht.
§ 16. Met het oog op de toepassing van de bepalingen van dit artikel neemt de Belgische bevoegde autoriteit, in voorkomend geval in een comité, deel aan overleg tussen :
- de Belgische bevoegde autoriteit en de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, op verzoek van de bevoegde autoriteit van één van beide lidstaten, wanneer het gaat om bilaterale kwesties;
- de Belgische bevoegde autoriteit, de bevoegde autoriteit van de andere lidstaten en de Europese Commissie, op verzoek van de bevoegde autoriteit van één of meerdere lidstaten of van de Europese Commissie, wanneer het niet om uitsluitend bilaterale kwesties gaat.
De Belgische bevoegde autoriteit treedt rechtstreeks in contact met de bevoegde autoriteit van één of meerdere lidstaten. De Belgische bevoegde autoriteit kan, in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van één of meerdere lidstaten, autoriteiten die zij aanwijzen, toestaan rechtstreeks met elkaar in contact te treden voor de behandeling van bepaalde gevallen of groepen van gevallen.
Wanneer de Belgische bevoegde autoriteit met de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat een bilaterale regeling heeft getroffen inzake onderwerpen met betrekking tot de belasting, met uitzondering van de regeling van een bijzonder geval, stelt zij, samen met de bevoegde autoriteit van de andere Staat, de Europese Commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.
§ 17. De voorafgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de uitvoering van verdergaande verplichtingen tot uitwisseling van inlichtingen welke voortvloeien uit andere rechtsvoorschriften dan de Richtlijn (verv. W. 19 mei 2010, art. 21, I: 7 juni 2010)].
Artikel 338bis.
(01/01/2010- ...)
§ 1. Dit artikel regelt de uitwisseling van gegevens in het kader van [... (
geschr. W. 21 december 2009, art. 17, I: 1 januari 2010)] de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling [... (
geschr. W. 21 december 2009, art. 17, I: 1 januari 2010)] .
§ 2. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde van interesten woonachtig is in een andere lid-Staat [of in een van de afhankelijke of geassocieerde gebieden waarmee een wederkerigheidsverplichting bestaat (
ing. W. 21 december 2009, art. 17, I: 1 januari 2010)], verstrekt de uitbetalende instantie aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen de door de Koning vastgestelde gegevens.
De administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen wisselt de in het eerste lid bedoelde gegevens uit met de bevoegde autoriteit van de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde.
De gegevensuitwisseling gebeurt automatisch en ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar, voor alle gedurende dat jaar verrichte betalingen van interesten. De Koning legt de modaliteiten van die uitwisseling vast.
Voor toepassing van dit artikel bepaalt de Koning:
- – wat moet worden verstaan onder uiteindelijk gerechtigde, interesten en uitbetalende instantie;
– de modaliteiten volgens dewelke de identificatie en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde worden vastgelegd.
§ 3. [... (opgeh. W. 21 december 2009, art. 17, I: 1 januari 2010)].
§ 4. [... (opgeh. W. 21 december 2009, art. 17, I: 1 januari 2010)].
Hoofdstuk IV. Bewijsmiddelen van de administratie
Artikel 339.
(01/07/2006- ...)
De aangifte wordt onderzocht en de aanslag wordt gevestigd door de Vlaamse Belastingdienst. Deze neemt als belastinggrondslag de aangegeven inkomsten en andere gegevens, tenzij zij die onjuist bevindt.
Wanneer de belastingplichtige ingevolge artikel 306 van aangifteplicht is vrijgesteld, wordt de aanslag gevestigd op de in het voorstel van aanslag vermelde gegevens, desgevallend verbeterd aan de hand van de opmerkingen van de belastingplichtige.
Artikel 339.
(01/01/2011- ...)
De aangifte wordt onderzocht en de aanslag wordt gevestigd door de administratie der directe belastingen. Deze neemt als belastinggrondslag de aangegeven inkomsten en andere gegevens, tenzij zij die onjuist bevindt.
Wanneer de belastingplichtige ingevolge artikel 306 van aangifteplicht is vrijgesteld, wordt de aanslag gevestigd op de in het [voorstel van vereenvoudigde aangifte (verv. W. 29 december 2010, art. 28, I: AJ 2011)] vermelde gegevens, desgevallend verbeterd aan de hand van de opmerkingen van de belastingplichtige.
Artikel 339/1.
(09/01/2012- ...)
[Onverminderd de toepassing van artikel 314bis, hebben de gegevens en de documenten die de administratie die bevoegd is voor de vestiging of invordering van de inkomstenbelastingen, heeft ontvangen, opgesteld of verzonden in het kader van de toepassing van de wetgeving inzake inkomstenbelastingen en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op leesbare drager, bewijskracht (ing. W. 28 december 2011, art. 18, I: 9 januari 2012)].
Artikel 340.
(... - ...)
Ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld kan de administratie alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren, met uitzondering van de eed.
Artikel 340.
(09/01/2012- ...)
Ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld [alsook ter vaststelling van een overtreding van de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, (ing. W. 28 december 2011, art. 19, I: 9 januari 2012)] kan de administratie alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren, met inbegrip van de processen-verbaal opgesteld door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën, maar met uitzondering van de eed.
De processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Artikel 341.
(01/07/2006- ...)
Behoudens tegenbewijs mag de raming van de belastbare grondslag, zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen, worden gedaan volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten.
Wanneer het tegenbewijs van de belastingplichtige betrekking heeft op verkopen van roerende waarden of andere financiële instrumenten die hij zich als belegging heeft aangeschaft, hebben de ingeroepen aankoop- of verkoopborderellen of -documenten tegenover de Vlaamse Belastingdienst slechts bewijskracht indien ze de vermelding "op naam" dragen en zijn opgesteld ten name van de belastingplichtige of van de personen van wie hij de rechthebbende is.
Artikel 341.
(... - ...)
Behoudens tegenbewijs mag de raming van de belastbare grondslag, zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen, worden gedaan volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten.
Wanneer het tegenbewijs van de belastingplichtige betrekking heeft op verkopen van roerende waarden of andere financiële instrumenten die hij zich als belegging heeft aangeschaft, hebben de ingeroepen aankoop- of verkoopborderellen of -documenten tegenover de Administratie der directe belastingen slechts bewijskracht indien ze de vermelding “op naam” dragen en zijn opgesteld ten name van de belastingplichtige of van de personen van wie hij de rechthebbende is.
Artikel 342.
(... - ...)
§ 1. Bij gebreke van bewijskrachtige gegevens, geleverd door de belanghebbenden, hetzij door de administratie, worden de in artikel 23, § 1, 1° en 2° vermelde winst of baten voor elke belastingplichtige bepaald naar de normale winst of baten van ten minste drie soortgelijke belastingplichtigen en met inachtneming, volgens het geval, van het aangewende kapitaal, van de omzet, van het aantal werklieden, van de benuttigde drijfkracht, van de huurwaarde van in bedrijf genomen gronden, alsmede van alle andere nuttige inlichtingen.
De administratie kan te dien einde, in overleg met de betrokken beroepsgroeperingen, forfaitaire grondslagen van aanslag vaststellen.
De in vorig lid bedoelde forfaitaire grondslagen van aanslag mogen vastgesteld worden voor drie opeenvolgende aanslagjaren.
De administratie kan eveneens, in overleg met de betrokken beroepsorganisatie, de beroepskosten die doorgaans niet met bewijsstukken kunnen worden gestaafd, op vaste bedragen taxeren.
§ 2. De Koning bepaalt, met inachtneming van de in § 1, eerste lid vermelde gegevens, het minimum van de winst dat belastbaar is ten name van de vreemde firma's die in België werkzaam zijn.
[§ 3. Bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte, zijn de belastbare minima die door de Koning in uitvoering van § 2 zijn vastgesteld, eveneens van toepassing op elke onderneming en beoefenaar van een vrij beroep (ing. W. 11 juli 2005, art. 41, I: AJ 2005 bij niet-aangifte en bij laattijdige overlegging van de aangifte na 22 juli 2005)].
Artikel 343.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 15 maart 1999, art. 13, I: AJ 1999)]
Artikel 344.
(01/07/2006- ...)
§ 1. Aan de Vlaamse Belastingdienst kan niet worden tegengeworpen, de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere in artikel 340 vermelde bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de belasting te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
§ 2. Aan de Vlaamse Belastingdienst kan evenmin worden tegengeworpen, de verkoop, de cessie of de inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken, of alle andere soortgelijke rechten, of geldsommen, aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar hij is gevestigd, niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen en rechten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen, dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de verrichting beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, ofwel dat hij voor de verrichting een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen die een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder die verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt.
Artikel 344
(01/01/2013- ...)
[§ 1. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door vermoedens of andere in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige middels de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst; of
2° een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van inkomstenbelastingen.
Indien de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de belastbare grondslag en de belastingberekening zodanig hersteld dat de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet wordt onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden (verv. W. 29 maart 2012, art. 167, I: AJ 2013 alsmede op rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die zijn gesteld tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op 6 april 2012)].
§ 2. Aan de administratie der directe belastingen kan evenmin worden tegengeworpen, de verkoop, de cessie of de inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken, of alle andere soortgelijke rechten, of geldsommen, aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar hij is gevestigd, niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen en rechten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen, dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de verrichting beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, ofwel dat hij voor de verrichting een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen die een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder die verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt.
Artikel 345.
(... - ...)
[... (opgeh. W. 24 december 2002, art. 27, I: 1 januari 2003)]